Nederlands [Veranderen]

Adh-Dhariyat 1-60, Soera De Schiftende Winden (51/Adh-Dhariyat)

Soera Adh-Dhariyat - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Soera Adh-Dhariyat - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Soera Adh-Dhariyat - Koran recitatie door Mishary al Afasy
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة الذاريات

Soera Adh-Dhariyat

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

وَالذَّارِيَاتِ ذَرْوًا ﴿١﴾
51/Adh-Dhariyat-1: Waalththariyati tharwan
Bij de winden die doen opwaaien. (1)
فَالْحَامِلَاتِ وِقْرًا ﴿٢﴾
51/Adh-Dhariyat-2: Faalhamilati wiqran
Bij de wolken die een zware last dragen. (2)
فَالْجَارِيَاتِ يُسْرًا ﴿٣﴾
51/Adh-Dhariyat-3: Faaljariyati yusran
Bij de schepen die gemakkelijk voortdrijven. (3)
فَالْمُقَسِّمَاتِ أَمْرًا ﴿٤﴾
51/Adh-Dhariyat-4: Faalmuqassimati amran
Bij de verdelers (de Engelen) die volgens een verordening verdelen. (4)
إِنَّمَا تُوعَدُونَ لَصَادِقٌ ﴿٥﴾
51/Adh-Dhariyat-5: Innama tooAAadoona lasadiqun
Voorwaar, wat jullie is aangezegd zal zeker bewaarheid worden. (5)
وَإِنَّ الدِّينَ لَوَاقِعٌ ﴿٦﴾
51/Adh-Dhariyat-6: Wa-inna alddeena lawaqiAAun
En voorwaar, de (Dag der) Opstanding zal zeker plaatsvinden. (6)
وَالسَّمَاء ذَاتِ الْحُبُكِ ﴿٧﴾
51/Adh-Dhariyat-7: Waalssama-i thati alhubuki
Bij de hemel met zijn banen (van sterren en planeten). (7)
إِنَّكُمْ لَفِي قَوْلٍ مُّخْتَلِفٍ ﴿٨﴾
51/Adh-Dhariyat-8: Innakum lafee qawlin mukhtalifin
Voorwaar, jullie standpunt (tegenover de Profeet en de Koran) wisselt. (8)
يُؤْفَكُ عَنْهُ مَنْ أُفِكَ ﴿٩﴾
51/Adh-Dhariyat-9: Yu/faku AAanhu man ofika
Degene die ervan afgewend wordt, die wordt belogen. (9)
قُتِلَ الْخَرَّاصُونَ ﴿١٠﴾
51/Adh-Dhariyat-10: Qutila alkharrasoona
Verdoemd zijn de leugenaars! (10)
الَّذِينَ هُمْ فِي غَمْرَةٍ سَاهُونَ ﴿١١﴾
51/Adh-Dhariyat-11: Allatheena hum fee ghamratin sahoona
Degenen die in achteloosheid verkeren. (11)
يَسْأَلُونَ أَيَّانَ يَوْمُ الدِّينِ ﴿١٢﴾
51/Adh-Dhariyat-12: Yas-aloona ayyana yawmu alddeeni
Zij vragen: "Wanneer is de Dag van de Opstanding?" (12)
يَوْمَ هُمْ عَلَى النَّارِ يُفْتَنُونَ ﴿١٣﴾
51/Adh-Dhariyat-13: Yawma hum AAala alnnari yuftanoona
Op die Dag zullen zij in de Hel verbrand worden. (13)
ذُوقُوا فِتْنَتَكُمْ هَذَا الَّذِي كُنتُم بِهِ تَسْتَعْجِلُونَ ﴿١٤﴾
51/Adh-Dhariyat-14: Thooqoo fitnatakum hatha allathee kuntum bihi tastaAAjiloona
(De bewaker van de Hel zegt:) "Proeft jullie bestraffing. Dit is waar jullie de bespoediging van vroegen." (14)
إِنَّ الْمُتَّقِينَ فِي جَنَّاتٍ وَعُيُونٍ ﴿١٥﴾
51/Adh-Dhariyat-15: Inna almuttaqeena fee jannatin waAAuyoonin
Voorwaar, de Moettaqôen verblijven in Tuinen en bij bronnen (in het Paradijs). (15)
