Nederlands [Veranderen]

An-Naml 1-93, Soera De Mieren (27/An-Naml)

Soera An-Naml - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Soera An-Naml - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Soera An-Naml - Koran recitatie door Mishary al Afasy
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة النمل

Soera An-Naml

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

طس تِلْكَ آيَاتُ الْقُرْآنِ وَكِتَابٍ مُّبِينٍ ﴿١﴾
27/An-Naml-1: Ta-seen tilka ayatu alqur-ani wakitabin mubeenin
Tha Sîn. Dit zijn de Verzen van de Koran en een duidelijk Boek. (1)
هُدًى وَبُشْرَى لِلْمُؤْمِنِينَ ﴿٢﴾
27/An-Naml-2: Hudan wabushra lilmu/mineena
Als Leiding en een verheugende tijding voor de gelovigen. (2)
الَّذِينَ يُقِيمُونَ الصَّلَاةَ وَيُؤْتُونَ الزَّكَاةَ وَهُم بِالْآخِرَةِ هُمْ يُوقِنُونَ ﴿٣﴾
27/An-Naml-3: Allatheena yuqeemoona alssalata wayu/toona alzzakata wahum bial-akhirati hum yooqinoona
Degenen die de shalât verrichten en de zakât geven, en die overtuigd zijn van het Hiernamals. (3)
إِنَّ الَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِالْآخِرَةِ زَيَّنَّا لَهُمْ أَعْمَالَهُمْ فَهُمْ يَعْمَهُونَ ﴿٤﴾
27/An-Naml-4: Inna allatheena la yu/minoona bial-akhirati zayyanna lahum aAAmalahum fahum yaAAmahoona
Voorwaar, voor degenen die niet in het Hiernamaals geloven, doen Wij hun daden schoen toeschijnen, daarop verkeren zij rusteloos in hun dwaling. (4)
أُوْلَئِكَ الَّذِينَ لَهُمْ سُوءُ الْعَذَابِ وَهُمْ فِي الْآخِرَةِ هُمُ الْأَخْسَرُونَ ﴿٥﴾
27/An-Naml-5: Ola-ika allatheena lahum soo-o alAAathabi wahum fee al-akhirati humu al-akhsaroona
Zij zijn degenen voor wie er de slechte bestraffing is en in het Hiernamaals zijn zij de grootste verliezers. (5)
وَإِنَّكَ لَتُلَقَّى الْقُرْآنَ مِن لَّدُنْ حَكِيمٍ عَلِيمٍ ﴿٦﴾
27/An-Naml-6: Wa-innaka latulaqqa alqur-ana min ladun hakeemin AAaleemin
En voorwaar, jij ontvangt de Koran van de Zijde van de Alwijze, de Alwetende. (6)
إِذْ قَالَ مُوسَى لِأَهْلِهِ إِنِّي آنَسْتُ نَارًا سَآتِيكُم مِّنْهَا بِخَبَرٍ أَوْ آتِيكُم بِشِهَابٍ قَبَسٍ لَّعَلَّكُمْ تَصْطَلُونَ ﴿٧﴾
27/An-Naml-7: Ith qala moosa li-ahlihi innee anastu naran saateekum minha bikhabarin aw ateekum bishihabin qabasin laAAallakum tastaloona
(Gedenk) toen Môesa tot zijn familie zei: "Ik heb een vuur gezien. Ik zal jullie er snel over berichten, of ik breng jullie er een fakkel van, zodat jullie je kunnen verwarmen." (7)
فَلَمَّا جَاءهَا نُودِيَ أَن بُورِكَ مَن فِي النَّارِ وَمَنْ حَوْلَهَا وَسُبْحَانَ اللَّهِ رَبِّ الْعَالَمِينَ ﴿٨﴾
27/An-Naml-8: Falamma jaaha noodiya an boorika man fee alnnari waman hawlaha wasubhana Allahi rabbi alAAalameena
Maar toen hij er aankwam, werd bij geroepen: "Gezegend is hij (Môesa) die op de plaats van het vuur is en die er omheen zijn. En Heilig is Allah, de Heer der Werelden. (8)
يَا مُوسَى إِنَّهُ أَنَا اللَّهُ الْعَزِيزُ الْحَكِيمُ ﴿٩﴾
27/An-Naml-9: Ya moosa innahu ana Allahu alAAazeezu alhakeemu
O Môesa, Ik ben het, Allah, de Almachtige, de Alwijze. (9)
وَأَلْقِ عَصَاكَ فَلَمَّا رَآهَا تَهْتَزُّ كَأَنَّهَا جَانٌّ وَلَّى مُدْبِرًا وَلَمْ يُعَقِّبْ يَا مُوسَى لَا تَخَفْ إِنِّي لَا يَخَافُ لَدَيَّ الْمُرْسَلُونَ ﴿١٠﴾
27/An-Naml-10: Waalqi AAasaka falamma raaha tahtazzu kaannaha jannun walla mudbiran walam yuAAaqqib ya moosa la takhaf innee la yakhafu ladayya almursaloona
Werp jouw staf neer." Maar toen hij deze zag, bewoog zij alsof het een slang was, toen keerde hij haastig omen keek niet om. (Allah zei:) "O Môesa, wees niet bang, want voorwaar, bij Mij zijn de Boodschappen niet bang." (10)
إِلَّا مَن ظَلَمَ ثُمَّ بَدَّلَ حُسْنًا بَعْدَ سُوءٍ فَإِنِّي غَفُورٌ رَّحِيمٌ ﴿١١﴾
27/An-Naml-11: Illa man thalama thumma baddala husnan baAAda soo-in fa-innee ghafoorun raheemun
En wie onrecht pleegde en vervolgens een slechte daad voor een goede daad inruilde: dan ben Ik waarlijk Vergevensgezind, Meest Barmhartig. (11)
وَأَدْخِلْ يَدَكَ فِي جَيْبِكَ تَخْرُجْ بَيْضَاء مِنْ غَيْرِ سُوءٍ فِي تِسْعِ آيَاتٍ إِلَى فِرْعَوْنَ وَقَوْمِهِ إِنَّهُمْ كَانُوا قَوْمًا فَاسِقِينَ ﴿١٢﴾
27/An-Naml-12: Waadkhil yadaka fee jaybika takhruj baydaa min ghayri soo-in fee tisAAi ayatin ila firAAawna waqawmihi innahum kanoo qawman fasiqeena
(Allah zei tot Môesa:) "En stop jouw hand onder jouw kraag en deze schijnt wit, zonder ziek te zijn: als één van de negen wonderen tegen Fir'aun en zijn volk. Voorwaar, zij zijn een zwaw zondig volk." (12)
فَلَمَّا جَاءتْهُمْ آيَاتُنَا مُبْصِرَةً قَالُوا هَذَا سِحْرٌ مُّبِينٌ ﴿١٣﴾
27/An-Naml-13: Falamma jaat-hum ayatuna mubsiratan qaloo hatha sihrun mubeenun
