Nederlands [Veranderen]

Al-Kahf 1-110, Soera De Grot (18/Al-Kahf)

Soera Al-Kahf - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Soera Al-Kahf - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Soera Al-Kahf - Koran recitatie door Mishary al Afasy
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة الكهف

Soera Al-Kahf

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

الْحَمْدُ لِلَّهِ الَّذِي أَنزَلَ عَلَى عَبْدِهِ الْكِتَابَ وَلَمْ يَجْعَل لَّهُ عِوَجَا ﴿١﴾
18/Al-Kahf-1: Alhamdu lillahi allathee anzala AAala AAabdihi alkitaba walam yajAAal lahu AAiwajan
Alle lof zij Allah, Degene Die aan zijn dienaar het Boek heeft gezonden, en Hij heeft daarin geen afwijkingen gemaakt. (1)
قَيِّمًا لِّيُنذِرَ بَأْسًا شَدِيدًا مِن لَّدُنْهُ وَيُبَشِّرَ الْمُؤْمِنِينَ الَّذِينَ يَعْمَلُونَ الصَّالِحَاتِ أَنَّ لَهُمْ أَجْرًا حَسَنًا ﴿٢﴾
18/Al-Kahf-2: Qayyiman liyunthira ba/san shadeedan min ladunhu wayubashshira almu/mineena allatheena yaAAmaloona alssalihati anna lahum ajran hasanan
Als rechte Leiding, om te waarschuwen voor een harde bestraffing van Zijn Zijde en om een verheugende tijding te brengen aan de gelovigen, degenen die goede daden verrichten: dat er voor hen een goede beloning is (het Paradijs). (2)
مَاكِثِينَ فِيهِ أَبَدًا ﴿٣﴾
18/Al-Kahf-3: Makitheena feehi abadan
Zij zullen daafin voor altijd blijven. (3)
وَيُنذِرَ الَّذِينَ قَالُوا اتَّخَذَ اللَّهُ وَلَدًا ﴿٤﴾
18/Al-Kahf-4: Wayunthira allatheena qaloo ittakhatha Allahu waladan
En om degenen te waarschuwen, die zeggen: "Allah heeft Zich een zoon genomen." (4)
مَّا لَهُم بِهِ مِنْ عِلْمٍ وَلَا لِآبَائِهِمْ كَبُرَتْ كَلِمَةً تَخْرُجُ مِنْ أَفْوَاهِهِمْ إِن يَقُولُونَ إِلَّا كَذِبًا ﴿٥﴾
18/Al-Kahf-5: Ma lahum bihi min AAilmin wala li-aba-ihim kaburat kalimatan takhruju min afwahihim in yaqooloona illa kathiban
Zij hebben hier geen kennis over, noch hun vaderen. Slecht zijn de woorden die uit hun monden voortkomen: zij spreken slechts leugenachtig. (5)
فَلَعَلَّكَ بَاخِعٌ نَّفْسَكَ عَلَى آثَارِهِمْ إِن لَّمْ يُؤْمِنُوا بِهَذَا الْحَدِيثِ أَسَفًا ﴿٦﴾
18/Al-Kahf-6: FalaAAallaka bakhiAAun nafsaka AAala atharihim in lam yu/minoo bihatha alhadeethi asafan
En misschien zou jij (O Moehammad) jezelf na hun afwenden vernietigen van verdriet, wanneer zij niet in dit bericht (de Koran) geloven. (6)
إِنَّا جَعَلْنَا مَا عَلَى الْأَرْضِ زِينَةً لَّهَا لِنَبْلُوَهُمْ أَيُّهُمْ أَحْسَنُ عَمَلًا ﴿٧﴾
18/Al-Kahf-7: Inna jaAAalna ma AAala al-ardi zeenatan laha linabluwahum ayyuhum ahsanu AAamalan
Voorwaar, Wij hebben wat op de aarde is een versiering voor haar gemaakt om hen te beproeven, (om te zien) wie van hen het beste werk (verrichtte). (7)
وَإِنَّا لَجَاعِلُونَ مَا عَلَيْهَا صَعِيدًا جُرُزًا ﴿٨﴾
18/Al-Kahf-8: Wa-inna lajaAAiloona ma AAalayha saAAeedan juruzan
En voorwaar, Wij zullen zeker wat op haar (de aarde) is tot droge grond maken. (8)
أَمْ حَسِبْتَ أَنَّ أَصْحَابَ الْكَهْفِ وَالرَّقِيمِ كَانُوا مِنْ آيَاتِنَا عَجَبًا ﴿٩﴾
18/Al-Kahf-9: Am hasibta anna as-haba alkahfi waalrraqeemi kanoo min ayatina AAajaban
Of denk jij (O Moehammad) dat de Bewoners van de Grot (al-Kahf) en de Raqîm verbazingwekkend onder Onze Tekenen waren? (9)
إِذْ أَوَى الْفِتْيَةُ إِلَى الْكَهْفِ فَقَالُوا رَبَّنَا آتِنَا مِن لَّدُنكَ رَحْمَةً وَهَيِّئْ لَنَا مِنْ أَمْرِنَا رَشَدًا ﴿١٠﴾
18/Al-Kahf-10: Ith awa alfityatu ila alkahfi faqaloo rabbana atina min ladunka rahmatan wahayyi/ lana min amrina rashadan
Toen de jongeren een schuilplaats in de Grot zochten, zeiden zij: "O onze Heer, schenk ons van Uw Zijde Barmhartigheid en bereid ons een rechte weg voor onze zaak." (10)
فَضَرَبْنَا عَلَى آذَانِهِمْ فِي الْكَهْفِ سِنِينَ عَدَدًا ﴿١١﴾
18/Al-Kahf-11: Fadarabna AAala athanihim fee alkahfi sineena AAadadan
En tom brachten Wij in de Grot een sluier over hen aan (zodat zij sliepen), voor een bepaald aantal jaren. (11)
ثُمَّ بَعَثْنَاهُمْ لِنَعْلَمَ أَيُّ الْحِزْبَيْنِ أَحْصَى لِمَا لَبِثُوا أَمَدًا ﴿١٢﴾
18/Al-Kahf-12: Thumma baAAathnahum linaAAlama ayyu alhizbayni ahsa lima labithoo amadan
Vervolgens wekten Wij hen op, opdat Wij deden weten welke van de twee groepen het beste was in het berekenen van hoelang zij daar verbleven. (12)
نَحْنُ نَقُصُّ عَلَيْكَ نَبَأَهُم بِالْحَقِّ إِنَّهُمْ فِتْيَةٌ آمَنُوا بِرَبِّهِمْ وَزِدْنَاهُمْ هُدًى ﴿١٣﴾
18/Al-Kahf-13: Nahnu naqussu AAalayka nabaahum bialhaqqi innahum fityatun amanoo birabbihim wazidnahum hudan
Wi berichten jou kun geschiedenis volgens de Waarheid: voorwaar, zij waren jongeren die in hun Heer geloofden en Wij versterkten voor ben de Leiding. (13)
وَرَبَطْنَا عَلَى قُلُوبِهِمْ إِذْ قَامُوا فَقَالُوا رَبُّنَا رَبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ لَن نَّدْعُوَ مِن دُونِهِ إِلَهًا لَقَدْ قُلْنَا إِذًا شَطَطًا ﴿١٤﴾
18/Al-Kahf-14: Warabatna AAala quloobihim ith qamoo faqaloo rabbuna rabbu alssamawati waal-ardi lan nadAAuwa min doonihi ilahan laqad qulna ithan shatatan
En Wij versterkten hun harten toen zij opstonden, en zeiden: "Onze Heer, Heer van de hemelen en de aarde, nooit zullen Wij een god naast Hem aanroepen: anders zouden wij een enorme leugen uitgesproken hebben! (14)
هَؤُلَاء قَوْمُنَا اتَّخَذُوا مِن دُونِهِ آلِهَةً لَّوْلَا يَأْتُونَ عَلَيْهِم بِسُلْطَانٍ بَيِّنٍ فَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ افْتَرَى عَلَى اللَّهِ كَذِبًا ﴿١٥﴾
18/Al-Kahf-15: Haola-i qawmuna ittakhathoo min doonihi alihatan lawla ya/toona AAalayhim bisultanin bayyinin faman athlamu mimmani iftara AAala Allahi kathiban
Dit volk van ons heeft nmt Hem een god genomen, hadden zij daarvoor geen duidelijk bewijs naar voren kunnen brengen? En wie is er onrechtvaardiger dan degene die over Allah leugens verzint? (15)
وَإِذِ اعْتَزَلْتُمُوهُمْ وَمَا يَعْبُدُونَ إِلَّا اللَّهَ فَأْوُوا إِلَى الْكَهْفِ يَنشُرْ لَكُمْ رَبُّكُم مِّن رَّحمته ويُهَيِّئْ لَكُم مِّنْ أَمْرِكُم مِّرْفَقًا ﴿١٦﴾
18/Al-Kahf-16: Wa-ithi iAAtazaltumoohum wama yaAAbudoona illa Allaha fa/woo ila alkahfi yanshur lakum rabbukum min rahmatihi wayuhayyi/ lakum min amrikum mirfaqan