آخِذِينَ مَا آتَاهُمْ رَبُّهُمْ إِنَّهُمْ كَانُوا قَبْلَ ذَلِكَ مُحْسِنِينَ ﴿١٦﴾
51/Adh-Dhariyat-16: Akhitheena ma atahum rabbuhum innahum kanoo qabla thalika muhsineena
Zij nemen wat hun Heer hun geeft. Voorwaar, zij behoorden voorheen tot de weldoeners. (16)
كَانُوا قَلِيلًا مِّنَ اللَّيْلِ مَا يَهْجَعُونَ ﴿١٧﴾
51/Adh-Dhariyat-17: Kanoo qaleelan mina allayli ma yahjaAAoona
Zij plachten gedurende de nacht weinig te slapen. (17)
وَبِالْأَسْحَارِ هُمْ يَسْتَغْفِرُونَ ﴿١٨﴾
51/Adh-Dhariyat-18: Wabial-ashari hum yastaghfiroona
En in de laatste uren van de nacht smeekten zij om vergeving. (18)
وَفِي أَمْوَالِهِمْ حَقٌّ لِّلسَّائِلِ وَالْمَحْرُومِ ﴿١٩﴾
51/Adh-Dhariyat-19: Wafee amwalihim haqqun lilssa-ili waalmahroomi
En van hun bezittingen was een rechtmatig deel voor de bedelaar en voor degene die zich weerhield van bedelen. (19)
وَفِي الْأَرْضِ آيَاتٌ لِّلْمُوقِنِينَ ﴿٢٠﴾
51/Adh-Dhariyat-20: Wafee al-ardi ayatun lilmooqineena
En op de aarde zijn Tekens voor de overtuigden. (20)
وَفِي أَنفُسِكُمْ أَفَلَا تُبْصِرُونَ ﴿٢١﴾
51/Adh-Dhariyat-21: Wafee anfusikum afala tubsiroona
En ook in jullie zelf, zien jullie dan niet? (21)
وَفِي السَّمَاء رِزْقُكُمْ وَمَا تُوعَدُونَ ﴿٢٢﴾
51/Adh-Dhariyat-22: Wafee alssama-i rizqukum wama tooAAadoona
En in de hemel is jullie voorziening, en wat jullie is beloofd. (22)
فَوَرَبِّ السَّمَاء وَالْأَرْضِ إِنَّهُ لَحَقٌّ مِّثْلَ مَا أَنَّكُمْ تَنطِقُونَ ﴿٢٣﴾
51/Adh-Dhariyat-23: Fawarabbi alssama-i waal-ardi innahu lahaqqun mithla ma annakum tantiqoona
Bij de Heer van de hemel en de aarde: voorwaar, het is zeker waar, zo waar als (het feit) dat jullie spreken. (23)
هَلْ أَتَاكَ حَدِيثُ ضَيْفِ إِبْرَاهِيمَ الْمُكْرَمِينَ ﴿٢٤﴾
51/Adh-Dhariyat-24: Hal ataka hadeethu dayfi ibraheema almukrameena
Heeft de geschiedenis van de geëerde gasten van Ibrahîm jou bereikt? (24)
إِذْ دَخَلُوا عَلَيْهِ فَقَالُوا سَلَامًا قَالَ سَلَامٌ قَوْمٌ مُّنكَرُونَ ﴿٢٥﴾
51/Adh-Dhariyat-25: Ith dakhaloo AAalayhi faqaloo salaman qala salamun qawmun munkaroona
Toen zij bij hem kwamen, zeiden zij: "Vrede!" Hij zei: "Vrede!", (en hij dacht bij zichzelf:) "Onbekend volk." (25)
فَرَاغَ إِلَى أَهْلِهِ فَجَاء بِعِجْلٍ سَمِينٍ ﴿٢٦﴾
51/Adh-Dhariyat-26: Faragha ila ahlihi fajaa biAAijlin sameenin
Hij ging toen vlug naar zijn familie en bracht een geroosterd kalf. (26)
فَقَرَّبَهُ إِلَيْهِمْ قَالَ أَلَا تَأْكُلُونَ ﴿٢٧﴾
51/Adh-Dhariyat-27: Faqarrabahu ilayhim qala ala ta/kuloona
Hij plaatste het daarop vóór hen, en zei: "Eten jullie het niet?" (27)
فَأَوْجَسَ مِنْهُمْ خِيفَةً قَالُوا لَا تَخَفْ وَبَشَّرُوهُ بِغُلَامٍ عَلِيمٍ ﴿٢٨﴾
51/Adh-Dhariyat-28: Faawjasa minhum kheefatan qaloo la takhaf wabashsharoohu bighulamin AAaleemin