Toen Onze Tekenen ter verduidelijking tot hen kwamen, zeiden zij: "Dit is duidelijke tovenarij." (13)
وَجَحَدُوا بِهَا وَاسْتَيْقَنَتْهَا أَنفُسُهُمْ ظُلْمًا وَعُلُوًّا فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُفْسِدِينَ ﴿١٤﴾
27/An-Naml-14: Wajahadoo biha waistayqanat-ha anfusuhum thulman waAAuluwwan faonthur kayfa kana AAaqibatu almufsideena
En zij ontkenden ze, hoewel zij zelf ervan overtuigd waren, uit onrechtvaardigheid en hoogmoed. Zie dan hoe het einde van de verderfzaaiers was! (14)
وَلَقَدْ آتَيْنَا دَاوُودَ وَسُلَيْمَانَ عِلْمًا وَقَالَا الْحَمْدُ لِلَّهِ الَّذِي فَضَّلَنَا عَلَى كَثِيرٍ مِّنْ عِبَادِهِ الْمُؤْمِنِينَ ﴿١٥﴾
27/An-Naml-15: Walaqad atayna dawooda wasulaymana AAilman waqala alhamdu lillahi allathee faddalana AAala katheerin min AAibadihi almu/mineena
En voorzeker, Wij gaven kennis aan Dâwôed en Soelaimân, en beiden zeiden zij: "Alle lof zij Allah, Degene Die ons heeft bevoorrecht boven velen van Zijn gelovige dienaren." (15)
وَوَرِثَ سُلَيْمَانُ دَاوُودَ وَقَالَ يَا أَيُّهَا النَّاسُ عُلِّمْنَا مَنطِقَ الطَّيْرِ وَأُوتِينَا مِن كُلِّ شَيْءٍ إِنَّ هَذَا لَهُوَ الْفَضْلُ الْمُبِينُ ﴿١٦﴾
27/An-Naml-16: Wawaritha sulaymanu dawooda waqala ya ayyuha alnnasu AAullimna mantiqa alttayri waooteena min kulli shay-in inna hatha lahuwa alfadlu almubeenu
En Soelaimân volgde Dâwôed op. En hij zei: "O mensen, aan ons is de taal van de vogels onderwezen, en ons is alles gegeven. Voorwaar, dit is zeker de duidelijke gunst." (16)
وَحُشِرَ لِسُلَيْمَانَ جُنُودُهُ مِنَ الْجِنِّ وَالْإِنسِ وَالطَّيْرِ فَهُمْ يُوزَعُونَ ﴿١٧﴾
27/An-Naml-17: Wahushira lisulaymana junooduhu mina aljinni waal-insi waalttayri fahum yoozaAAoona
En voor Soelaimân werden zijn troepen verzameld: de Djinn's en de mensen en de vogels, en zij werden in rijen opgesteld. (17)
حَتَّى إِذَا أَتَوْا عَلَى وَادِي النَّمْلِ قَالَتْ نَمْلَةٌ يَا أَيُّهَا النَّمْلُ ادْخُلُوا مَسَاكِنَكُمْ لَا يَحْطِمَنَّكُمْ سُلَيْمَانُ وَجُنُودُهُ وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ ﴿١٨﴾
27/An-Naml-18: Hatta itha ataw AAala wadi alnnamli qalat namlatun ya ayyuha alnnamlu odkhuloo masakinakum la yahtimannakum sulaymanu wajunooduhu wahum la yashAAuroona
Totdat zij langs de vallei van de mieren kwamen, en een mier zei: "O jullie mieren, gaat jullie woningen binnen, anders zullen Soelaimân en zijn troepen jullie vertrappen, zonder dat zij het beseffen!" (18)
فَتَبَسَّمَ ضَاحِكًا مِّن قَوْلِهَا وَقَالَ رَبِّ أَوْزِعْنِي أَنْ أَشْكُرَ نِعْمَتَكَ الَّتِي أَنْعَمْتَ عَلَيَّ وَعَلَى وَالِدَيَّ وَأَنْ أَعْمَلَ صَالِحًا تَرْضَاهُ وَأَدْخِلْنِي بِرَحْمَتِكَ فِي عِبَادِكَ الصَّالِحِينَ ﴿١٩﴾
27/An-Naml-19: Fatabassama dahikan min qawliha waqala rabbi awziAAnee an ashkura niAAmataka allatee anAAamta AAalayya waAAala walidayya waan aAAmala salihan tardahu waadkhilnee birahmatika fee AAibadika alssaliheena
Toen glimlachte hij (Soelaimân) om haar woorden, en zei: "Mijn Heer, maak mij dankbaar voor Uw gunst die U mij en mijn ouders schonk, en doe mij goede daden verrichten, waar U Uw welgevallen op doet rusten. En laat mij, door Uw Barmhartigheid, behoren tot Uw rechtschapen dienaren."' (19)
وَتَفَقَّدَ الطَّيْرَ فَقَالَ مَا لِيَ لَا أَرَى الْهُدْهُدَ أَمْ كَانَ مِنَ الْغَائِبِينَ ﴿٢٠﴾
27/An-Naml-20: Watafaqqada alttayra faqala ma liya la ara alhudhuda am kana mina algha-ibeena
En hij inspecteerde de vogels, toen zei hij: "Hoe komt het dat ik de hop niet zie? Of behoort hij tot de afwezigen? (20)
لَأُعَذِّبَنَّهُ عَذَابًا شَدِيدًا أَوْ لَأَذْبَحَنَّهُ أَوْ لَيَأْتِيَنِّي بِسُلْطَانٍ مُّبِينٍ ﴿٢١﴾
27/An-Naml-21: LaoAAaththibannahu AAathaban shadeedan aw laathbahannahu aw laya/tiyannee bisultanin mubeenin
Ik zal hem zeker een strenge bestraffing opleggen of ik zal hem zeker slachten, of hij zal bij mij moeten komen met een duidelijke reden." (21)
فَمَكَثَ غَيْرَ بَعِيدٍ فَقَالَ أَحَطتُ بِمَا لَمْ تُحِطْ بِهِ وَجِئْتُكَ مِن سَبَإٍ بِنَبَإٍ يَقِينٍ ﴿٢٢﴾
27/An-Naml-22: Famakatha ghayra baAAeedin faqala ahattu bima lam tuhit bihi waji/tuka min saba-in binaba-in yaqeenin
Daarop bleef hij niet lang afwezig, en hij zei: "Ik weet iets waarvan jij nog niet weet. En ik breng jou uit Saba' overtuigende berichten. (22)
إِنِّي وَجَدتُّ امْرَأَةً تَمْلِكُهُمْ وَأُوتِيَتْ مِن كُلِّ شَيْءٍ وَلَهَا عَرْشٌ عَظِيمٌ ﴿٢٣﴾
27/An-Naml-23: Innee wajadtu imraatan tamlikuhum waootiyat min kulli shay-in walaha AAarshun AAatheemun
Voorwaar, ik heb gezien dat een vrouw over hen heerst en zij beschikt over alle zaken en zij heeft een geweldige troon. (23)