"En als jullie je van ben (de ongelovigen) afwenden en van wat zij aanbidden, behalve Allah (zo zei één van de vervolgden tegen de anderen vervolgden), zoek dan bescherming in de Groten jullie Heer zal Zijn Barmhartigheid over jullie uitspreiden, en voor jullie in jullie zaak gemak brengen." (16)
وَتَرَى الشَّمْسَ إِذَا طَلَعَت تَّزَاوَرُ عَن كَهْفِهِمْ ذَاتَ الْيَمِينِ وَإِذَا غَرَبَت تَّقْرِضُهُمْ ذَاتَ الشِّمَالِ وَهُمْ فِي فَجْوَةٍ مِّنْهُ ذَلِكَ مِنْ آيَاتِ اللَّهِ مَن يَهْدِ اللَّهُ فَهُوَ الْمُهْتَدِي وَمَن يُضْلِلْ فَلَن تَجِدَ لَهُ وَلِيًّا مُّرْشِدًا ﴿١٧﴾
18/Al-Kahf-17: Watara alshshamsa itha talaAAat tazawaru AAan kahfihim thata alyameeni wa-itha gharabat taqriduhum thata alshshimali wahum fee fajwatin minhu thalika min ayati Allahi man yahdi Allahu fahuwa almuhtadi waman yudlil falan tajida lahu waliyyan murshidan
En jij zou zien dat de zon, wanneer zij opging, zich aan de rechterkant van hun grot wegboog; en wanneer zij onderging, zich aan de linkerkant wegboog, terwijl zij in de open ruimte ervan (lagen): dit behoort tot de Tekenen van Allah. Wie door Allah geleid wordt: hij volgt Leiding. En wie tot dwaling gebracht wordt: hij zal nooit een helper vinden die hem recht leidt. (17)
وَتَحْسَبُهُمْ أَيْقَاظًا وَهُمْ رُقُودٌ وَنُقَلِّبُهُمْ ذَاتَ الْيَمِينِ وَذَاتَ الشِّمَالِ وَكَلْبُهُم بَاسِطٌ ذِرَاعَيْهِ بِالْوَصِيدِ لَوِ اطَّلَعْتَ عَلَيْهِمْ لَوَلَّيْتَ مِنْهُمْ فِرَارًا وَلَمُلِئْتَ مِنْهُمْ رُعْبًا ﴿١٨﴾
18/Al-Kahf-18: Watahsabuhum ayqathan wahum ruqoodun wanuqallibuhum thata alyameeni wathata alshshimali wakalbuhum basitun thiraAAayhi bialwaseedi lawi ittalaAAta AAalayhim lawallayta minhum firaran walamuli/ta minhum ruAAban
En jij zou gedacht hebben dat zij wakker waren; maar zij waren slapend. En Wij draaiden hen op hun rechterkant en op hun linkerkant; en hun hond lag uitgestrekt met zijn voorpoten op de voorgrond. Als jij hen zou zien. had jij hen de rug toegekeerd, vluchtend, en jij zou met angst voor hen vervuld zijn. (18)
وَكَذَلِكَ بَعَثْنَاهُمْ لِيَتَسَاءلُوا بَيْنَهُمْ قَالَ قَائِلٌ مِّنْهُمْ كَمْ لَبِثْتُمْ قَالُوا لَبِثْنَا يَوْمًا أَوْ بَعْضَ يَوْمٍ قَالُوا رَبُّكُمْ أَعْلَمُ بِمَا لَبِثْتُمْ فَابْعَثُوا أَحَدَكُم بِوَرِقِكُمْ هَذِهِ إِلَى الْمَدِينَةِ فَلْيَنظُرْ أَيُّهَا أَزْكَى طَعَامًا فَلْيَأْتِكُم بِرِزْقٍ مِّنْهُ وَلْيَتَلَطَّفْ وَلَا يُشْعِرَنَّ بِكُمْ أَحَدًا ﴿١٩﴾
18/Al-Kahf-19: Wakathalika baAAathnahum liyatasaaloo baynahum qala qa-ilun minhum kam labithtum qaloo labithna yawman aw baAAda yawmin qaloo rabbukum aAAlamu bima labithtum faibAAathoo ahadakum biwariqikum hathihi ila almadeenati falyanthur ayyuha azka taAAaman falya/ti
En zo wekten Wij hen op, opdat zij elkaar zouden ondervragen. Eén van hen zei: "Hoe lang hebben jullie (hier) verbleven?" Zij zeiden: Wij verbleven (hier) een dag of een gedeelte van een dag." Zij zeiden: "Jullie Heer weet beter hoelang jullie (hier) verbleven. Stuurt den één van jullie met dit geld van jullie naar de stad en laat hem zien welk voedsel het beste is en laat hem daarvan levens voorziening voor jullie meenemen, en laat hem zachtmoedig zijn, en laat hem niet naar één van jullie informeren. (19)
إِنَّهُمْ إِن يَظْهَرُوا عَلَيْكُمْ يَرْجُمُوكُمْ أَوْ يُعِيدُوكُمْ فِي مِلَّتِهِمْ وَلَن تُفْلِحُوا إِذًا أَبَدًا ﴿٢٠﴾
18/Al-Kahf-20: Innahum in yathharoo AAalaykum yarjumookum aw yuAAeedookum fee millatihim walan tuflihoo ithan abadan
Voorwaar, indien zij over jullie zouden vernemen, dan zouden zij jullie stenigen, of jullie terug doen keren tot hun godsdienst en dan zouden jullie nooit welslagen." (20)
وَكَذَلِكَ أَعْثَرْنَا عَلَيْهِمْ لِيَعْلَمُوا أَنَّ وَعْدَ اللَّهِ حَقٌّ وَأَنَّ السَّاعَةَ لَا رَيْبَ فِيهَا إِذْ يَتَنَازَعُونَ بَيْنَهُمْ أَمْرَهُمْ فَقَالُوا ابْنُوا عَلَيْهِم بُنْيَانًا رَّبُّهُمْ أَعْلَمُ بِهِمْ قَالَ الَّذِينَ غَلَبُوا عَلَى أَمْرِهِمْ لَنَتَّخِذَنَّ عَلَيْهِم مَّسْجِدًا ﴿٢١﴾
18/Al-Kahf-21: Wakathalika aAAtharna AAalayhim liyaAAlamoo anna waAAda Allahi haqqun waanna alsaAAata la rayba feeha ith yatanazaAAoona baynahum amrahum faqaloo ibnoo AAalayhim bunyanan rabbuhum aAAlamu bihim qala allatheena ghalaboo AAala amrihim lanattakhithanna AAala
Zo brachten Wij hen de hoogte, opdat zij weten dat de belofte van Allah Waarheid is en dat er gen twijfel aan het Uur is. Toen zij (de mensen in de stad) over hun geval twistten, zeiden zij: "Bouwt een gebouw over hen heen (als amdenken)." Hun Heer weet beter over hen. Degenen die de overhand kregen over hun geval, zeiden. "Wij zullen zeker over hen een gebedsruimte maken." (21)
سَيَقُولُونَ ثَلَاثَةٌ رَّابِعُهُمْ كَلْبُهُمْ وَيَقُولُونَ خَمْسَةٌ سَادِسُهُمْ كَلْبُهُمْ رَجْمًا بِالْغَيْبِ وَيَقُولُونَ سَبْعَةٌ وَثَامِنُهُمْ كَلْبُهُمْ قُل رَّبِّي أَعْلَمُ بِعِدَّتِهِم مَّا يَعْلَمُهُمْ إِلَّا قَلِيلٌ فَلَا تُمَارِ فِيهِمْ إِلَّا مِرَاء ظَاهِرًا وَلَا تَسْتَفْتِ فِيهِم مِّنْهُمْ أَحَدًا ﴿٢٢﴾
18/Al-Kahf-22: Sayaqooloona thalathatun rabiAAuhum kalbuhum wayaqooloona khamsatun sadisuhum kalbuhum rajman bialghaybi wayaqooloona sabAAatun wathaminuhum kalbuhum qul rabbee aAAlamu biAAiddatihim ma yaAAlamuhum illa qaleelun fala tumari feehim illa miraan thahiran wal
Zij zeggen: "(Zij waren met) drie, hun vierde was hun hond," en zij zeggen, "Vijf, hun zesde was hun hond," radend naar het onbekende. En zij zeggen: "Zeven, hun achtste was hun bond." Zeg: "Mijn Heer kent hun aantal beter, zij kennen het niet, behalve weinigen." Redetwist daarom niet over hen, behalve (met) een duidelijk twistgesprek. En ondervraagt niet één van hen over hen. (22)
وَلَا تَقُولَنَّ لِشَيْءٍ إِنِّي فَاعِلٌ ذَلِكَ غَدًا ﴿٢٣﴾
18/Al-Kahf-23: Wala taqoolanna lishay-in innee faAAilun thalika ghadan
En zeg zeker nooit over iets: "Voorwaar, dat zal ik morgen doen." (23)
إِلَّا أَن يَشَاء اللَّهُ وَاذْكُر رَّبَّكَ إِذَا نَسِيتَ وَقُلْ عَسَى أَن يَهْدِيَنِ رَبِّي لِأَقْرَبَ مِنْ هَذَا رَشَدًا ﴿٢٤﴾
18/Al-Kahf-24: Illa an yashaa Allahu waothkur rabbaka itha naseeta waqul AAasa an yahdiyani rabbee li-aqraba min hatha rashadan
(Zeg) slechts: "Indien Allah het wenst" en herinner je jouw Heer indien jij, vergeet, en zeg: "Hopelijk zal mijn Heer mij leiden naar wat dichterbij is van deze Leiding." (24)
وَلَبِثُوا فِي كَهْفِهِمْ ثَلَاثَ مِائَةٍ سِنِينَ وَازْدَادُوا تِسْعًا ﴿٢٥﴾