(Maar zij wilden niet eten.) Toen voelde hij angst voor hen. Zij zeiden: "Wees niet bang." En zij verkondigden hem de verheugende tijding over (de geboorte van) een verstandige jongeling (Ishâq). (28)
فَأَقْبَلَتِ امْرَأَتُهُ فِي صَرَّةٍ فَصَكَّتْ وَجْهَهَا وَقَالَتْ عَجُوزٌ عَقِيمٌ ﴿٢٩﴾
51/Adh-Dhariyat-29: Faaqbalati imraatuhu fee sarratin fasakkat wajhaha waqalat AAajoozun AAaqeemun
Zijn vrouw kwam schreeuwend naar voren, en zij sloeg zich in haar gezicht, en zei: "Ik ben een oude, onvruchtbare vrouw!" (29)
قَالُوا كَذَلِكَ قَالَ رَبُّكِ إِنَّهُ هُوَ الْحَكِيمُ الْعَلِيمُ ﴿٣٠﴾
51/Adh-Dhariyat-30: Qaloo kathaliki qala rabbuki innahu huwa alhakeemu alAAaleemu
Zij zeiden: "Zo heeft jouw Heer gesproken: voorwaar, Hij is de Alwijze, de Alwetende." (30)
قَالَ فَمَا خَطْبُكُمْ أَيُّهَا الْمُرْسَلُونَ ﴿٣١﴾
51/Adh-Dhariyat-31: Qala fama khatbukum ayyuha almursaloona
Hij (Ibrâhîm) vroeg: "Wat is jullie boodschap, O gezanten?" (31)
قَالُوا إِنَّا أُرْسِلْنَا إِلَى قَوْمٍ مُّجْرِمِينَ ﴿٣٢﴾
51/Adh-Dhariyat-32: Qaloo inna orsilna ila qawmin mujrimeena
Zij zeiden: "Voorwaar, wij zijn gezonden naar een volk van misdadigers. (32)
لِنُرْسِلَ عَلَيْهِمْ حِجَارَةً مِّن طِينٍ ﴿٣٣﴾
51/Adh-Dhariyat-33: Linursila AAalayhim hijaratan min teenin
Opdat wij stenen van klei op hen neerzenden. (33)
مُسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ لِلْمُسْرِفِينَ ﴿٣٤﴾
51/Adh-Dhariyat-34: Musawwamatan AAinda rabbika lilmusrifeena
Die zijn gekenmerkt bij jouw Heer, voor de overtreders." (34)
فَأَخْرَجْنَا مَن كَانَ فِيهَا مِنَ الْمُؤْمِنِينَ ﴿٣٥﴾
51/Adh-Dhariyat-35: Faakhrajna man kana feeha mina almu/mineena
Toen deden Wij degenen die daar tot de gelovigen behoorden vertrekken. (35)
فَمَا وَجَدْنَا فِيهَا غَيْرَ بَيْتٍ مِّنَ الْمُسْلِمِينَ ﴿٣٦﴾
51/Adh-Dhariyat-36: Fama wajadna feeha ghayra baytin mina almuslimeena
Maar Wij troffen daar slechts één huis van degenen die zich (aan Allah) overgegeven hadden aan. (het huis van Lôeth) (36)
وَتَرَكْنَا فِيهَا آيَةً لِّلَّذِينَ يَخَافُونَ الْعَذَابَ الْأَلِيمَ ﴿٣٧﴾
51/Adh-Dhariyat-37: Watarakna feeha ayatan lillatheena yakhafoona alAAathaba al-aleema
En Wij lieten daar een Teken achter voor degenen die de pijnlijke bestraffing vreesden. (37)
وَفِي مُوسَى إِذْ أَرْسَلْنَاهُ إِلَى فِرْعَوْنَ بِسُلْطَانٍ مُّبِينٍ ﴿٣٨﴾
51/Adh-Dhariyat-38: Wafee moosa ith arsalnahu ila firAAawna bisultanin mubeenin
En ook in (de geschiedenis van) Môesa toen Wij hem naar Fir'aun zonden met een duidelijk bewijs. (38)
فَتَوَلَّى بِرُكْنِهِ وَقَالَ سَاحِرٌ أَوْ مَجْنُونٌ ﴿٣٩﴾
51/Adh-Dhariyat-39: Fatawalla biruknihi waqala sahirun aw majnoonun