وَجَدتُّهَا وَقَوْمَهَا يَسْجُدُونَ لِلشَّمْسِ مِن دُونِ اللَّهِ وَزَيَّنَ لَهُمُ الشَّيْطَانُ أَعْمَالَهُمْ فَصَدَّهُمْ عَنِ السَّبِيلِ فَهُمْ لَا يَهْتَدُونَ ﴿٢٤﴾
27/An-Naml-24: Wajadtuha waqawmaha yasjudoona lilshshamsi min dooni Allahi wazayyana lahumu alshshaytanu aAAmalahum fasaddahum AAani alssabeeli fahum la yahtadoona
Ik heb gezien dat zij en haar volk knielen voor de zon, naast Allah. En dat de Satan hun hun daden schoon doet toeschijnen en hen daarmee afleidt van de Weg. Zij volgen dus geen Leiding. (24)
أَلَّا يَسْجُدُوا لِلَّهِ الَّذِي يُخْرِجُ الْخَبْءَ فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَيَعْلَمُ مَا تُخْفُونَ وَمَا تُعْلِنُونَ ﴿٢٥﴾
27/An-Naml-25: Alla yasjudoo lillahi allathee yukhriju alkhabaa fee alssamawati waal-ardi wayaAAlamu ma tukhfoona wama tuAAlinoona
Zodat zij zich niet voor Allah neerknielen, Degene Die voortbrengt wat verborgen is in de hemelen en op de aarde, en Die weet wat jullie verbergen en wat jullie openlijk doen. (25)
اللَّهُ لَا إِلَهَ إِلَّا هُوَ رَبُّ الْعَرْشِ الْعَظِيمِ* ﴿٢٦﴾
27/An-Naml-26: Allahu la ilaha illa huwa rabbu alAAarshi alAAatheemi
Allah, er is geen god dan Hij, de Heer van de Geweldige Troon." (26)
قَالَ سَنَنظُرُ أَصَدَقْتَ أَمْ كُنتَ مِنَ الْكَاذِبِينَ ﴿٢٧﴾
27/An-Naml-27: Qala sananthuru asadaqta am kunta mina alkathibeena
Hij (Soelaimân) zei: "Wij zullen zien of jij de waarheid verteld hebt of dat jij tot de leugenaars behoort. (27)
اذْهَب بِّكِتَابِي هَذَا فَأَلْقِهْ إِلَيْهِمْ ثُمَّ تَوَلَّ عَنْهُمْ فَانظُرْ مَاذَا يَرْجِعُونَ ﴿٢٨﴾
27/An-Naml-28: Ithhab bikitabee hatha faalqih ilayhim thumma tawalla AAanhum faonthur matha yarjiAAoona
Ga heen met deze brief en geef hem aan hen; wend je dan van hen af en zie wat zij terugzeggen." (28)
قَالَتْ يَا أَيُّهَا المَلَأُ إِنِّي أُلْقِيَ إِلَيَّ كِتَابٌ كَرِيمٌ ﴿٢٩﴾
27/An-Naml-29: Qalat ya ayyuha almalao innee olqiya ilayya kitabun kareemun
Zij zei: "O vooraanstanden, aai mij is een edele brief bezorgd. (29)
إِنَّهُ مِن سُلَيْمَانَ وَإِنَّهُ بِسْمِ اللَّهِ الرَّحْمَنِ الرَّحِيمِ ﴿٣٠﴾
27/An-Naml-30: Innahu min sulaymana wa-innahu bismi Allahi alrrahmani alrraheemi
Voorwaar, hij komt van Soelaimân en voorwaar, hij (luidt): "In de Naam van Allah, de Erbarmer, de Meest Barmhartige. (30)
أَلَّا تَعْلُوا عَلَيَّ وَأْتُونِي مُسْلِمِينَ ﴿٣١﴾
27/An-Naml-31: Alla taAAloo AAalayya wa/toonee muslimeena
Verhef jezelf niet in hoogmoed boven mij en komt maar mij als overgegevenen." (31)
قَالَتْ يَا أَيُّهَا المَلَأُ أَفْتُونِي فِي أَمْرِي مَا كُنتُ قَاطِعَةً أَمْرًا حَتَّى تَشْهَدُونِ ﴿٣٢﴾
27/An-Naml-32: Qalat ya ayyuha almalao aftoonee fee amree ma kuntu qatiAAatan amran hatta tashhadoona
Zij zei: "O vooraanstanden, geeft mij raad in mijn zaak. Ik nam geen besluit over een zaak voordat jullie er getuigen van waren." (32)
قَالُوا نَحْنُ أُوْلُوا قُوَّةٍ وَأُولُوا بَأْسٍ شَدِيدٍ وَالْأَمْرُ إِلَيْكِ فَانظُرِي مَاذَا تَأْمُرِينَ ﴿٣٣﴾
27/An-Naml-33: Qaloo nahnu oloo quwwatin waoloo ba/sin shadeedin waal-amru ilayki faonthuree matha ta/mureena
Zij zeiden: "Wij beschikken over macht en wij beschikken over grote moed, maar de zaak berust bij U, zie daarom maar wat U beveelt." (33)
قَالَتْ إِنَّ الْمُلُوكَ إِذَا دَخَلُوا قَرْيَةً أَفْسَدُوهَا وَجَعَلُوا أَعِزَّةَ أَهْلِهَا أَذِلَّةً وَكَذَلِكَ يَفْعَلُونَ ﴿٣٤﴾
27/An-Naml-34: Qalat inna almulooka itha dakhaloo qaryatan afsadooha wajaAAaloo aAAizzata ahliha athillatan wakathalika yafAAaloona
Zei zij: "Voorwaar, wanneer de koningen een stad binnengingen, zaaiden zij daar verderf en maakten zij de edelen onder haar inwoners tot vernederden; en zo handelen zij. (34)
وَإِنِّي مُرْسِلَةٌ إِلَيْهِم بِهَدِيَّةٍ فَنَاظِرَةٌ بِمَ يَرْجِعُ الْمُرْسَلُونَ ﴿٣٥﴾
27/An-Naml-35: Wa-innee mursilatun ilayhim bihadiyyatin fanathiratun bima yarjiAAu almursaloona
En voorwaar, ik zal hun een geschenk sturen en zien waarmee de gezanten temgkeren." (35)
فَلَمَّا جَاء سُلَيْمَانَ قَالَ أَتُمِدُّونَنِ بِمَالٍ فَمَا آتَانِيَ اللَّهُ خَيْرٌ مِّمَّا آتَاكُم بَلْ أَنتُم بِهَدِيَّتِكُمْ تَفْرَحُونَ ﴿٣٦﴾
27/An-Naml-36: Falamma jaa sulaymana qala atumiddoonani bimalin fama ataniya Allahu khayrun mimma atakum bal antum bihadiyyatikum tafrahoona
Maar toen hij (de gezant) bij Soelaimân kwam, zei hij: "Zouden jullie mij met bezit steunen? Dat wat Allah mij gegeven heeft is beter dan wat Hij jullie gegeven heeft. Maar jullie verheugen je over jullie geschenk. (36)
ارْجِعْ إِلَيْهِمْ فَلَنَأْتِيَنَّهُمْ بِجُنُودٍ لَّا قِبَلَ لَهُم بِهَا وَلَنُخْرِجَنَّهُم مِّنْهَا أَذِلَّةً وَهُمْ صَاغِرُونَ ﴿٣٧﴾