18/Al-Kahf-25: Walabithoo fee kahfihim thalatha mi-atin sineena waizdadoo tisAAan
En zij verbleven driehonderd jaar in hun grok en vermeerderd met negen. (25)
قُلِ اللَّهُ أَعْلَمُ بِمَا لَبِثُوا لَهُ غَيْبُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ أَبْصِرْ بِهِ وَأَسْمِعْ مَا لَهُم مِّن دُونِهِ مِن وَلِيٍّ وَلَا يُشْرِكُ فِي حُكْمِهِ أَحَدًا ﴿٢٦﴾
18/Al-Kahf-26: Quli Allahu aAAlamu bima labithoo lahu ghaybu alssamawati waal-ardi absir bihi waasmiAA ma lahum min doonihi min waliyyin wala yushriku fee hukmihi ahadan
Zeg (O Moehammad): "Allah weet beter hoelang zij er verbleven, aan Hem behoort het verborgene van de hemelen en de aarde, Hij ziet het beter en Hij hoort het beter. Er is voor hen naast Hem beschermer en Hij laat niet één deelgenoot in Zijn oordeel toe." (26)
وَاتْلُ مَا أُوحِيَ إِلَيْكَ مِن كِتَابِ رَبِّكَ لَا مُبَدِّلَ لِكَلِمَاتِهِ وَلَن تَجِدَ مِن دُونِهِ مُلْتَحَدًا ﴿٢٧﴾
18/Al-Kahf-27: Waotlu ma oohiya ilayka min kitabi rabbika la mubaddila likalimatihi walan tajida min doonihi multahadan
En draag voor van wat aan jou geopenbaard is van het Boek van jouw Heer. Niemand kan Zijn Woorden veranderen en jij zult naast Hem nooit een schuilplaats vinden. (27)
وَاصْبِرْ نَفْسَكَ مَعَ الَّذِينَ يَدْعُونَ رَبَّهُم بِالْغَدَاةِ وَالْعَشِيِّ يُرِيدُونَ وَجْهَهُ وَلَا تَعْدُ عَيْنَاكَ عَنْهُمْ تُرِيدُ زِينَةَ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا وَلَا تُطِعْ مَنْ أَغْفَلْنَا قَلْبَهُ عَن ذِكْرِنَا وَاتَّبَعَ هَوَاهُ وَكَانَ أَمْرُهُ فُرُطًا ﴿٢٨﴾
18/Al-Kahf-28: Waisbir nafsaka maAAa allatheena yadAAoona rabbahum bialghadati waalAAashiyyi yureedoona wajhahu wala taAAdu AAaynaka AAanhum tureedu zeenata alhayati alddunya wala tutiAA man aghfalna qalbahu AAan thikrina waittabaAAa hawahu wakana amruhu furutan
En wees zelf geduldig met degenen die hun Heer in de morgen en de avond aanroepen, zij wensen Zijn Aangezicht. En wend jouw ogen niet af van hen omdat jij de versierselen van het wereldse leven wenst. En gehoorzaam niet degene wiens hart Wij Onze gedachtenis hebben doen veronachtzamen en (die) zijn begeerten volgt: en bij is in overtreding in zijn zaak. (28)
وَقُلِ الْحَقُّ مِن رَّبِّكُمْ فَمَن شَاء فَلْيُؤْمِن وَمَن شَاء فَلْيَكْفُرْ إِنَّا أَعْتَدْنَا لِلظَّالِمِينَ نَارًا أَحَاطَ بِهِمْ سُرَادِقُهَا وَإِن يَسْتَغِيثُوا يُغَاثُوا بِمَاء كَالْمُهْلِ يَشْوِي الْوُجُوهَ بِئْسَ الشَّرَابُ وَسَاءتْ مُرْتَفَقًا ﴿٢٩﴾
18/Al-Kahf-29: Waquli alhaqqu min rabbikum faman shaa falyu/min waman shaa falyakfur inna aAAtadna lilththalimeena naran ahata bihim suradiquha wa-in yastagheethoo yughathoo bima-in kaalmuhli yashwee alwujooha bi/sa alshsharabu wasaat murtafaqan
En zeg: "De Waarheid is van jullie Heer: dus wie wil, laat hem geloven; en wie wil, laat hem ongelovig zijn." Voorwaar, Wij hebben voor de onrechtplegers het vuur voorbereid, waarvan de rook hen als een tent omhult. En als zij hulp (tegen dorst) vragen worden zij geholpen met water als gesmolten koper dat hun gezichten roostert. De slechtste drank en de shebtste verblijfplaats! (29)
إِنَّ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ إِنَّا لَا نُضِيعُ أَجْرَ مَنْ أَحْسَنَ عَمَلًا ﴿٣٠﴾
18/Al-Kahf-30: Inna allatheena amanoo waAAamiloo alssalihati inna la nudeeAAu ajra man ahsana AAamalan
Voorwaar, degenen die geloven en goede werken verrichten: voorwaar, Wij zullen de beloning van wie een goed werk verricht niet verloren doen gaan. (30)
أُوْلَئِكَ لَهُمْ جَنَّاتُ عَدْنٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهِمُ الْأَنْهَارُ يُحَلَّوْنَ فِيهَا مِنْ أَسَاوِرَ مِن ذَهَبٍ وَيَلْبَسُونَ ثِيَابًا خُضْرًا مِّن سُندُسٍ وَإِسْتَبْرَقٍ مُّتَّكِئِينَ فِيهَا عَلَى الْأَرَائِكِ نِعْمَ الثَّوَابُ وَحَسُنَتْ مُرْتَفَقًا ﴿٣١﴾
18/Al-Kahf-31: Ola-ika lahum jannatu AAadnin tajree min tahtihimu al-anharu yuhallawna feeha min asawira min thahabin wayalbasoona thiyaban khudran min sundusin wa-istabraqin muttaki-eena feeha AAala al-ara-iki niAAma alththawabu wahasunat murtafaqan
Zij zijn degenen voor wie er de Tuinen van 'Adn (het Paradijs) zijn, waar onder door de rivieren stromen, zij zullen er in versierd worden met kettingen van goud en zij dragen groene gewaden van zijde en brokaat, er in leunend op kussens, De beste beloning en de beste verblijfplaats! (31)
وَاضْرِبْ لَهُم مَّثَلًا رَّجُلَيْنِ جَعَلْنَا لِأَحَدِهِمَا جَنَّتَيْنِ مِنْ أَعْنَابٍ وَحَفَفْنَاهُمَا بِنَخْلٍ وَجَعَلْنَا بَيْنَهُمَا زَرْعًا ﴿٣٢﴾
18/Al-Kahf-32: Waidrib lahum mathalan rajulayni jaAAalna li-ahadihima jannatayni min aAAnabin wahafafnahuma binakhlin wajaAAalna baynahuma zarAAan
En geef hun de gelijkenis van de twee mannen: aan één van hen deden Wij twee tuinen met druivenstruiken toekornen en Wij omringden die met dadelpalmen (en) tussen hen in akkers. (32)
كِلْتَا الْجَنَّتَيْنِ آتَتْ أُكُلَهَا وَلَمْ تَظْلِمْ مِنْهُ شَيْئًا وَفَجَّرْنَا خِلَالَهُمَا نَهَرًا ﴿٣٣﴾
18/Al-Kahf-33: Kilta aljannatayni atat okulaha walam tathlim minhu shay-an wafajjarna khilalahuma naharan
Ieder van die twee tuinen bracht vructen voort en faalde daar in niets in. En in hun midden deden Wij een rivier ontspringen. (33)
وَكَانَ لَهُ ثَمَرٌ فَقَالَ لِصَاحِبِهِ وَهُوَ يُحَاوِرُهُ أَنَا أَكْثَرُ مِنكَ مَالًا وَأَعَزُّ نَفَرًا ﴿٣٤﴾
18/Al-Kahf-34: Wakana lahu thamarun faqala lisahibihi wahuwa yuhawiruhu ana aktharu minka malan waaAAazzu nafaran
En er waren vruchten voor hem. Hij zei dus tot zijn (gelovige) gesprekspartner: "Ik ben jouw meerdere op het gebied van bezit en ik ben eervoller als persoon." (34)
وَدَخَلَ جَنَّتَهُ وَهُوَ ظَالِمٌ لِّنَفْسِهِ قَالَ مَا أَظُنُّ أَن تَبِيدَ هَذِهِ أَبَدًا ﴿٣٥﴾
18/Al-Kahf-35: Wadakhala jannatahu wahuwa thalimun linafsihi qala ma athunnu an tabeeda hathihi abadan
En hij ging zijn tuin binnen en hij deed zichzelf onrecht aan, hij zei: "Ik denk niet dat die (tuinen) ooit zullen vergaan. (35)
وَمَا أَظُنُّ السَّاعَةَ قَائِمَةً وَلَئِن رُّدِدتُّ إِلَى رَبِّي لَأَجِدَنَّ خَيْرًا مِّنْهَا مُنقَلَبًا ﴿٣٦﴾
18/Al-Kahf-36: Wama athunnu alssaAAata qa-imatan wala-in rudidtu ila rabbee laajidanna khayran minha munqalaban
En denk niet dat het Uur der Opstanding zal plaatsvinden, en zelfs al zal ik tot mijn Heer teruggebracht worden: ik zat ervoor zeker een betere plaats van terugkeer vinden." (36)