Hij (Fir'aun) wendde zich af met zijn gevolg, en hij zei: "(Hij is) een tovenaar, of een bezetene!" (39)
فَأَخَذْنَاهُ وَجُنُودَهُ فَنَبَذْنَاهُمْ فِي الْيَمِّ وَهُوَ مُلِيمٌ ﴿٤٠﴾
51/Adh-Dhariyat-40: Faakhathnahu wajunoodahu fanabathnahum fee alyammi wahuwa muleemun
Daarop grepen Wij hem en zijn legers en wierpen hen in de zee. En hem (Fir'aun) trof de blaam. (40)
وَفِي عَادٍ إِذْ أَرْسَلْنَا عَلَيْهِمُ الرِّيحَ الْعَقِيمَ ﴿٤١﴾
51/Adh-Dhariyat-41: Wafee AAadin ith arsalna AAalayhimu alrreeha alAAaqeema
En in de 'Âd, toen Wij over hen een verwoestende wind zonden. (41)
مَا تَذَرُ مِن شَيْءٍ أَتَتْ عَلَيْهِ إِلَّا جَعَلَتْهُ كَالرَّمِيمِ ﴿٤٢﴾
51/Adh-Dhariyat-42: Ma tatharu min shay-in atat AAalayhi illa jaAAalat-hu kaalrrameemi
Die niets heel liet van wat hij tegenkwam, maar (alles) tot ruïnes maakte. (42)
وَفِي ثَمُودَ إِذْ قِيلَ لَهُمْ تَمَتَّعُوا حَتَّى حِينٍ ﴿٤٣﴾
51/Adh-Dhariyat-43: Wafee thamooda ith qeela lahum tamattaAAoo hatta heenin
En in de Tsamôed, toen tot hen gezegd werd: "Geniet maar, tot een bepaalde tijd." (43)
فَعَتَوْا عَنْ أَمْرِ رَبِّهِمْ فَأَخَذَتْهُمُ الصَّاعِقَةُ وَهُمْ يَنظُرُونَ ﴿٤٤﴾
51/Adh-Dhariyat-44: FaAAataw AAan amri rabbihim faakhathat-humu alssaAAiqatu wahum yanthuroona
Toen waren zij hoogmoedig tegenover het gebod van hun Heer, waarop de bliksemslag hen greep, terwijl zij toezagen. (44)
فَمَا اسْتَطَاعُوا مِن قِيَامٍ وَمَا كَانُوا مُنتَصِرِينَ ﴿٤٥﴾
51/Adh-Dhariyat-45: Fama istataAAoo min qiyamin wama kanoo muntasireena
Toen konden zij niet meer opstaan en zij konden zichzelf niet helpen. (45)
وَقَوْمَ نُوحٍ مِّن قَبْلُ إِنَّهُمْ كَانُوا قَوْمًا فَاسِقِينَ ﴿٤٦﴾
51/Adh-Dhariyat-46: Waqawma noohin min qablu innahum kanoo qawman fasiqeena
En het volk van Nôeh van daarvóór: voorwaar, zij waren een zwaar zondig volk. (46)
وَالسَّمَاء بَنَيْنَاهَا بِأَيْدٍ وَإِنَّا لَمُوسِعُونَ ﴿٤٧﴾
51/Adh-Dhariyat-47: Waalssamaa banaynaha bi-aydin wa-inna lamoosiAAoona
En Wij hebben de hemel met een grote macht gebouwd. En voorwaar, Wij zijn zeker Machtigen. (47)
وَالْأَرْضَ فَرَشْنَاهَا فَنِعْمَ الْمَاهِدُونَ ﴿٤٨﴾
51/Adh-Dhariyat-48: Waal-arda farashnaha faniAAma almahidoona
En Wij hebben de aarde uitgespreid, en de beste Uitspreiders zijn Wij. (48)
وَمِن كُلِّ شَيْءٍ خَلَقْنَا زَوْجَيْنِ لَعَلَّكُمْ تَذَكَّرُونَ ﴿٤٩﴾
51/Adh-Dhariyat-49: Wamin kulli shay-in khalaqna zawjayni laAAallakum tathakkaroona
En van alle dingen hebben Wij paren geschapen. Hopelijk zullen jullie je laten vermanen. (49)
فَفِرُّوا إِلَى اللَّهِ إِنِّي لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌ مُّبِينٌ ﴿٥٠﴾
51/Adh-Dhariyat-50: Fafirroo ila Allahi innee lakum minhu natheerun mubeenun
