Nederlands [Veranderen]

Hud 1-123, Soera Hud (11/Hud)

Soera Hud - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Soera Hud - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Soera Hud - Koran recitatie door Mishary al Afasy
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة هود

Soera Hud

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

الَر كِتَابٌ أُحْكِمَتْ آيَاتُهُ ثُمَّ فُصِّلَتْ مِن لَّدُنْ حَكِيمٍ خَبِيرٍ ﴿١﴾
11/Hud-1: Alif-lam-ra kitabun ohkimat ayatuhu thumma fussilat min ladun hakeemin khabeerin
AIif Lim Râ. (Dit is) een Boek waarvan de Verzen hecht zijn geplaatst en die vervolgens zijn uiteengezet, van de Zijde van de Alwijze, de Alwetende. (1)
أَلاَّ تَعْبُدُواْ إِلاَّ اللّهَ إِنَّنِي لَكُم مِّنْهُ نَذِيرٌ وَبَشِيرٌ ﴿٢﴾
11/Hud-2: Alla taAAbudoo illa Allaha innanee lakum minhu natheerun wabasheerun
Opdat jullie slechts Allah aanbidden. Voorwaar, ik ben voor jullie een waarschuwer en een verkondiger van een verheugende tijding. (2)
وَأَنِ اسْتَغْفِرُواْ رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُواْ إِلَيْهِ يُمَتِّعْكُم مَّتَاعًا حَسَنًا إِلَى أَجَلٍ مُّسَمًّى وَيُؤْتِ كُلَّ ذِي فَضْلٍ فَضْلَهُ وَإِن تَوَلَّوْاْ فَإِنِّيَ أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ كَبِيرٍ ﴿٣﴾
11/Hud-3: Waani istaghfiroo rabbakum thumma tooboo ilayhi yumattiAAkum mataAAan hasanan ila ajalin musamman wayu/ti kulla thee fadlin fadlahu wa-in tawallaw fa-inee akhafu AAalaykum AAathaba yawmin kabeerin
En als jullie je Heer om vergeving vragen en jullie je vervolgens berouwvol tot Hem wenden, dan zal Hij jullie een goedegenieting schenken, tot een bepaalde tijd. En Hij beloont iedere bezitter van een verdienste met Zijn gunst. Als jullie afwenden: voorwaar, dan vrees ik voor jullie de bestraffing van de Grote Dag. (3)
إِلَى اللّهِ مَرْجِعُكُمْ وَهُوَ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ قَدِيرٌ ﴿٤﴾
11/Hud-4: Ila Allahi marjiAAukum wahuwa AAala kulli shay-in qadeerun
Tot Allah is jullie terugkeer, en Hij is Almachtig over alle dingen. (4)
أَلا إِنَّهُمْ يَثْنُونَ صُدُورَهُمْ لِيَسْتَخْفُواْ مِنْهُ أَلا حِينَ يَسْتَغْشُونَ ثِيَابَهُمْ يَعْلَمُ مَا يُسِرُّونَ وَمَا يُعْلِنُونَ إِنَّهُ عَلِيمٌ بِذَاتِ الصُّدُورِ ﴿٥﴾
11/Hud-5: Ala innahum yathnoona sudoorahum liyastakhfoo minhu ala heena yastaghshoona thiyabahum yaAAlamu ma yusirroona wama yuAAlinoona innahu AAaleemun bithati alssudoori
Weet zij (de huichelaars) wenden hun borsten af om zich voor hem (Moehammad) te verbergen. Zelfs wanneer zij zich met hun kleren bedekken, weet Hij wat zij verbergen en wat zij openlijk doen. Voorwaar, Hij is Alwetend over wat er in de harten is. (5)
وَمَا مِن دَآبَّةٍ فِي الأَرْضِ إِلاَّ عَلَى اللّهِ رِزْقُهَا وَيَعْلَمُ مُسْتَقَرَّهَا وَمُسْتَوْدَعَهَا كُلٌّ فِي كِتَابٍ مُّبِينٍ ﴿٦﴾
11/Hud-6: Wama min dabbatin fee al-ardi illa AAala Allahi rizquha wayaAAlamu mustaqarraha wamustawdaAAaha kullun fee kitabin mubeenin
Er is geen levend wezen (Dâbbah) op aarde, of aan Allah is het onderhoud ervan. En Hij kent de verblijfplaats en de bewaarplaats ervan. Alles is vastgelegd in een duidelijk Boek. (6)
وَهُوَ الَّذِي خَلَق السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضَ فِي سِتَّةِ أَيَّامٍ وَكَانَ عَرْشُهُ عَلَى الْمَاء لِيَبْلُوَكُمْ أَيُّكُمْ أَحْسَنُ عَمَلاً وَلَئِن قُلْتَ إِنَّكُم مَّبْعُوثُونَ مِن بَعْدِ الْمَوْتِ لَيَقُولَنَّ الَّذِينَ كَفَرُواْ إِنْ هَذَا إِلاَّ سِحْرٌ مُّبِينٌ ﴿٧﴾