قَالَ لَهُ صَاحِبُهُ وَهُوَ يُحَاوِرُهُ أَكَفَرْتَ بِالَّذِي خَلَقَكَ مِن تُرَابٍ ثُمَّ مِن نُّطْفَةٍ ثُمَّ سَوَّاكَ رَجُلًا ﴿٣٧﴾
18/Al-Kahf-37: Qala lahu sahibuhu wahuwa yuhawiruhu akafarta biallathee khalaqaka min turabin thumma min nutfatin thumma sawwaka rajulan
Zijn (gelovige) gesprekspartner zei, toen hij met hem in gesprek was, tot hem: "Geloof jij niet in Degene Die jou van aarde geschapen heeft, vervolgens uit een druppel sperma, en jou ten slotte tot mens vormde? (37)
لَّكِنَّا هُوَ اللَّهُ رَبِّي وَلَا أُشْرِكُ بِرَبِّي أَحَدًا ﴿٣٨﴾
18/Al-Kahf-38: Lakinna huwa Allahu rabbee wala oshriku birabbee ahadan
Maar wat mij betreft: Allah is mijn Heer en ik ken mijn Heer niet één deelgenoot toe. (38)
وَلَوْلَا إِذْ دَخَلْتَ جَنَّتَكَ قُلْتَ مَا شَاء اللَّهُ لَا قُوَّةَ إِلَّا بِاللَّهِ إِن تُرَنِ أَنَا أَقَلَّ مِنكَ مَالًا وَوَلَدًا ﴿٣٩﴾
18/Al-Kahf-39: Walawla ith dakhalta jannataka qulta ma shaa Allahu la quwwata illa biAllahi in tarani ana aqalla minka malan wawaladan
En had jij maar, toen jij je tuin binnentrad, gezegd: 'Mâ sjâ'a Allah, lâ qoewwata illâbillah' - (Wat Allah wil, er is geen kracht dan door Allah), indien jij van mij ziet, dat ik minder danjou ben, op het gebied van bezit en kinderen. (39)
فَعَسَى رَبِّي أَن يُؤْتِيَنِ خَيْرًا مِّن جَنَّتِكَ وَيُرْسِلَ عَلَيْهَا حُسْبَانًا مِّنَ السَّمَاء فَتُصْبِحَ صَعِيدًا زَلَقًا ﴿٤٠﴾
18/Al-Kahf-40: FaAAasa rabbee an yu/tiyani khayran min jannatika wayursila AAalayha husbanan mina alssama-i fatusbiha saAAeedan zalaqan
Moge mijn Heer mij iets beters geven dan jouw tuin en een ramp over haar neerzenden vanuit de hemel, zodat het glibberige aarde wordt! (40)
أَوْ يُصْبِحَ مَاؤُهَا غَوْرًا فَلَن تَسْتَطِيعَ لَهُ طَلَبًا ﴿٤١﴾
18/Al-Kahf-41: Aw yusbiha maoha ghawran falan tastateeAAa lahu talaban
Of haar water in de aarde wegvloeit, zodat jij het nooit meer zal kunnen vinden." (41)
وَأُحِيطَ بِثَمَرِهِ فَأَصْبَحَ يُقَلِّبُ كَفَّيْهِ عَلَى مَا أَنفَقَ فِيهَا وَهِيَ خَاوِيَةٌ عَلَى عُرُوشِهَا وَيَقُولُ يَا لَيْتَنِي لَمْ أُشْرِكْ بِرَبِّي أَحَدًا ﴿٤٢﴾
18/Al-Kahf-42: Waoheeta bithamarihi faasbaha yuqallibu kaffayhi AAala ma anfaqa feeha wahiya khawiyatun AAala AAurooshiha wayaqoolu ya laytanee lam oshrik birabbee ahadan
En zijn vruchten werden vernietigd. Toen begon hij zich in zijn handen te wringen, over wat hij ervoor uitgegeven had en dat zij (de tuinen) nu tot de bodem toe geruïneerd waren." En hij zei: "Wee mij, had ik maar mijn Heer niet één deelgenoot toegekend!" (42)
وَلَمْ تَكُن لَّهُ فِئَةٌ يَنصُرُونَهُ مِن دُونِ اللَّهِ وَمَا كَانَ مُنتَصِرًا ﴿٤٣﴾
18/Al-Kahf-43: Walam takun lahu fi-atun yansuroonahu min dooni Allahi wama kana muntasiran
En hij had geen groep die hem naast Allah hielp en hij was niet staat zichzelf te verdedigen. (43)
هُنَالِكَ الْوَلَايَةُ لِلَّهِ الْحَقِّ هُوَ خَيْرٌ ثَوَابًا وَخَيْرٌ عُقْبًا ﴿٤٤﴾
18/Al-Kahf-44: Hunalika alwalayatu lillahi alhaqqi huwa khayrun thawaban wakhayrun AAuqban
Daar, de hulp is van Allah, de Ware. Hij is beter (als gever van) een beloning en beter (als gever van) een bestemming. (44)
وَاضْرِبْ لَهُم مَّثَلَ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا كَمَاء أَنزَلْنَاهُ مِنَ السَّمَاء فَاخْتَلَطَ بِهِ نَبَاتُ الْأَرْضِ فَأَصْبَحَ هَشِيمًا تَذْرُوهُ الرِّيَاحُ وَكَانَ اللَّهُ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ مُّقْتَدِرًا ﴿٤٥﴾
18/Al-Kahf-45: Waidrib lahum mathala alhayati alddunya kama-in anzalnahu mina alssama-i faikhtalata bihi nabatu al-ardi faasbaha hasheeman tathroohu alrriyahu wakana Allahu AAala kulli shay-in muqtadiran
En maak voor hen de vergelijking met het wereldse leven: het is als water dat Wij uit de hemel deden neerdalen; het vermengde zich met de beplanting van de aarde. Vervolgens werd die tot droge stoppels en de wind verwaaide die. En Allah is Almachtig over alle zaken. (45)
الْمَالُ وَالْبَنُونَ زِينَةُ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا وَالْبَاقِيَاتُ الصَّالِحَاتُ خَيْرٌ عِندَ رَبِّكَ ثَوَابًا وَخَيْرٌ أَمَلًا ﴿٤٦﴾
18/Al-Kahf-46: Almalu waalbanoona zeenatu alhayati alddunya waalbaqiyatu alssalihatu khayrun AAinda rabbika thawaban wakhayrun amalan
Het bezit on de zonen zijn de versieringen van het wereldse leven, maar de goede blijvende (daden) zijn beter bij jouw Heer, als beloning en betere hoop. (46)
وَيَوْمَ نُسَيِّرُ الْجِبَالَ وَتَرَى الْأَرْضَ بَارِزَةً وَحَشَرْنَاهُمْ فَلَمْ نُغَادِرْ مِنْهُمْ أَحَدًا ﴿٤٧﴾
18/Al-Kahf-47: Wayawma nusayyiru aljibala watara al-arda barizatan wahasharnahum falam nughadir minhum ahadan
En op de Dag dat Wij de bergen verplaatsen, zal jij de aarde duidelijk zien. En Wij zullen hen verzamelen en Wij zullen niet één van hen achterlaten. (47)
وَعُرِضُوا عَلَى رَبِّكَ صَفًّا لَّقَدْ جِئْتُمُونَا كَمَا خَلَقْنَاكُمْ أَوَّلَ مَرَّةٍ بَلْ زَعَمْتُمْ أَلَّن نَّجْعَلَ لَكُم مَّوْعِدًا ﴿٤٨﴾
18/Al-Kahf-48: WaAAuridoo AAala rabbika saffan laqad ji/tumoona kama khalaqnakum awwala marratin bal zaAAamtum allan najAAala lakum mawAAidan
En zij zullen voor jouw Heer in rijen opgesteld worden (en Allah zal tot hen zeggen). "Voorzeker, jullie zijn tot Ons gekomen zoals Wij jullie de eerste keer schiepen. Jullie vermoedden zelfs dat Wij de afspraak met jullie nooit zouden maken." (48)
وَوُضِعَ الْكِتَابُ فَتَرَى الْمُجْرِمِينَ مُشْفِقِينَ مِمَّا فِيهِ وَيَقُولُونَ يَا وَيْلَتَنَا مَالِ هَذَا الْكِتَابِ لَا يُغَادِرُ صَغِيرَةً وَلَا كَبِيرَةً إِلَّا أَحْصَاهَا وَوَجَدُوا مَا عَمِلُوا حَاضِرًا وَلَا يَظْلِمُ رَبُّكَ أَحَدًا ﴿٤٩﴾
18/Al-Kahf-49: WawudiAAa alkitabu fatara almujrimeena mushfiqeena mimma feehi wayaqooloona ya waylatana ma lihatha alkitabi la yughadiru sagheeratan wala kabeeratan illa ahsaha wawajadoo ma AAamiloo hadiran wala yathlimu rabbuka ahadan
En het boek (met hun daden) zal voor hen geplaatst worden en jij zult de zondaren in angst zien wegens wat daarin staat. En zij zullen zeggen: "Wee ons, wat is dat voor boek dat niets kleins weglaat en niets groots, zonder dat berekend te hebben!" En zij zullen wat zij deden vóór zich vinden. En jouw Heer doet niet één van hen onrecht aan. (49)