27/An-Naml-37: IrjiAA ilayhim falana/tiyannahum bijunoodin la qibala lahum biha walanukhrijannahum minha athillatan wahum saghiroona
Keer naar Hen terug, wij komen zeker met troepen naar hen, waartegen zij geen verzet kunnen bieden. En Wij zullen hen zeker daaruit verdrijven, vemederd, terwijl zij onderworpenen zijn. (37)
قَالَ يَا أَيُّهَا المَلَأُ أَيُّكُمْ يَأْتِينِي بِعَرْشِهَا قَبْلَ أَن يَأْتُونِي مُسْلِمِينَ ﴿٣٨﴾
27/An-Naml-38: Qala ya ayyuha almalao ayyukum ya/teenee biAAarshiha qabla an ya/toonee muslimeena
Hij zei: "O vooraanstanden, wie van jullie brengt mij haar troon, voordat zij naar mij komen als overgegevenen." (38)
قَالَ عِفْريتٌ مِّنَ الْجِنِّ أَنَا آتِيكَ بِهِ قَبْلَ أَن تَقُومَ مِن مَّقَامِكَ وَإِنِّي عَلَيْهِ لَقَوِيٌّ أَمِينٌ ﴿٣٩﴾
27/An-Naml-39: Qala AAifreetun mina aljinni ana ateeka bihi qabla an taqooma min maqamika wa-inne AAalayhi laqawiyyun ameenun
Een Ifrît van de Djinn's zei: "Ik zal hem naar jou brengen voordat jij van jouw plaats opstaat en voorwaar, ik ben zeker een betrouwbare kracht daartoe." (39)
قَالَ الَّذِي عِندَهُ عِلْمٌ مِّنَ الْكِتَابِ أَنَا آتِيكَ بِهِ قَبْلَ أَن يَرْتَدَّ إِلَيْكَ طَرْفُكَ فَلَمَّا رَآهُ مُسْتَقِرًّا عِندَهُ قَالَ هَذَا مِن فَضْلِ رَبِّي لِيَبْلُوَنِي أَأَشْكُرُ أَمْ أَكْفُرُ وَمَن شَكَرَ فَإِنَّمَا يَشْكُرُ لِنَفْسِهِ وَمَن كَفَرَ فَإِنَّ رَبِّي غَنِيٌّ كَرِيمٌ ﴿٤٠﴾
27/An-Naml-40: Qala allathee AAindahu AAilmun mina alkitabi ana ateeka bihi qabla an yartadda ilayka tarfuka falamma raahu mustaqirran AAindahu qala hatha min fadli rabbee liyabluwanee aashkuru am akfuru waman shakara fa-innama yashkuru linafsihi waman kafara fa-inna ra
Degene met kennis van Schrift zei: "ik zal hein in een oogwenk naar jou toebrengen." En toen hij hem vóór zich geplaatst zag, zei hij: "Dit is een gunst van mijn Heer, om mij op de proef te stellen of ik dankbaar zal zijn of ik ondankbaar zal zijn. Maar hij die dankbaar is, is slechts dankbaar voor zichzelf. En wie ondankbaar is: voorwaar, mijn Heer is Behoefteloos. Edel." (40)
قَالَ نَكِّرُوا لَهَا عَرْشَهَا نَنظُرْ أَتَهْتَدِي أَمْ تَكُونُ مِنَ الَّذِينَ لَا يَهْتَدُونَ ﴿٤١﴾
27/An-Naml-41: Qala nakkiroo laha AAarshaha nanthur atahtadee am takoonu mina allatheena la yahtadoona
Hij (Soelaimân) zei: "Maak haar troon onherkenbaar voor haar, zodat wij zien of zij herkent of dat zij behoort tot degenen die niet herkennen." (41)
فَلَمَّا جَاءتْ قِيلَ أَهَكَذَا عَرْشُكِ قَالَتْ كَأَنَّهُ هُوَ وَأُوتِينَا الْعِلْمَ مِن قَبْلِهَا وَكُنَّا مُسْلِمِينَ ﴿٤٢﴾
27/An-Naml-42: Falamma jaat qeela ahakatha AAarshuki qalat kaannahu huwa waooteena alAAilma min qabliha wakunna muslimeena
Toen zij aankwam, werd haar gezegd: "Es dit jouw troon?" Zij zei: "Het is alsof hij het is." (Soelaimân zei:) "Aan ons is vóór haar al kennis gegeven en wij gaven ons (aan Allah) over." (42)
وَصَدَّهَا مَا كَانَت تَّعْبُدُ مِن دُونِ اللَّهِ إِنَّهَا كَانَتْ مِن قَوْمٍ كَافِرِينَ ﴿٤٣﴾
27/An-Naml-43: Wasaddaha ma kanat taAAbudu min dooni Allahi innaha kanat min qawmin kafireena
En zij werd verhinderd door wat zij naast Allah aanbad. Voorwaar, zij behoorde tot het ongelovige volk. (43)
قِيلَ لَهَا ادْخُلِي الصَّرْحَ فَلَمَّا رَأَتْهُ حَسِبَتْهُ لُجَّةً وَكَشَفَتْ عَن سَاقَيْهَا قَالَ إِنَّهُ صَرْحٌ مُّمَرَّدٌ مِّن قَوَارِيرَ قَالَتْ رَبِّ إِنِّي ظَلَمْتُ نَفْسِي وَأَسْلَمْتُ مَعَ سُلَيْمَانَ لِلَّهِ رَبِّ الْعَالَمِينَ ﴿٤٤﴾
27/An-Naml-44: Qeela laha odkhulee alssarha falamma raat-hu hasibat-hu lujjatan wakashafat AAan saqayha qala innahu sarhun mumarradun min qawareera qalat rabbi innee thalamtu nafsee waaslamtu maAAa sulaymana lillahi rabbi alAAalameena
Er werd tegen haar gezegd: "Treed het paleis binnen." Toen zij het zag, dacht zij dat het een waterplas was en zij trok (haar gewaad) op van haar benen. Hij zei: "Het is een paleis dat betegeld is met glas. Zij zei: "Mijn Heer, voorwaar, ik heb mijzelf onrecht aangedaan en ik geef mij met Soelaimân over aan Allah, de Heer der Werelden." (44)
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا إِلَى ثَمُودَ أَخَاهُمْ صَالِحًا أَنِ اعْبُدُوا اللَّهَ فَإِذَا هُمْ فَرِيقَانِ يَخْتَصِمُونَ ﴿٤٥﴾
27/An-Naml-45: Walaqad arsalna ila thamooda akhahum salihan ani oAAbudoo Allaha fa-itha hum fareeqani yakhtasimoona
En voorzeker, Wij zonden hun broeder Shâlih naar de Tsamôcd. (Hij zei:) "Aanbidt Allah!" Toen werden zij twee groepen die met elkaar redetwistten. (45)
قَالَ يَا قَوْمِ لِمَ تَسْتَعْجِلُونَ بِالسَّيِّئَةِ قَبْلَ الْحَسَنَةِ لَوْلَا تَسْتَغْفِرُونَ اللَّهَ لَعَلَّكُمْ تُرْحَمُونَ ﴿٤٦﴾
