Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٢ / صفحة ٢٣٩

Yusuf 31-37, Koran - Djuz' 12 - Pagina 239

Djuz'-12, Pagina-239 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-12, Pagina-239 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-12, Pagina-239 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
فَلَمَّا سَمِعَتْ بِمَكْرِهِنَّ أَرْسَلَتْ إِلَيْهِنَّ وَأَعْتَدَتْ لَهُنَّ مُتَّكَأً وَآتَتْ كُلَّ وَاحِدَةٍ مِّنْهُنَّ سِكِّينًا وَقَالَتِ اخْرُجْ عَلَيْهِنَّ فَلَمَّا رَأَيْنَهُ أَكْبَرْنَهُ وَقَطَّعْنَ أَيْدِيَهُنَّ وَقُلْنَ حَاشَ لِلّهِ مَا هَذَا بَشَرًا إِنْ هَذَا إِلاَّ مَلَكٌ كَرِيمٌ ﴿٣١﴾
12/Yusuf-31: Falamma samiAAat bimakrihinna arsalat ilayhinna waaAAtadat lahunna muttakaan waatat kulla wahidatin minhunna sikkeenan waqalati okhruj AAalayhinna falamma raaynahu akbarnahu waqattaAAna aydiyahunna waqulna hasha lillahi ma hatha basharan in hatha illa mal
Toen zij hoorde over hun kwaadsprekerij, liet zij hen komen en zij zette voor hen kussens gereed en zij voorzag een ieder van hen van een mes. Zij zei: Komt tevoorschijn voor hen." En toen zij hem zagen waren zij van hem onder de indruk en verwondden zij hun handen, en zij zeiden: "Heilig is Allah, dit is geen mens, dit is niets dan een nobele Engel!" (31)
قَالَتْ فَذَلِكُنَّ الَّذِي لُمْتُنَّنِي فِيهِ وَلَقَدْ رَاوَدتُّهُ عَن نَّفْسِهِ فَاسَتَعْصَمَ وَلَئِن لَّمْ يَفْعَلْ مَا آمُرُهُ لَيُسْجَنَنَّ وَلَيَكُونًا مِّنَ الصَّاغِرِينَ ﴿٣٢﴾
12/Yusuf-32: Qalat fathalikunna allathee lumtunnanee feehi walaqad rawadtuhu AAan nafsihi faistAAsama wala-in lam yafAAal ma amuruhu layusjananna walayakoonan mina alssaghireena
Zij zei: "Dit is degene vanwege wie juille mij verwijten. En voorzeker, ik heb geprobeerd hem te verleiden tegen zijn wil, waarop hij weigerde. Maar als hij niet doet wat ik beveel, dan zal hij zeker gevangen gezet worden en zal hij zeker tot de vernederden behoren." (32)
قَالَ رَبِّ السِّجْنُ أَحَبُّ إِلَيَّ مِمَّا يَدْعُونَنِي إِلَيْهِ وَإِلاَّ تَصْرِفْ عَنِّي كَيْدَهُنَّ أَصْبُ إِلَيْهِنَّ وَأَكُن مِّنَ الْجَاهِلِينَ ﴿٣٣﴾
12/Yusuf-33: Qala rabbi alssijnu ahabbu ilayya mimma yadAAoonanee ilayhi wa-illa tasrif AAannee kaydahunna asbu ilayhinna waakun mina aljahileena
Hij zei: "Mijn Heer, de gevangenschap is mij liever dan wat waar zij mij toe uitnodigt, als U hun list niet van mij afwendt, zal ik tot hen neigen, en zal ik tot de enwetenden behoren." (33)
فَاسْتَجَابَ لَهُ رَبُّهُ فَصَرَفَ عَنْهُ كَيْدَهُنَّ إِنَّهُ هُوَ السَّمِيعُ الْعَلِيمُ ﴿٣٤﴾
12/Yusuf-34: Faistajaba lahu rabbuhu fasarafa AAanhu kaydahunna innahu huwa alssameeAAu alAAaleemu
Toen verhoorde zijn Heer hem en wendde hun list van hem af. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alwetende. (34)
ثُمَّ بَدَا لَهُم مِّن بَعْدِ مَا رَأَوُاْ الآيَاتِ لَيَسْجُنُنَّهُ حَتَّى حِينٍ ﴿٣٥﴾
12/Yusuf-35: Thumma bada lahum min baAAdi ma raawoo al-ayati layasjununnahu hatta heenin
Vervolgens leek het hen, nadat zij de bewijzen hadden gezien (een goed plan) om hem voor een tijd gevangen te zetten. (35)
وَدَخَلَ مَعَهُ السِّجْنَ فَتَيَانَ قَالَ أَحَدُهُمَآ إِنِّي أَرَانِي أَعْصِرُ خَمْرًا وَقَالَ الآخَرُ إِنِّي أَرَانِي أَحْمِلُ فَوْقَ رَأْسِي خُبْزًا تَأْكُلُ الطَّيْرُ مِنْهُ نَبِّئْنَا بِتَأْوِيلِهِ إِنَّا نَرَاكَ مِنَ الْمُحْسِنِينَ ﴿٣٦﴾
12/Yusuf-36: Wadakhala maAAahu alssijna fatayani qala ahaduhuma innee aranee aAAsiru khamran waqala al-akharu innee aranee ahmilu fawqa ra/see khubzan ta/kulu alttayru minhu nabbi/na bita/weelihi inna naraka mina almuhsineena
Ein met hem kwamen twee jonge mannen in de gevangenis. Eén van hen zei: "Voorwaar, ik zag dat ik in een droom druiven perste." En de ander zei: "Ik zag dat ik in een droom brood op mijn hoofd droeg, waarvan de vogels aten. Vertel ons de uitleg ervan, wij beschouwen jou als behorende tot de kenners van droomuitleg." (36)
قَالَ لاَ يَأْتِيكُمَا طَعَامٌ تُرْزَقَانِهِ إِلاَّ نَبَّأْتُكُمَا بِتَأْوِيلِهِ قَبْلَ أَن يَأْتِيكُمَا ذَلِكُمَا مِمَّا عَلَّمَنِي رَبِّي إِنِّي تَرَكْتُ مِلَّةَ قَوْمٍ لاَّ يُؤْمِنُونَ بِاللّهِ وَهُم بِالآخِرَةِ هُمْ كَافِرُونَ ﴿٣٧﴾
12/Yusuf-37: Qala la ya/teekuma taAAamun turzaqanihi illa nabba/tukuma bita/weelihi qabla an ya/tiyakuma thalikuma mimma AAallamanee rabbee innee taraktu millata qawmin la yu/minoona biAllahi wahum bial-akhirati hum kafiroona
Hij zei: "Er zal geen voedsel tot jullie komen ah levensvoorziening" of ik zal jullie vertellen over de uitleg ervan, vóórdat het jullie bereikt. Dat is wat mijn Heer mij heeft onderwezen. Voorwaar, ik heb de godsdienst verlaten van een volk dat niet in Allah gelooft, en zij geloven niet in het Hiernanaals. (37)