وَإِذْ قُلْنَا لِلْمَلَائِكَةِ اسْجُدُوا لِآدَمَ فَسَجَدُوا إِلَّا إِبْلِيسَ كَانَ مِنَ الْجِنِّ فَفَسَقَ عَنْ أَمْرِ رَبِّهِ أَفَتَتَّخِذُونَهُ وَذُرِّيَّتَهُ أَوْلِيَاء مِن دُونِي وَهُمْ لَكُمْ عَدُوٌّ بِئْسَ لِلظَّالِمِينَ بَدَلًا ﴿٥٠﴾
18/Al-Kahf-50: Wa-ith qulna lilmala-ikati osjudoo li-adama fasajadoo illa ibleesa kana mina aljinni fafasaqa AAan amri rabbihi afatattakhithoonahu wathurriyyatahu awliyaa min doonee wahum lakum AAaduwwun bi/sa lilththalimeena badalan
En (gedenkt) toen Wij tot de Engelen zeiden: "Knielt jullie eerbiedig voor Adam neer," toen knielden zij, behalve Iblîs, hij behoorde tot de Dijinn's en hij schond het gebod van zijn Heer. Zouden jullie dan hem en zijn nageslacht als helpers naast Mij nemen, terwijl zij voor jullie vijnden zijn? Slecht is de ruil voor onrechtvaardigen! (50)
مَا أَشْهَدتُّهُمْ خَلْقَ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَلَا خَلْقَ أَنفُسِهِمْ وَمَا كُنتُ مُتَّخِذَ الْمُضِلِّينَ عَضُدًا ﴿٥١﴾
18/Al-Kahf-51: Ma ashhadtuhum khalqa alssamawati waal-ardi wala khalqa anfusihim wama kuntu muttakhitha almudilleena AAadudan
Ik roep hen niet op om te getuigen van de schepping van de hemelen en de aarde en niet van de schepping van henzelf, en Ik neem niet degenen die doen dwalen als helpers. (51)
وَيَوْمَ يَقُولُ نَادُوا شُرَكَائِيَ الَّذِينَ زَعَمْتُمْ فَدَعَوْهُمْ فَلَمْ يَسْتَجِيبُوا لَهُمْ وَجَعَلْنَا بَيْنَهُم مَّوْبِقًا ﴿٥٢﴾
18/Al-Kahf-52: Wayawma yaqoolu nadoo shuraka-iya allatheena zaAAamtum fadaAAawhum falam yastajeeboo lahum wajaAAalna baynahum mawbiqan
En op de Dag waarop Hij zegt: "Roept de deelgenoten op waarvan jullie (het bestaan) vermoedden," zullen zij hen oproepen, maar zij zullen hen niet antwoorden en Wij zullen onder hen een (plaats van) verniettiging maken. (52)
وَرَأَى الْمُجْرِمُونَ النَّارَ فَظَنُّوا أَنَّهُم مُّوَاقِعُوهَا وَلَمْ يَجِدُوا عَنْهَا مَصْرِفًا ﴿٥٣﴾
18/Al-Kahf-53: Waraa almujrimoona alnnara fathannoo annahum muwaqiAAooha walam yajidoo AAanha masrifan
En de zondaren zullen de Hel zien en vermoeden dat zij er in moeten gaan, en zij vinden daaruit gew ontvluchting. (53)
وَلَقَدْ صَرَّفْنَا فِي هَذَا الْقُرْآنِ لِلنَّاسِ مِن كُلِّ مَثَلٍ وَكَانَ الْإِنسَانُ أَكْثَرَ شَيْءٍ جَدَلًا ﴿٥٤﴾
18/Al-Kahf-54: Walaqad sarrafna fee hatha alqur-ani lilnnasi min kulli mathalin wakana al-insanu akthara shay-in jadalan
En Wij hebben in deze Koran voor de mensen allerlei vergelijkingen uitgelegd. Maar de mensen zijn het meest over ich twistziek. (54)
وَمَا مَنَعَ النَّاسَ أَن يُؤْمِنُوا إِذْ جَاءهُمُ الْهُدَى وَيَسْتَغْفِرُوا رَبَّهُمْ إِلَّا أَن تَأْتِيَهُمْ سُنَّةُ الْأَوَّلِينَ أَوْ يَأْتِيَهُمُ الْعَذَابُ قُبُلًا ﴿٥٥﴾
18/Al-Kahf-55: Wama manaAAa alnnasa an yu/minoo ith jaahumu alhuda wayastaghfiroo rabbahum illa an ta/tiyahum sunnatu al-awwaleena aw ya/tiyahumu alAAathabu qubulan
En er is niets dat de mens verhindert om te geloven als de Leiding tot hen komt en om vergeving te vragen bij hun Heer, behalve de handelwijze die de vroegeren trof, of de bestraffing die zichtbaar over hen kwam. (55)
وَمَا نُرْسِلُ الْمُرْسَلِينَ إِلَّا مُبَشِّرِينَ وَمُنذِرِينَ وَيُجَادِلُ الَّذِينَ كَفَرُوا بِالْبَاطِلِ لِيُدْحِضُوا بِهِ الْحَقَّ وَاتَّخَذُوا آيَاتِي وَمَا أُنذِرُوا هُزُوًا ﴿٥٦﴾
18/Al-Kahf-56: Wama nursilu almursaleena illa mubashshireena wamunthireena wayujadilu allatheena kafaroo bialbatili liyudhidoo bihi alhaqqa waittakhathoo ayatee wama onthiroo huzuwan
En Wij zenden de Boodschappers slechts als verkondigers van goede tijdingen en waarschuwers. En degenen die ongelovig zijn twisten slechts op valse wijze om daarmee de Waarheid te vernietigen. En zij nemen Mijn Verzen en dat waarvoor gewaarschuwd werd, ter bespotting. (56)
وَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّن ذُكِّرَ بِآيَاتِ رَبِّهِ فَأَعْرَضَ عَنْهَا وَنَسِيَ مَا قَدَّمَتْ يَدَاهُ إِنَّا جَعَلْنَا عَلَى قُلُوبِهِمْ أَكِنَّةً أَن يَفْقَهُوهُ وَفِي آذَانِهِمْ وَقْرًا وَإِن تَدْعُهُمْ إِلَى الْهُدَى فَلَن يَهْتَدُوا إِذًا أَبَدًا ﴿٥٧﴾
18/Al-Kahf-57: Waman athlamu mimman thukkira bi-ayati rabbihi faaAArada AAanha wanasiya ma qaddamat yadahu inna jaAAalna AAala quloobihim akinnatan an yafqahoohu wafee athanihim waqran wa-in tadAAuhum ila alhuda falan yahtadoo ithan abadan
En wie is er onrechtvaardiger dan degene die met Verzen van zijn Heer vermaand wordt, maar zich daarvan afwendt en vergeet wat zijn handen gedaan hebben? Voorwaar, Wij hebben over hun harten een versluiering aangebracht, zodat zij het niet begrijpen, en in hun oren doofheid. En indien jij hen tot de Leiding oproept: zij zullen nooit en te nimmer Leiding volgen. (57)
وَرَبُّكَ الْغَفُورُ ذُو الرَّحْمَةِ لَوْ يُؤَاخِذُهُم بِمَا كَسَبُوا لَعَجَّلَ لَهُمُ الْعَذَابَ بَل لَّهُم مَّوْعِدٌ لَّن يَجِدُوا مِن دُونِهِ مَوْئِلًا ﴿٥٨﴾
18/Al-Kahf-58: Warabbuka alghafooru thoo alrrahmati law yu-akhithuhum bima kasaboo laAAajjala lahumu alAAathaba bal lahum mawAAidun lan yajidoo min doonihi maw-ilan
En jouw Heer is de Vergevensgezind, Bezitter van de Barmhartigheid. Indien Hij hen zou grijpen voor wat zij verricht hebben, dan zou bij zeker de bestraffing voor hen versneld hebben. Maar voor hen is er de afspraak (op de Dag van de Opstanding), nooit zullen zij buiten Hem een toevlucht vinden. (58)
وَتِلْكَ الْقُرَى أَهْلَكْنَاهُمْ لَمَّا ظَلَمُوا وَجَعَلْنَا لِمَهْلِكِهِم مَّوْعِدًا ﴿٥٩﴾
18/Al-Kahf-59: Watilka alqura ahlaknahum lamma thalamoo wajaAAalna limahlikihim mawAAidan
En dat zijn de steden die Wij vernietigd hebben toen zij onrechtvaardig waren; en Wij hebben voor hun vernietiging een tijdstip bepaald. (59)
وَإِذْ قَالَ مُوسَى لِفَتَاهُ لَا أَبْرَحُ حَتَّى أَبْلُغَ مَجْمَعَ الْبَحْرَيْنِ أَوْ أَمْضِيَ حُقُبًا ﴿٦٠﴾
18/Al-Kahf-60: Wa-ith qala moosa lifatahu la abrahu hatta ablugha majmaAAa albahrayni aw amdiya huquban
En (gedenkt) toein Môesa tot zijn gezel zei: "Ik zal niet opgeven voordat ik de samenvloeiing van de twee zeeën bereik, of ik zal altijd doorgaan." (60)
فَلَمَّا بَلَغَا مَجْمَعَ بَيْنِهِمَا نَسِيَا حُوتَهُمَا فَاتَّخَذَ سَبِيلَهُ فِي الْبَحْرِ سَرَبًا ﴿٦١﴾
18/Al-Kahf-61: Falamma balagha majmaAAa baynihima nasiya hootahuma faittakhatha sabeelahu fee albahri saraban