(Zeg, O Moehammad) "Vlucht daarom naar Allah: voorwaar, ik ben voor jullie van Hem (voor Zijn bestraffing) een duidelijke waarschuwer. (50)
وَلَا تَجْعَلُوا مَعَ اللَّهِ إِلَهًا آخَرَ إِنِّي لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌ مُّبِينٌ ﴿٥١﴾
51/Adh-Dhariyat-51: Wala tajAAaloo maAAa Allahi ilahan akhara innee lakum minhu natheerun mubeenun
En neemt naast Allah geen andere god: voorwaar, ik ben voor jullie van Hem (voor Zijn bestraffing) een duidelijke waarschuwer." (51)
كَذَلِكَ مَا أَتَى الَّذِينَ مِن قَبْلِهِم مِّن رَّسُولٍ إِلَّا قَالُوا سَاحِرٌ أَوْ مَجْنُونٌ ﴿٥٢﴾
51/Adh-Dhariyat-52: Kathalika ma ata allatheena min qablihim min rasoolin illa qaloo sahirun aw majnoonun
Zo kwam er tot degenen vóór hen geen Boodschapper, of zij zeiden: "(Hij is) een tovenaar, of een bezetene." (52)
أَتَوَاصَوْا بِهِ بَلْ هُمْ قَوْمٌ طَاغُونَ ﴿٥٣﴾
51/Adh-Dhariyat-53: Atawasaw bihi bal hum qawmun taghoona
Dragen zij dit aan elkaar over (van geslacht op geslacht)? Zij zijn zelfs een overtredend volk. (53)
فَتَوَلَّ عَنْهُمْ فَمَا أَنتَ بِمَلُومٍ ﴿٥٤﴾
51/Adh-Dhariyat-54: Fatawalla AAanhum fama anta bimaloomin
Wend je daarom van hen af, dan wordt jou niets verweten. (54)
وَذَكِّرْ فَإِنَّ الذِّكْرَى تَنفَعُ الْمُؤْمِنِينَ ﴿٥٥﴾
51/Adh-Dhariyat-55: Wathakkir fa-inna alththikra tanfaAAu almu/mineena
En vermaan: want voorwaar, de vermaning baat de gelovigen. (55)
وَمَا خَلَقْتُ الْجِنَّ وَالْإِنسَ إِلَّا لِيَعْبُدُونِ ﴿٥٦﴾
51/Adh-Dhariyat-56: Wama khalaqtu aljinna waal-insa illa liyaAAbudooni
En Ik heb de Djinn's en de mens slechts geschapen om Mij te dienen. (56)
مَا أُرِيدُ مِنْهُم مِّن رِّزْقٍ وَمَا أُرِيدُ أَن يُطْعِمُونِ ﴿٥٧﴾
51/Adh-Dhariyat-57: Ma oreedu minhum min rizqin wama oreedu an yutAAimooni
Ik wens geen voorzieningen van hen, en ik wens niet dat zij Mij voeden. (57)
إِنَّ اللَّهَ هُوَ الرَّزَّاقُ ذُو الْقُوَّةِ الْمَتِينُ ﴿٥٨﴾
51/Adh-Dhariyat-58: Inna Allaha huwa alrrazzaqu thoo alquwwati almateenu
Voorwaar, Allah is de Voorziener, de Bezitter van sterke kracht. (58)
فَإِنَّ لِلَّذِينَ ظَلَمُوا ذَنُوبًا مِّثْلَ ذَنُوبِ أَصْحَابِهِمْ فَلَا يَسْتَعْجِلُونِ ﴿٥٩﴾
51/Adh-Dhariyat-59: Fa-inna lillatheena thalamoo thanooban mithla thanoobi as-habihim fala yastaAAjiloona
Voorwaar, de zonden van degenen die onrecht plegen zijn gelijk aan de zonden van hun soortgenoten (in vroegere generaties). Laten zij daarom Mij niet vragen (de bestraffing) te bespoedigen. (59)
فَوَيْلٌ لِّلَّذِينَ كَفَرُوا مِن يَوْمِهِمُ الَّذِي يُوعَدُونَ ﴿٦٠﴾
51/Adh-Dhariyat-60: Fawaylun lillatheena kafaroo min yawmihimu allathee yooAAadoona
Wee dan degenen die ongelovig zijn op hun Dag die aangezegd is. (60)