27/An-Naml-46: Qala ya qawmi lima tastaAAjiloona bialssayyi-ati qabla alhasanati lawla tastaghfiroona Allaha laAAallakum turhamoona
Hij zei: "O mijn volk, waarom zouden jullie het slechte vóór het goede bespoedigen? Hadden jullie maar om vergeving gevraagd. Hopelijk worden jullie begenadigd." (46)
قَالُوا اطَّيَّرْنَا بِكَ وَبِمَن مَّعَكَ قَالَ طَائِرُكُمْ عِندَ اللَّهِ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ تُفْتَنُونَ ﴿٤٧﴾
27/An-Naml-47: Qaloo ittayyarna bika wabiman maAAaka qala ta-irukum AAinda Allahi bal antum qawmun tuftanoona
Zij zeiden: "Wij verwachtten van jou en degenen die met jou zijn een slecht lot." Hij zei: "Jullie lot is bij Allah. Jullie zijn beslist een volk dat op de proef gesteld wordt." (47)
وَكَانَ فِي الْمَدِينَةِ تِسْعَةُ رَهْطٍ يُفْسِدُونَ فِي الْأَرْضِ وَلَا يُصْلِحُونَ ﴿٤٨﴾
27/An-Naml-48: Wakana fee almadeenati tisAAatu rahtin yufsidoona fee al-ardi wala yuslihoona
En in de stad was een groep van negen, die verderf zaaide op aarde en die zich niet beterde. (48)
قَالُوا تَقَاسَمُوا بِاللَّهِ لَنُبَيِّتَنَّهُ وَأَهْلَهُ ثُمَّ لَنَقُولَنَّ لِوَلِيِّهِ مَا شَهِدْنَا مَهْلِكَ أَهْلِهِ وَإِنَّا لَصَادِقُونَ ﴿٤٩﴾
27/An-Naml-49: Qaloo taqasamoo biAllahi lanubayyitannahu waahlahu thumma lanaqoolanna liwaliyyihi ma shahidna mahlika ahlihi wa-inna lasadiqoona
Zij zeiden: "Zweert onder elkaar bi Allah dat wij zeker een nachtelijke aanval doen tegen hem(Shâlih) en zijn familie; daarna zeggen wij zeker tot zijn verwant: "Wij waren geen getuigen van de uitroeiing van zijn familie, en voorwaar, wij zijn waarachtigen." (49)
وَمَكَرُوا مَكْرًا وَمَكَرْنَا مَكْرًا وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ ﴿٥٠﴾
27/An-Naml-50: Wamakaroo makran wamakarna makran wahum la yashAAuroona
En zij beraamden een list en Wij beraamden een list, terwijl zij het niet beseften. (50)
فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ مَكْرِهِمْ أَنَّا دَمَّرْنَاهُمْ وَقَوْمَهُمْ أَجْمَعِينَ ﴿٥١﴾
27/An-Naml-51: Faonthur kayfa kana AAaqibatu makrihim anna dammarnahum waqawmahum ajmaAAeena
En zie hoe het einde vaa hun list was: dat Wij hen vernietigden en hun vo Ik, allemaal. (51)
فَتِلْكَ بُيُوتُهُمْ خَاوِيَةً بِمَا ظَلَمُوا إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَةً لِّقَوْمٍ يَعْلَمُونَ ﴿٥٢﴾
27/An-Naml-52: Fatilka buyootuhum khawiyatan bima thalamoo inna fee thalika laayatan liqawmin yaAAlamoona
Dat zijn nu hun huizen, tot ruïnes geworden, omdat zij onrecht pleegden. Voorwaar, daarin is zeker een Teken voor een volk dat begrijpt. (52)
وَأَنجَيْنَا الَّذِينَ آمَنُوا وَكَانُوا يَتَّقُونَ ﴿٥٣﴾
27/An-Naml-53: Waanjayna allatheena amanoo wakanoo yattaqoona
En Wij redden hen die geloofden en zij plachten (Allah) te vrezen. (53)
وَلُوطًا إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ أَتَأْتُونَ الْفَاحِشَةَ وَأَنتُمْ تُبْصِرُونَ ﴿٥٤﴾
27/An-Naml-54: Walootan ith qala liqawmihi ata/toona alfahishata waantum tubsiroona
En (gedenkt) Lôeth, toen hij tot zijn volk zei: "Begaan jullie gruweldaden hoewel jullie het inzien? (54)
أَئِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ الرِّجَالَ شَهْوَةً مِّن دُونِ النِّسَاء بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ تَجْهَلُونَ ﴿٥٥﴾
27/An-Naml-55: A-innakum lata/toona alrrijala shahwatan min dooni alnnisa-i bal antum qawmun tajhaloona
Waarom benaderen jullie uit begeerte mannen in plaats van vrouwen? Jullie zijn beslist een onwetend volk." (55)
فَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِ إِلَّا أَن قَالُوا أَخْرِجُوا آلَ لُوطٍ مِّن قَرْيَتِكُمْ إِنَّهُمْ أُنَاسٌ يَتَطَهَّرُونَ ﴿٥٦﴾
27/An-Naml-56: Fama kana jawaba qawmihi illa an qaloo akhrijoo ala lootin min qaryatikum innahum onasun yatatahharoona
Maar het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: "Verdrijft de familie van Lôeth uit jullie stad: voorwaar, zij zijn mensen die zich reinigen." (56)
فَأَنجَيْنَاهُ وَأَهْلَهُ إِلَّا امْرَأَتَهُ قَدَّرْنَاهَا مِنَ الْغَابِرِينَ ﴿٥٧﴾
27/An-Naml-57: Faanjaynahu waahlahu illa imraatahu qaddarnaha mina alghabireena
Toen redden Wij hem en zijn familie, behalve zijn vrouw: Wij bepaalden dat zij tot de achterblijvers behoorde. (57)
وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهِم مَّطَرًا فَسَاء مَطَرُ الْمُنذَرِينَ ﴿٥٨﴾
27/An-Naml-58: Waamtarna AAalayhim mataran fasaa mataru almunthareena
En Wij deden op hen een (vulkanische) regen neerdalen: en slecht was de regen voor de gewaarschuwden. (58)