En toen zij de samenvloeiing van belde bereikten, vergaten zij hun vis, die zich vrijelijk zijn weg in de zee zocht. (61)
فَلَمَّا جَاوَزَا قَالَ لِفَتَاهُ آتِنَا غَدَاءنَا لَقَدْ لَقِينَا مِن سَفَرِنَا هَذَا نَصَبًا ﴿٦٢﴾
18/Al-Kahf-62: Falamma jawaza qala lifatahu atina ghadaana laqad laqeena min safarina hatha nasaban
En toen zij voortgingen zei hij (Môesa) tot zijn gezel: "Breng ons ons eten (de vis). Voorzeker, wij zijn door deze reis van ons moe geworden." (62)
قَالَ أَرَأَيْتَ إِذْ أَوَيْنَا إِلَى الصَّخْرَةِ فَإِنِّي نَسِيتُ الْحُوتَ وَمَا أَنسَانِيهُ إِلَّا الشَّيْطَانُ أَنْ أَذْكُرَهُ وَاتَّخَذَ سَبِيلَهُ فِي الْبَحْرِ عَجَبًا ﴿٦٣﴾
18/Al-Kahf-63: Qala araayta ith awayna ila alssakhrati fa-innee naseetu alhoota wama ansaneehu illa alshshaytanu an athkurahu waittakhatha sabeelahu fee albahri AAajaban
Hij (de gezel) zei: "Zag jij (wat er gebeurde) toen wij ons naar de rots begaven'? Voorwaar, toen vergat ik de vis, en ik ben hem niet vergelen te herinneren, behalve door de Satan. En bij zocht zijn weg in de zee op een verbazingwekkende manier." (63)
قَالَ ذَلِكَ مَا كُنَّا نَبْغِ فَارْتَدَّا عَلَى آثَارِهِمَا قَصَصًا ﴿٦٤﴾
18/Al-Kahf-64: Qala thalika ma kunna nabghi fairtadda AAala atharihima qasasan
Hij (Môesa) zei: "Dat was wat wij zochten," toen keerden zij in hun voetstappen terug. (64)
فَوَجَدَا عَبْدًا مِّنْ عِبَادِنَا آتَيْنَاهُ رَحْمَةً مِنْ عِندِنَا وَعَلَّمْنَاهُ مِن لَّدُنَّا عِلْمًا ﴿٦٥﴾
18/Al-Kahf-65: Fawajada AAabdan min AAibadina ataynahu rahmatan min AAindina waAAallamnahu min ladunna AAilman
Toen vonden zij een dienaar van onder Onze dienaren, aan wie Wij Barmhartigheid van Onze Zijde gegeven hadden en Wij hadden hem van Onze Zijde kennis bijgebracht. (65)
قَالَ لَهُ مُوسَى هَلْ أَتَّبِعُكَ عَلَى أَن تُعَلِّمَنِ مِمَّا عُلِّمْتَ رُشْدًا ﴿٦٦﴾
18/Al-Kahf-66: Qala lahu moosa hal attabiAAuka AAala an tuAAallimani mimma AAullimta rushdan
Môesa zei tot hem: "Mag ik jou volgen, opdat jij mij onderwijst wat aan jou van de kennis geleerd is?" (66)
قَالَ إِنَّكَ لَن تَسْتَطِيعَ مَعِيَ صَبْرًا ﴿٦٧﴾
18/Al-Kahf-67: Qala innaka lan tastateeAAa maAAiya sabran
Hij zei: "Voorwaar, jij zult nooit in staat zijn geduld met mij te hebben. (67)
وَكَيْفَ تَصْبِرُ عَلَى مَا لَمْ تُحِطْ بِهِ خُبْرًا ﴿٦٨﴾
18/Al-Kahf-68: Wakayfa tasbiru AAala ma lam tuhit bihi khubran
En hoe kan jij geduld hebben met wat jouw begrip niet omvat?" (68)
قَالَ سَتَجِدُنِي إِن شَاء اللَّهُ صَابِرًا وَلَا أَعْصِي لَكَ أَمْرًا ﴿٦٩﴾
18/Al-Kahf-69: Qala satajidunee in shaa Allahu sabiran wala aAAsee laka amran
Hij (Môesa) zei: "Jij zult vinden dat ik, indien Allah het wil, een geduldige ben en ik zal jou in geen opdracht ongehoorzaam zijn." (69)
قَالَ فَإِنِ اتَّبَعْتَنِي فَلَا تَسْأَلْنِي عَن شَيْءٍ حَتَّى أُحْدِثَ لَكَ مِنْهُ ذِكْرًا ﴿٧٠﴾
18/Al-Kahf-70: Qala fa-ini ittabaAAtanee fala tas-alnee AAan shay-in hatta ohditha laka minhu thikran
Hij zei: "Als jij mij volgt, stel mij dan geen vraag over iets vôôr ik jou er de uitleg van vertel." (70)
فَانطَلَقَا حَتَّى إِذَا رَكِبَا فِي السَّفِينَةِ خَرَقَهَا قَالَ أَخَرَقْتَهَا لِتُغْرِقَ أَهْلَهَا لَقَدْ جِئْتَ شَيْئًا إِمْرًا ﴿٧١﴾
18/Al-Kahf-71: Faintalaqa hatta itha rakiba fee alssafeenati kharaqaha qala akharaqtaha litughriqa ahlaha laqad ji/ta shay-an imran
Zo gingen zij verder tot zij aan boord van de boot gingen en hij er een gat in maakte. Hij (Môesa) zei: "Maakte jij er een gat in om de opvarenden ervan te doen verdrinken? Voorzeker, jij hebt iets raars gedaan!" (71)
قَالَ أَلَمْ أَقُلْ إِنَّكَ لَن تَسْتَطِيعَ مَعِيَ صَبْرًا ﴿٧٢﴾
18/Al-Kahf-72: Qala alam aqul innaka lan tastateeAAa maAAiya sabran
Hij zei: "Heb ik jou niet gezegd: 'Voorwaar, jij bent niet in staat om geduld met mij te hebben?" (72)
قَالَ لَا تُؤَاخِذْنِي بِمَا نَسِيتُ وَلَا تُرْهِقْنِي مِنْ أَمْرِي عُسْرًا ﴿٧٣﴾
18/Al-Kahf-73: Qala la tu-akhithnee bima naseetu wala turhiqnee min amree AAusran
Hij (Môesa) zei: "Neem mij niet kwalijk wat ik vergeten ben, en belast mij niet in mijn zaak met moeilijkheden." (73)
فَانطَلَقَا حَتَّى إِذَا لَقِيَا غُلَامًا فَقَتَلَهُ قَالَ أَقَتَلْتَ نَفْسًا زَكِيَّةً بِغَيْرِ نَفْسٍ لَّقَدْ جِئْتَ شَيْئًا نُّكْرًا ﴿٧٤﴾
18/Al-Kahf-74: Faintalaqa hatta itha laqiya ghulaman faqatalahu qala aqatalta nafsan zakiyyatan bighayri nafsin laqad ji/ta shay-an nukran
Zo gingen zij verder totdat zij een jongeling ontmoetten en hij hem doodde. Hij (Môesa) zei: "Doodde jij een onschuldige ziel zonder recht? Voorzeker, jij hebt iets vreemds gedaan!" (74)
قَالَ أَلَمْ أَقُل لَّكَ إِنَّكَ لَن تَسْتَطِيعَ مَعِي صَبْرًا ﴿٧٥﴾
18/Al-Kahf-75: Qala alam aqul laka innaka lan tastateeAAa maAAiya sabran
Hij zei: "Heb ik jou dan niet gezegd dat jij nooit in staat zal zijn geduld met mij te hebben?" (75)
قَالَ إِن سَأَلْتُكَ عَن شَيْءٍ بَعْدَهَا فَلَا تُصَاحِبْنِي قَدْ بَلَغْتَ مِن لَّدُنِّي عُذْرًا ﴿٧٦﴾
18/Al-Kahf-76: Qala in saaltuka AAan shay-in baAAdaha fala tusahibnee qad balaghta min ladunnee AAuthran
Hij (Môesa) zei: "Als ik jou bierna over iets vraag, laat mij jou dan niet vergezellen, jij hebt van mijn kant waarlijk al een verontschuldiging gekregen." (76)
فَانطَلَقَا حَتَّى إِذَا أَتَيَا أَهْلَ قَرْيَةٍ اسْتَطْعَمَا أَهْلَهَا فَأَبَوْا أَن يُضَيِّفُوهُمَا فَوَجَدَا فِيهَا جِدَارًا يُرِيدُ أَنْ يَنقَضَّ فَأَقَامَهُ قَالَ لَوْ شِئْتَ لَاتَّخَذْتَ عَلَيْهِ أَجْرًا ﴿٧٧﴾
18/Al-Kahf-77: Faintalaqa hatta itha ataya ahla qaryatin istatAAama ahlaha faabaw an yudayyifoohuma fawajada feeha jidaran yureedu an yanqadda faaqamahu qala law shi/ta laittakhathta AAalayhi ajran
Zo gingen zij verder totdat zij enkele bewoners uit een stad ontmoetten en haar bewoners om voedsel vroegen, maar zij weigerden hen gastvrijheid te verlenen. Toen vonden zij daar een muur die dreigde in te storten, maar hij zette die weer recht. Hij (Môesa) zei: "Als jij gewild had, zou jij hiervoor zeker een vergoeding kunnen aannemen." (77)
قَالَ هَذَا فِرَاقُ بَيْنِي وَبَيْنِكَ سَأُنَبِّئُكَ بِتَأْوِيلِ مَا لَمْ تَسْتَطِع عَّلَيْهِ صَبْرًا ﴿٧٨﴾
18/Al-Kahf-78: Qala hatha firaqu baynee wabaynika saonabbi-oka bita/weeli ma lam tastatiAA AAalayhi sabran
Hij zei: "Dit is de scheiding tussen mij en jou. Ik zal jou op de hoogte brengen van de uitleg van hetgeen waarmee jij niet in staat was geduld te hebben. (78)
أَمَّا السَّفِينَةُ فَكَانَتْ لِمَسَاكِينَ يَعْمَلُونَ فِي الْبَحْرِ فَأَرَدتُّ أَنْ أَعِيبَهَا وَكَانَ وَرَاءهُم مَّلِكٌ يَأْخُذُ كُلَّ سَفِينَةٍ غَصْبًا ﴿٧٩﴾
18/Al-Kahf-79: Amma alssafeenatu fakanat limasakeena yaAAmaloona fee albahri faaradtu an aAAeebaha wakana waraahum malikun ya/khuthu kulla safeenatin ghasban
Wat betreft de boot: zij was van arme mensen, die op zee werkten, en ik wilde haar onbruikbaar maken, want na hen kwarn een koning, die elke boot met geweld zou nemen. (79)
وَأَمَّا الْغُلَامُ فَكَانَ أَبَوَاهُ مُؤْمِنَيْنِ فَخَشِينَا أَن يُرْهِقَهُمَا طُغْيَانًا وَكُفْرًا ﴿٨٠﴾
18/Al-Kahf-80: Waamma alghulamu fakana abawahu mu/minayni fakhasheena an yurhiqahuma tughyanan wakufran
Wat betreft de jongen: zijn ouders waren gelovigen. maar wij vreesden dat hij hen tot dwaling en ongeloof zou dwingen. (80)
فَأَرَدْنَا أَن يُبْدِلَهُمَا رَبُّهُمَا خَيْرًا مِّنْهُ زَكَاةً وَأَقْرَبَ رُحْمًا ﴿٨١﴾
18/Al-Kahf-81: Faaradna an yubdilahuma rabbuhuma khayran minhu zakatan waaqraba ruhman
Daarom wilden wij dat hun Heer hem voor hen ruilde voor een betere zoon dan hem, reiner en rneer nabij in genegenheid. (81)
وَأَمَّا الْجِدَارُ فَكَانَ لِغُلَامَيْنِ يَتِيمَيْنِ فِي الْمَدِينَةِ وَكَانَ تَحْتَهُ كَنزٌ لَّهُمَا وَكَانَ أَبُوهُمَا صَالِحًا فَأَرَادَ رَبُّكَ أَنْ يَبْلُغَا أَشُدَّهُمَا وَيَسْتَخْرِجَا كَنزَهُمَا رَحْمَةً مِّن رَّبِّكَ وَمَا فَعَلْتُهُ عَنْ أَمْرِي ذَلِكَ تَأْوِيلُ مَا لَمْ تَسْطِع عَّلَيْهِ صَبْرًا ﴿٨٢﴾
18/Al-Kahf-82: Waamma aljidaru fakana lighulamayni yateemayni fee almadeenati wakana tahtahu kanzun lahuma wakana aboohuma salihan faarada rabbuka an yablugha ashuddahuma wayastakhrija kanzahuma rahmatan min rabbika wama faAAaltuhu AAan amree thalika ta/weelu ma lam tas
En wat betreft de muur: die behoorde toe ann twee jongelingen die wees waren in de stad en eronder lag een schat die bestemd was voor ben, en hun vader was een oprechte man geweest. Daarom wenste jouw Heer dat zij hun volwassen leeftijd bereikten en (dan) hun schat er uit haalden, als Barmhartigheid van jouw Heer. En ik deed het niet uit mijn eigen wil; dat is de uitleg over hetgeen waamee jij niet in staat was geduld te hebben." (82)
وَيَسْأَلُونَكَ عَن ذِي الْقَرْنَيْنِ قُلْ سَأَتْلُو عَلَيْكُم مِّنْهُ ذِكْرًا ﴿٨٣﴾
18/Al-Kahf-83: Wayas-aloonaka AAan thee alqarnayni qul saatloo AAalaykum minhu thikran
En zij vragen jou (O Moehammad) over Dzôelqarnain (83)
إِنَّا مَكَّنَّا لَهُ فِي الْأَرْضِ وَآتَيْنَاهُ مِن كُلِّ شَيْءٍ سَبَبًا ﴿٨٤﴾
18/Al-Kahf-84: Inna makkanna lahu fee al-ardi waataynahu min kulli shay-in sababan
zeg: "Ik zal een geschiedenis over hem aan jullie voordragen." Voorwaar, Wij versterkten zijn positie op aarde en Wij gaven hem voor alle zaken mogelijkheden. (84)
فَأَتْبَعَ سَبَبًا ﴿٨٥﴾
18/Al-Kahf-85: FaatbaAAa sababan
Daarop volgde hij een weg. (85)
حَتَّى إِذَا بَلَغَ مَغْرِبَ الشَّمْسِ وَجَدَهَا تَغْرُبُ فِي عَيْنٍ حَمِئَةٍ وَوَجَدَ عِندَهَا قَوْمًا قُلْنَا يَا ذَا الْقَرْنَيْنِ إِمَّا أَن تُعَذِّبَ وَإِمَّا أَن تَتَّخِذَ فِيهِمْ حُسْنًا ﴿٨٦﴾
18/Al-Kahf-86: Hatta itha balagha maghriba alshshamsi wajadaha taghrubu fee AAaynin hami-atin wawajada AAindaha qawman qulna ya tha alqarnayni imma an tuAAaththiba wa-imma an tattakhitha feehim husnan
Totdat, toen hij de plaats van de zonsondergag bereikte, hij haar onder vond gaan in een modderige bron, en hij trof daarbij een volk aan. Wij zeiden: "O Dzôelqarain: ôf jij geeft hun een bestraffing, ôf jij behandelt hen met goedheid." (86)
قَالَ أَمَّا مَن ظَلَمَ فَسَوْفَ نُعَذِّبُهُ ثُمَّ يُرَدُّ إِلَى رَبِّهِ فَيُعَذِّبُهُ عَذَابًا نُّكْرًا ﴿٨٧﴾
18/Al-Kahf-87: Qala amma man thalama fasawfa nuAAaththibuhu thumma yuraddu ila rabbihi fayuAAaththibuhu AAathaban nukran
Hij zei: "Wat betreft degene die onrechtvaardig is: wij zullen hem straffen, waarna hij tot zijn Hecir teruggezonden zal worden, en Hij zal hem dan straffen met een verschrikkelijke bestraffing. (87)
وَأَمَّا مَنْ آمَنَ وَعَمِلَ صَالِحًا فَلَهُ جَزَاء الْحُسْنَى وَسَنَقُولُ لَهُ مِنْ أَمْرِنَا يُسْرًا ﴿٨٨﴾
18/Al-Kahf-88: Waamma man amana waAAamila salihan falahu jazaan alhusna wasanaqoolu lahu min amrina yusran
Maar wat betreft degene, die gelooft en goede werken verricht: voor hem zal er een goede beloning zijn en wij zullen hem van ons bevel zeggen het gemakkelijke (te doen)." (88)
ثُمَّ أَتْبَعَ سَبَبًا ﴿٨٩﴾
18/Al-Kahf-89: Thumma atbaAAa sababan
Daarop volgde hij een weg. (89)
حَتَّى إِذَا بَلَغَ مَطْلِعَ الشَّمْسِ وَجَدَهَا تَطْلُعُ عَلَى قَوْمٍ لَّمْ نَجْعَل لَّهُم مِّن دُونِهَا سِتْرًا ﴿٩٠﴾
18/Al-Kahf-90: Hatta itha balagha matliAAa alshshamsi wajadaha tatluAAu AAala qawmin lam najAAal lahum min dooniha sitran
Totdat, toen hij de plaats van zonsopgang bereikte, hij haar over een volk zag opgaan aan wie Wij geen bedekking hadden doen toekomen. (90)
كَذَلِكَ وَقَدْ أَحَطْنَا بِمَا لَدَيْهِ خُبْرًا ﴿٩١﴾
18/Al-Kahf-91: Kathalika waqad ahatna bima ladayhi khubran
Zo was het (en hij liet hen met rust). En Wij omvatten waarlijk met Onze kennis wat bij hem was. (91)
ثُمَّ أَتْبَعَ سَبَبًا ﴿٩٢﴾
18/Al-Kahf-92: Thumma atbaAAa sababan
Daarop volgde hij een weg. (92)
حَتَّى إِذَا بَلَغَ بَيْنَ السَّدَّيْنِ وَجَدَ مِن دُونِهِمَا قَوْمًا لَّا يَكَادُونَ يَفْقَهُونَ قَوْلًا ﴿٩٣﴾
18/Al-Kahf-93: Hatta itha balagha bayna alssaddayni wajada min doonihima qawman la yakadoona yafqahoona qawlan
Totdat, toen hij tussen de twee bergen kwarn, hij vôôr die een volk aantrof dat nauwelijks een woord begreep. (93)
قَالُوا يَا ذَا الْقَرْنَيْنِ إِنَّ يَأْجُوجَ وَمَأْجُوجَ مُفْسِدُونَ فِي الْأَرْضِ فَهَلْ نَجْعَلُ لَكَ خَرْجًا عَلَى أَن تَجْعَلَ بَيْنَنَا وَبَيْنَهُمْ سَدًّا ﴿٩٤﴾
18/Al-Kahf-94: Qaloo ya tha alqarnayni inna ya/jooja wama/jooja mufsidoona fee al-ardi fahal najAAalu laka kharjan AAala an tajAAala baynana wabaynahum saddan
Zij zeiden: "O Dzôelqarnain, (de volken van) Ya'djôedj en Ma'djôedj zijn verderfzaaiers op aarde. Zullen wij jou een vergoeding geven opdat jij tussen ons en hen een afscheiding maakt?" (94)