قُلِ الْحَمْدُ لِلَّهِ وَسَلَامٌ عَلَى عِبَادِهِ الَّذِينَ اصْطَفَى آللَّهُ خَيْرٌ أَمَّا يُشْرِكُونَ ﴿٥٩﴾
27/An-Naml-59: Quli alhamdu lillahi wasalamun AAala AAibadihi allatheena istafa allahu khayrun amma yushrikoona
Zeg (O Moehammad): "Alle lof zij Allah en vrede voor Zijn dienaren en degenen die Hij verkoos." Is Allah beter, of wat zij (Hem) aan deelgenoten toekennen? (59)
أَمَّنْ خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ وَأَنزَلَ لَكُم مِّنَ السَّمَاء مَاء فَأَنبَتْنَا بِهِ حَدَائِقَ ذَاتَ بَهْجَةٍ مَّا كَانَ لَكُمْ أَن تُنبِتُوا شَجَرَهَا أَإِلَهٌ مَّعَ اللَّهِ بَلْ هُمْ قَوْمٌ يَعْدِلُونَ ﴿٦٠﴾
27/An-Naml-60: Amman khalaqa alssamawati waal-arda waanzala lakum mina alssama-i maan faanbatna bihi hada-iqa thata bahjatin ma kana lakum an tunbitoo shajaraha a-ilahun maAAa Allahi bal hum qawmun yaAAdiloona
Of wie heeft de hemelen en de aarde geschapen en water uit de hemel neergezonden, waarmee Wij prachtige tuinen doen groeien? Jullie zijn niet in staat haar bomen te doen groeien. Is er een god naast Allah? Welnee, zij (die dit beweren) behoren tot een volk dat afwijkt (van de Waarheid). (60)
أَمَّن جَعَلَ الْأَرْضَ قَرَارًا وَجَعَلَ خِلَالَهَا أَنْهَارًا وَجَعَلَ لَهَا رَوَاسِيَ وَجَعَلَ بَيْنَ الْبَحْرَيْنِ حَاجِزًا أَإِلَهٌ مَّعَ اللَّهِ بَلْ أَكْثَرُهُمْ لَا يَعْلَمُونَ ﴿٦١﴾
27/An-Naml-61: Amman jaAAala al-arda qararan wajaAAala khilalaha anharan wajaAAala laha rawasiya wajaAAala bayna albahrayni hajizan a-ilahun maAAa Allahi bal aktharuhum la yaAAlamoona
Of wie heeft de aarde als een verblijfplaats gemaakt en daardoor rivieren getrokken en daarop stevige bergen geplaatst en een scheiding tussen de twee zeeën gemaakt? Is er een god naast Allah? Maar de meesten van hen weten het niet. (61)
أَمَّن يُجِيبُ الْمُضْطَرَّ إِذَا دَعَاهُ وَيَكْشِفُ السُّوءَ وَيَجْعَلُكُمْ خُلَفَاء الْأَرْضِ أَإِلَهٌ مَّعَ اللَّهِ قَلِيلًا مَّا تَذَكَّرُونَ ﴿٦٢﴾
27/An-Naml-62: Amman yujeebu almudtarra itha daAAahu wayakshifu alssoo-a wayajAAalukum khulafaa al-ardi a-ilahun maAAa Allahi qaleelan ma tathakkaroona
Of wie heeft de in nood verkerende verhoord, wanneer hij Hem aanroept, en het onheil van hem weggenomen en jullie gevolmachtigden gemaakt op de aarde? Is er een god naast Allah? En weinig is het dat jullie je laten vermanen! (62)
أَمَّن يَهْدِيكُمْ فِي ظُلُمَاتِ الْبَرِّ وَالْبَحْرِ وَمَن يُرْسِلُ الرِّيَاحَ بُشْرًا بَيْنَ يَدَيْ رَحْمَتِهِ أَإِلَهٌ مَّعَ اللَّهِ تَعَالَى اللَّهُ عَمَّا يُشْرِكُونَ ﴿٦٣﴾
27/An-Naml-63: Amman yahdeekum fee thulumati albarri waalbahri waman yursilu alrriyaha bushran bayna yaday rahmatihi a-ilahun maAAa Allahi taAAala Allahu AAamma yushrikoona
Of wie heeft jullie geleid in de duisternissen op het land en op de zee en wie heeft de winden als dragers van verheugende tijdingen voor Zijn Barmhartigheid uitgestuurd? Is er een god naast Allah? Verheven is Allah boven wat zij Hem aan deelgenoten toekennen! (63)
أَمَّن يَبْدَأُ الْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُ وَمَن يَرْزُقُكُم مِّنَ السَّمَاء وَالْأَرْضِ أَإِلَهٌ مَّعَ اللَّهِ قُلْ هَاتُوا بُرْهَانَكُمْ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ ﴿٦٤﴾
27/An-Naml-64: Amman yabdao alkhalqa thumma yuAAeeduhu waman yarzuqukum mina alssama-i waal-ardi a-ilahun maAAa Allahi qul hatoo burhanakum in kuntum sadiqeena
Of wie is de schepping begonnen en heeft haar vervolgens herhaald; en wie heeft in jullie onderhoud uit de hemel en de aarde voorzien? Is er een god naast Allah? Zeg (O Moehammad): "Brengt jullie bewijs, als jullie waarachtigen zijn." (64)
قُل لَّا يَعْلَمُ مَن فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ الْغَيْبَ إِلَّا اللَّهُ وَمَا يَشْعُرُونَ أَيَّانَ يُبْعَثُونَ ﴿٦٥﴾
27/An-Naml-65: Qul la yaAAlamu man fee alssamawati waal-ardi alghayba illa Allahu wama yashAAuroona ayyana yubAAathoona
Zeg: "Niemand kent het onwaarneembare in de hemelen en op dc aarde, behalve Allah." En zij weten niet waneer zij worden opgewekt. (65)
بَلِ ادَّارَكَ عِلْمُهُمْ فِي الْآخِرَةِ بَلْ هُمْ فِي شَكٍّ مِّنْهَا بَلْ هُم مِّنْهَا عَمِونَ ﴿٦٦﴾
27/An-Naml-66: Bali iddaraka AAilmuhum fee al-akhirati bal hum fee shakkin minha bal hum minha AAamoona
Hun kennis omvat het Hiernamaals niet. Zij verkeren hierover zelfs in onzekerheid, zij zijn er zelfs blind voor. (66)
وَقَالَ الَّذِينَ كَفَرُوا أَئِذَا كُنَّا تُرَابًا وَآبَاؤُنَا أَئِنَّا لَمُخْرَجُونَ ﴿٦٧﴾
27/An-Naml-67: Waqala allatheena kafaroo a-itha kunna turaban waabaona a-inna lamukhrajoona
En degenen die ongelovig zijn zeggen: "Is het waar, dat als wij en onze vaderen tot aarde zijn geworden, wij zeker worden opgewekt? (67)