قَالَ مَا مَكَّنِّي فِيهِ رَبِّي خَيْرٌ فَأَعِينُونِي بِقُوَّةٍ أَجْعَلْ بَيْنَكُمْ وَبَيْنَهُمْ رَدْمًا ﴿٩٥﴾
18/Al-Kahf-95: Qala ma makkannee feehi rabbee khayrun faaAAeenoonee biquwwatin ajAAal baynakum wabaynahum radman
Hij (Dzôelqarnain) zei: "(De macht) waarmee mijn Heer mij voorzien heeft is beter. Helpt mij daarorn met kracht, opdat ik een sterke muur tussen jullie en hen zal bouwen. (95)
آتُونِي زُبَرَ الْحَدِيدِ حَتَّى إِذَا سَاوَى بَيْنَ الصَّدَفَيْنِ قَالَ انفُخُوا حَتَّى إِذَا جَعَلَهُ نَارًا قَالَ آتُونِي أُفْرِغْ عَلَيْهِ قِطْرًا ﴿٩٦﴾
18/Al-Kahf-96: Atoonee zubara alhadeedi hatta itha sawa bayna alsadafayni qala onfukhoo hatta itha jaAAalahu naran qala atoonee ofrigh AAalayhi qitran
Brengt mij brokken ijzer." Totdat, toen hij (de ruimte) tussen de twee hellingen gevuld had, hij zei: "Blaast." Totdat, toen het roodgloeiend werd, hij zei: "Brengt mij gesmolten ijzer om het eroverheen te gieten." (96)
فَمَا اسْطَاعُوا أَن يَظْهَرُوهُ وَمَا اسْتَطَاعُوا لَهُ نَقْبًا ﴿٩٧﴾
18/Al-Kahf-97: Fama istaAAoo an yathharoohu wama istataAAoo lahu naqban
En zij waren niet in staat om het te beklimmen en niet om er door heen te breken. (97)
قَالَ هَذَا رَحْمَةٌ مِّن رَّبِّي فَإِذَا جَاء وَعْدُ رَبِّي جَعَلَهُ دَكَّاء وَكَانَ وَعْدُ رَبِّي حَقًّا ﴿٩٨﴾
18/Al-Kahf-98: Qala hatha rahmatun min rabbee fa-itha jaa waAAdu rabbee jaAAalahu dakkaa wakana waAAdu rabbee haqqan
Hij (Dzôelqarnain) zei: "Dit is Barmhartigheid van mijn Heer. Maar als de belofte van mijn Heer komt, maakt Hij het tot stof. En de belofte van mijn Heer is Waarheid." (98)
وَتَرَكْنَا بَعْضَهُمْ يَوْمَئِذٍ يَمُوجُ فِي بَعْضٍ وَنُفِخَ فِي الصُّورِ فَجَمَعْنَاهُمْ جَمْعًا ﴿٩٩﴾
18/Al-Kahf-99: Watarakna baAAdahum yawma-ithin yamooju fee baAAdin wanufikha fee alssoori fajamaAAnahum jamAAan
En op die Dag laten Wij hen, om hen met elkaar te mengen. En er wordt op de Bazuin geblazen, waarna Wij hen allen bij elkaar zullen brengen. (99)
وَعَرَضْنَا جَهَنَّمَ يَوْمَئِذٍ لِّلْكَافِرِينَ عَرْضًا ﴿١٠٠﴾
18/Al-Kahf-100: WaAAaradna jahannama yawma-ithin lilkafireena AAardan
En op die Dag zullen Wij de Hel duidelijk zichtbaar aan de ongelovigen tonen. (100)
الَّذِينَ كَانَتْ أَعْيُنُهُمْ فِي غِطَاء عَن ذِكْرِي وَكَانُوا لَا يَسْتَطِيعُونَ سَمْعًا ﴿١٠١﴾
18/Al-Kahf-101: Allatheena kanat aAAyunuhum fee ghita-in AAan thikree wakanoo la yastateeAAoona samAAan
Degenen voor wie de ogen versluierd waren voor het gedenken van Mij en (die) niet tot horen in staat waren. (101)
أَفَحَسِبَ الَّذِينَ كَفَرُوا أَن يَتَّخِذُوا عِبَادِي مِن دُونِي أَوْلِيَاء إِنَّا أَعْتَدْنَا جَهَنَّمَ لِلْكَافِرِينَ نُزُلًا ﴿١٠٢﴾
18/Al-Kahf-102: Afahasiba allatheena kafaroo an yattakhithoo AAibadee min doonee awliyaa inna aAAtadna jahannama lilkafireena nuzulan
Denken degenen die niet geloven, dat zij Mijn dienaren naast Mij tot beschermers kunnen nemen? Voorwaar, wij hebben de Hel klaargemaakt als een verblijfplaats voor de ongelovigen. (102)
قُلْ هَلْ نُنَبِّئُكُمْ بِالْأَخْسَرِينَ أَعْمَالًا ﴿١٠٣﴾
18/Al-Kahf-103: Qul hal nunabbi-okum bial-akhsareena aAAmalan
Zeg (O Moehammad): "Zullen wij jullie op de hoogte brengen van wie de grootste verliezers zijn door (hun) daden?" (103)
الَّذِينَ ضَلَّ سَعْيُهُمْ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا وَهُمْ يَحْسَبُونَ أَنَّهُمْ يُحْسِنُونَ صُنْعًا ﴿١٠٤﴾
18/Al-Kahf-104: Allatheena dalla saAAyuhum fee alhayati alddunya wahum yahsaboona annahum yuhsinoona sunAAan
(Het zijn) degenen wiens daden vruchteloos waren in het wereldse leven. En zij dachten dat zij goed werk verrichtten. (104)
أُولَئِكَ الَّذِينَ كَفَرُوا بِآيَاتِ رَبِّهِمْ وَلِقَائِهِ فَحَبِطَتْ أَعْمَالُهُمْ فَلَا نُقِيمُ لَهُمْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ وَزْنًا ﴿١٠٥﴾
18/Al-Kahf-105: Ola-ika allatheena kafaroo bi-ayati rabbihim waliqa-ihi fahabitat aAAmaluhum fala nuqeemu lahum yawma alqiyamati waznan
Zij zijn degenen die niet geloven in de Tekenen van hun Heer en in de ontmoeting met Hem. Hun daden zijn vruchteloos en Wij kennen hun (daden) op de Dag der Opstanding geen gewicht toe. (105)
ذَلِكَ جَزَاؤُهُمْ جَهَنَّمُ بِمَا كَفَرُوا وَاتَّخَذُوا آيَاتِي وَرُسُلِي هُزُوًا ﴿١٠٦﴾
18/Al-Kahf-106: Thalika jazaohum jahannamu bima kafaroo waittakhathoo ayatee warusulee huzuwan
Dat is hun vergelding: de Hel, omdat zij ongelovig waren en zij de spot dreven met Mijn Tekenen en Mijn Boodschappers. (106)
إِنَّ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ كَانَتْ لَهُمْ جَنَّاتُ الْفِرْدَوْسِ نُزُلًا ﴿١٠٧﴾
18/Al-Kahf-107: Inna allatheena amanoo waAAamiloo alssalihati kanat lahum jannatu alfirdawsi nuzulan
Voorwaar, voor degenen die geloven en goede daden verrichten zijn er de Tuinen van Firdaus (het Paradijs) als een verblijfplaats. (107)
خَالِدِينَ فِيهَا لَا يَبْغُونَ عَنْهَا حِوَلًا ﴿١٠٨﴾
18/Al-Kahf-108: Khalideena feeha la yabghoona AAanha hiwalan
Zij zullen daarin eeuwig levenden zijn. En zij zullen daar geen verandering in wensen. (108)
قُل لَّوْ كَانَ الْبَحْرُ مِدَادًا لِّكَلِمَاتِ رَبِّي لَنَفِدَ الْبَحْرُ قَبْلَ أَن تَنفَدَ كَلِمَاتُ رَبِّي وَلَوْ جِئْنَا بِمِثْلِهِ مَدَدًا ﴿١٠٩﴾
18/Al-Kahf-109: Qul law kana albahru midadan likalimati rabbee lanafida albahru qabla an tanfada kalimatu rabbee walaw ji/na bimithlihi madadan
Zeg (O Moehammad): "Al werd de zee inkt om de Woorden van mijn Heer (op te schrijven), zij zou opraken voordat de Woorden van mijn Heer opgeraakt zouden zijn, zelfs al voegden Wij een daaraan gelijke hoeveelheid toe." (109)
قُلْ إِنَّمَا أَنَا بَشَرٌ مِّثْلُكُمْ يُوحَى إِلَيَّ أَنَّمَا إِلَهُكُمْ إِلَهٌ وَاحِدٌ فَمَن كَانَ يَرْجُو لِقَاء رَبِّهِ فَلْيَعْمَلْ عَمَلًا صَالِحًا وَلَا يُشْرِكْ بِعِبَادَةِ رَبِّهِ أَحَدًا ﴿١١٠﴾
18/Al-Kahf-110: Qul innama ana basharun mithlukum yooha ilayya annama ilahukum ilahun wahidun faman kana yarjoo liqaa rabbihi falyaAAmal AAamalan salihan wala yushrik biAAibadati rabbihi ahadan
Zeg: "Voorwaar, ik ben slechts een mens zoals jullie. Het is aan mij geopenbaard dat jullie god één God is. Wie daarom de ontmoeting met zijn Heer verwacht: laat hem goede daden verrichten en laat hem bij de aanbidding van zijn Heer niet één deelgenoot toekennen." (110)