لَقَدْ وُعِدْنَا هَذَا نَحْنُ وَآبَاؤُنَا مِن قَبْلُ إِنْ هَذَا إِلَّا أَسَاطِيرُ الْأَوَّلِينَ ﴿٦٨﴾
27/An-Naml-68: Laqad wuAAidna hatha nahnu waabaona min qablu in hatha illa asateeru al-awwaleena
Voorzeker, dit is ons en onze vaderen vroeger beloofd. Dit zijn slechts fabels van de vroegeren." (68)
قُلْ سِيرُوا فِي الْأَرْضِ فَانظُرُوا كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُجْرِمِينَ ﴿٦٩﴾
27/An-Naml-69: Qul seeroo fee al-ardi faonthuroo kayfa kana AAaqibatu almujrimeena
Zeg (O Moehammad): "Reist rond op de aarde en ziet hoe het einde van de misdadigers was." (69)
وَلَا تَحْزَنْ عَلَيْهِمْ وَلَا تَكُن فِي ضَيْقٍ مِّمَّا يَمْكُرُونَ ﴿٧٠﴾
27/An-Naml-70: Wala tahzan AAalayhim wala takun fee dayqin mimma yamkuroona
En treur niet om hen, en wees ook niet bezorgd over wat zij aan listen beramen. (70)
وَيَقُولُونَ مَتَى هَذَا الْوَعْدُ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ ﴿٧١﴾
27/An-Naml-71: Wayaqooloona mata hatha alwaAAdu in kuntum sadiqeena
En zij (de ongelovigen) zeggen: "Wanneer zal deze belofte (vervuld worden), als jullie warachtigen rijn?" (71)
قُلْ عَسَى أَن يَكُونَ رَدِفَ لَكُم بَعْضُ الَّذِي تَسْتَعْجِلُونَ ﴿٧٢﴾
27/An-Naml-72: Qul AAasa an yakoona radifa lakum baAAdu allathee tastaAAjiloona
Zeg (O Moehammad): "Moge een deel van wat jullie wensen te bespoedigen bijna bij jullie zijn." (72)
وَإِنَّ رَبَّكَ لَذُو فَضْلٍ عَلَى النَّاسِ وَلَكِنَّ أَكْثَرَهُمْ لَا يَشْكُرُونَ ﴿٧٣﴾
27/An-Naml-73: Wa-inna rabbaka lathoo fadlin AAala alnnasi walakinna aktharahum la yashkuroona
En voorwaar, jouw Heer bezit zeker gunsten voor de mensen, maar de meesten van en zijn niet dankbaar. (73)
وَإِنَّ رَبَّكَ لَيَعْلَمُ مَا تُكِنُّ صُدُورُهُمْ وَمَا يُعْلِنُونَ ﴿٧٤﴾
27/An-Naml-74: Wa-inna rabbaka layaAAlamu ma tukinnu sudooruhum wama yuAAlinoona
En voorwaar, jouw Heer weet zeker wat hun harten verbergen en wat zij openlijk doen. (74)
وَمَا مِنْ غَائِبَةٍ فِي السَّمَاء وَالْأَرْضِ إِلَّا فِي كِتَابٍ مُّبِينٍ ﴿٧٥﴾
27/An-Naml-75: Wama min gha-ibatin fee alssama-i waal-ardi illa fee kitabin mubeenin
En niets is onwaameembaar in de hemel en op de aarde, of het staat in een duidelijk Boek. (75)
إِنَّ هَذَا الْقُرْآنَ يَقُصُّ عَلَى بَنِي إِسْرَائِيلَ أَكْثَرَ الَّذِي هُمْ فِيهِ يَخْتَلِفُونَ ﴿٧٦﴾
27/An-Naml-76: Inna hatha alqur-ana yaqussu AAala banee isra-eela akthara allathee hum feehi yakhtalifoona
Voorwaar, deze Koran vertelt aan de Kinderen van Israël waarover zij het meeste redetwisten. (76)
وَإِنَّهُ لَهُدًى وَرَحْمَةٌ لِّلْمُؤْمِنِينَ ﴿٧٧﴾
27/An-Naml-77: Wa-innahu lahudan warahmatun lilmu/mineena
En voorwaar, hij is zeker Leiding en Barmhartigheid voor de gelovigen. (77)
إِنَّ رَبَّكَ يَقْضِي بَيْنَهُم بِحُكْمِهِ وَهُوَ الْعَزِيزُ الْعَلِيمُ ﴿٧٨﴾
27/An-Naml-78: Inna rabbaka yaqdee baynahum bihukmihi wahuwa alAAazeezu alAAaleemu
Voorwaar, jouw Heer zal tussen hen oordelen met Zijn Oordeel. En Hij is de Almachtige, de Alwetende. (78)
فَتَوَكَّلْ عَلَى اللَّهِ إِنَّكَ عَلَى الْحَقِّ الْمُبِينِ ﴿٧٩﴾
27/An-Naml-79: Fatawakkal AAala Allahi innaka AAala alhaqqi almubeeni
Vertrouw daarom op Allah. Voorwaar, jij (O Moehammad) bent op (het Pad van) de duidelijke Waarheid. (79)
إِنَّكَ لَا تُسْمِعُ الْمَوْتَى وَلَا تُسْمِعُ الصُّمَّ الدُّعَاء إِذَا وَلَّوْا مُدْبِرِينَ ﴿٨٠﴾
27/An-Naml-80: Innaka la tusmiAAu almawta wala tusmiAAu alssumma aldduAAaa itha wallaw mudbireena
Voorwaar, jij bent niet in staat de doden te doen horen en de doven de roep te doen horen wanneer zij de rug toekeren. (80)
وَمَا أَنتَ بِهَادِي الْعُمْيِ عَن ضَلَالَتِهِمْ إِن تُسْمِعُ إِلَّا مَن يُؤْمِنُ بِآيَاتِنَا فَهُم مُّسْلِمُونَ ﴿٨١﴾
27/An-Naml-81: Wama anta bihadee alAAumyi AAan dalalatihim in tusmiAAu illa man yu/minu bi-ayatina fahum muslimoona
En jij kunt ook niet de blinden van hun dwaling wegleiden en jij kunt alleen hen doen luisteren die in Onze Verzen geloven, waarop zij zich (aan Allah) overgeven. (81)
وَإِذَا وَقَعَ الْقَوْلُ عَلَيْهِمْ أَخْرَجْنَا لَهُمْ دَابَّةً مِّنَ الْأَرْضِ تُكَلِّمُهُمْ أَنَّ النَّاسَ كَانُوا بِآيَاتِنَا لَا يُوقِنُونَ ﴿٨٢﴾
27/An-Naml-82: Wa-itha waqaAAa alqawlu AAalayhim akhrajna lahum dabbatan mina al-ardi tukallimuhum anna alnnasa kanoo bi-ayatina la yooqinoona
En wanneer het woord hen treft, dan brengen Wij voor hen een levend wezen uit de aarde tevoorschijn om tot hen te spreken: voorwaar, de mensheid was niet van Onze Tekenen overtuigd. (82)
وَيَوْمَ نَحْشُرُ مِن كُلِّ أُمَّةٍ فَوْجًا مِّمَّن يُكَذِّبُ بِآيَاتِنَا فَهُمْ يُوزَعُونَ ﴿٨٣﴾
27/An-Naml-83: Wayawma nahshuru min kulli ommatin fawjan mimman yukaththibu bi-ayatina fahum yoozaAAoona
En (gedenk) op die Dag zullen Wij uit iedere gemeenschap een groep verzamelen van hen die Onze Tekenen loochenden, zij worden dan in rijen opgesteld. (83)
حَتَّى إِذَا جَاؤُوا قَالَ أَكَذَّبْتُم بِآيَاتِي وَلَمْ تُحِيطُوا بِهَا عِلْمًا أَمَّاذَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٨٤﴾
27/An-Naml-84: Hatta itha jaoo qala akaththabtum bi-ayatee walam tuheetoo biha AAilman ammatha kuntum taAAmaloona
Totdat, wanneer zij komen, Hij zal zeggen: "Hebben jullie Mijn Tekenen geloochend, die jullie niet met kennis omvatten? Of wat was het, dat jullie plachten te doen?" (84)
وَوَقَعَ الْقَوْلُ عَلَيْهِم بِمَا ظَلَمُوا فَهُمْ لَا يَنطِقُونَ ﴿٨٥﴾
27/An-Naml-85: WawaqaAAa alqawlu AAalayhim bima thalamoo fahum la yantiqoona
En het woord zal hen treffen omdat zij onrecht pleegden, en zij spreken niet. (85)
أَلَمْ يَرَوْا أَنَّا جَعَلْنَا اللَّيْلَ لِيَسْكُنُوا فِيهِ وَالنَّهَارَ مُبْصِرًا إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَاتٍ لِّقَوْمٍ يُؤْمِنُونَ ﴿٨٦﴾
27/An-Naml-86: Alam yaraw anna jaAAalna allayla liyaskunoo feehi waalnnahara mubsiran inna fee thalika laayatin liqawmin yu/minoona
Hebben zij niet gezien dat Wij de nacht voor hen hebben gemaakt om erin uit te rusten en de dag om hen licht te geven? Voorwaar, daarin zijn zeker Tekenen voor een volk dat gelooft. (86)
وَيَوْمَ يُنفَخُ فِي الصُّورِ فَفَزِعَ مَن فِي السَّمَاوَاتِ وَمَن فِي الْأَرْضِ إِلَّا مَن شَاء اللَّهُ وَكُلٌّ أَتَوْهُ دَاخِرِينَ ﴿٨٧﴾
27/An-Naml-87: Wayawma yunfakhu fee alssoori fafaziAAa man fee alssamawati waman fee al-ardi illa man shaa Allahu wakullun atawhu dakhireena
En (gedenkt) de Dag waarop op de Bazuin geblazen wordt: wie er dan in de hemelen en op de aarde zijn, zullen in angst verkeren, behalve voor wie Allah het (anders) wil. Eii allen zullen nederig tot Hem komen. (87)
وَتَرَى الْجِبَالَ تَحْسَبُهَا جَامِدَةً وَهِيَ تَمُرُّ مَرَّ السَّحَابِ صُنْعَ اللَّهِ الَّذِي أَتْقَنَ كُلَّ شَيْءٍ إِنَّهُ خَبِيرٌ بِمَا تَفْعَلُونَ ﴿٨٨﴾
27/An-Naml-88: Watara aljibala tahsabuha jamidatan wahiya tamurru marra alssahabi sunAAa Allahi allathee atqana kulla shay-in innahu khabeerun bima tafAAaloona
En jij ziet de bergen, waarvan jij denkt dat zij vaststaan, terwijl zij voorbijgaan als wolken. Een werk van Allah, Degene Die alle zaken nauwkeurig geregeld heeft. Voorwaar, Hij is Alwetend over wat jullie doen. (88)
مَن جَاء بِالْحَسَنَةِ فَلَهُ خَيْرٌ مِّنْهَا وَهُم مِّن فَزَعٍ يَوْمَئِذٍ آمِنُونَ ﴿٨٩﴾
27/An-Naml-89: Man jaa bialhasanati falahu khayrun minha wahum min fazaAAin yawma-ithin aminoona
En wie met het goede kwam, zal beter dan dat krijgen en zij zullen op die Dag veilig zijn voor angst. (89)
وَمَن جَاء بِالسَّيِّئَةِ فَكُبَّتْ وُجُوهُهُمْ فِي النَّارِ هَلْ تُجْزَوْنَ إِلَّا مَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٩٠﴾
27/An-Naml-90: Waman jaa bialssayyi-ati fakubbat wujoohuhum fee alnnari hal tujzawna illa ma kuntum taAAmaloona
En wie met het slechte kwam, zij zullen met hun gezicht in de Hel geworpen worden. Jullie worden slechts beloond voor wat jullie plachten te doen. (90)
إِنَّمَا أُمِرْتُ أَنْ أَعْبُدَ رَبَّ هَذِهِ الْبَلْدَةِ الَّذِي حَرَّمَهَا وَلَهُ كُلُّ شَيْءٍ وَأُمِرْتُ أَنْ أَكُونَ مِنَ الْمُسْلِمِينَ ﴿٩١﴾
27/An-Naml-91: Innama omirtu an aAAbuda rabba hathihi albaldati allathee harramaha walahu kullu shay-in waomirtu an akoona mina almuslimeena
(Zeg, O Moehammad:) "Voorwaar, het is mij bevolen om de Heer van deze stad (Mekkah) te aanbidden, die Hij wijdde. En aan Hem behoren alle zaken, en het is mij bevolen om tot de Moslims te behoren. (91)
وَأَنْ أَتْلُوَ الْقُرْآنَ فَمَنِ اهْتَدَى فَإِنَّمَا يَهْتَدِي لِنَفْسِهِ وَمَن ضَلَّ فَقُلْ إِنَّمَا أَنَا مِنَ الْمُنذِرِينَ ﴿٩٢﴾
27/An-Naml-92: Waan atluwa alqur-ana famani ihtada fa-innama yahtadee linafsihi waman dalla faqul innama ana mina almunthireena
En de Koren voor te dragen. Hij die dan de Leiding volgt, volgt die voor zichzelf." En wie dan dwaalt, zeg dan (tot hen): "Voorwaar, ik behoor slechts tot de waarschuwers." (92)
وَقُلِ الْحَمْدُ لِلَّهِ سَيُرِيكُمْ آيَاتِهِ فَتَعْرِفُونَهَا وَمَا رَبُّكَ بِغَافِلٍ عَمَّا تَعْمَلُونَ ﴿٩٣﴾
27/An-Naml-93: Waquli alhamdu lillahi sayureekum ayatihi fataAArifoonaha wama rabbuka bighafilin AAamma taAAmaloona
En zeg: "Alle lof zij Allah. Hij zal jullie Zijn Tekenen laten zien en jullie zullen ze herkennen." En jouw Heer is niet onachtzaam omtrent wat jullie doen. (93)