11/Hud-7: Wahuwa allathee khalaqa alssamawati waal-arda fee sittati ayyamin wakana AAarshuhu AAala alma-i liyabluwakum ayyukum ahsanu AAamalan wala-in qulta innakum mabAAoothoona min baAAdi almawti layaqoolanna allatheena kafaroo in hatha illa sihrun mubeenun
En Hij is Degene die de hemelen en de aarde heeft geschapen in zes dagen (perioden) en Zijn Troon was op liet water, om te beproeven wie van jullie de beste daden verricht. En als jij zegt: "Voorwaar, jullie zullen worden opgewekt na de dood," dan zullen degenen die ongelovig zijn, zeker zeggen: "Dit is slechts duidelijke tovenarij." (7)
وَلَئِنْ أَخَّرْنَا عَنْهُمُ الْعَذَابَ إِلَى أُمَّةٍ مَّعْدُودَةٍ لَّيَقُولُنَّ مَا يَحْبِسُهُ أَلاَ يَوْمَ يَأْتِيهِمْ لَيْسَ مَصْرُوفًا عَنْهُمْ وَحَاقَ بِهِم مَّا كَانُواْ بِهِ يَسْتَهْزِؤُونَ ﴿٨﴾
11/Hud-8: Wala-in akhkharna AAanhumu alAAathaba ila ommatin maAAdoodatin layaqoolunna ma yahbisuhu ala yawma ya/teehim laysa masroofan AAanhum wahaqa bihim ma kanoo bihi yastahzi-oona
En wanneer Wij de bestraffing van hen uitstellen tot een bepaald tijdstip, dan zullen zij zeker zeggen: "Wat houdt haar tegen?" Weet, op de dag waarop zij tot hen komt, kan zij van hen niet worden afgewend en worden zij omsingeld door hetgeen waarmee zij de spot plachten te drijven. (8)
وَلَئِنْ أَذَقْنَا الإِنْسَانَ مِنَّا رَحْمَةً ثُمَّ نَزَعْنَاهَا مِنْهُ إِنَّهُ لَيَئُوسٌ كَفُورٌ ﴿٩﴾
11/Hud-9: Wala-in athaqna al-insana minna rahmatan thumma nazaAAnaha minhu innahu layaoosun kafoorun
En wanneer Wij de mens Barmhartigheid van Ons doen proeven, (en) die vervolgens van hun wegnemen: voorwaar, hij wordt dan een wanhopige ondankbare. (9)
وَلَئِنْ أَذَقْنَاهُ نَعْمَاء بَعْدَ ضَرَّاء مَسَّتْهُ لَيَقُولَنَّ ذَهَبَ السَّيِّئَاتُ عَنِّي إِنَّهُ لَفَرِحٌ فَخُورٌ ﴿١٠﴾
11/Hud-10: Wala-in athaqnahu naAAmaa baAAda darraa massat-hu layaqoolanna thahaba alssayyi-atu AAannee innahu lafarihun fakhoorun
En wanneer Wij hem genietingen doen proeven nadat tegenslagen hem troffen zal hij zeker zeggen: "Het kwaad heeft mij verlaten." Voorwaar, hij is zeker verheugd, hoogmoedig. (10)
إِلاَّ الَّذِينَ صَبَرُواْ وَعَمِلُواْ الصَّالِحَاتِ أُوْلَئِكَ لَهُم مَّغْفِرَةٌ وَأَجْرٌ كَبِيرٌ ﴿١١﴾
11/Hud-11: Illa allatheena sabaroo waAAamiloo alssalihati ola-ika lahum maghfiratun waajrun kabeerun
Behalve degenen die geduldig zijn en goede werken verrichten. Zij zijn degenen voor wie er vergeving en een grote beloning is. (11)
فَلَعَلَّكَ تَارِكٌ بَعْضَ مَا يُوحَى إِلَيْكَ وَضَآئِقٌ بِهِ صَدْرُكَ أَن يَقُولُواْ لَوْلاَ أُنزِلَ عَلَيْهِ كَنزٌ أَوْ جَاء مَعَهُ مَلَكٌ إِنَّمَا أَنتَ نَذِيرٌ وَاللّهُ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ وَكِيلٌ ﴿١٢﴾
11/Hud-12: FalaAAallaka tarikun baAAda ma yooha ilayka wada-iqun bihi sadruka an yaqooloo lawla onzila AAalayhi kanzun aw jaa maAAahu malakun innama anta natheerun waAllahu AAala kulli shay-in wakeelun
Misschien zou jij een gedeelte van wat aan jou geopenbaard is willen weglaten, en is jouw hart benauwd, omdat zij zeggen: "Waarom is er geen schat naar hem neergezonden, of is er geen Engel met hem gekomen?" Voorwaar, jij bent slechts een waarschuwer en Allah is Bewaker van alle dingen. (12)
أَمْ يَقُولُونَ افْتَرَاهُ قُلْ فَأْتُواْ بِعَشْرِ سُوَرٍ مِّثْلِهِ مُفْتَرَيَاتٍ وَادْعُواْ مَنِ اسْتَطَعْتُم مِّن دُونِ اللّهِ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ ﴿١٣﴾
11/Hud-13: Am yaqooloona iftarahu qul fa/too biAAashri suwarin mithlihi muftarayatin waodAAoo mani istataAAtum min dooni Allahi in kuntum sadiqeena
Of zij zeggen: "Hij (Moehammad) heeft hem (de Koran) verzonnen." Zeg: "Brengt dan tien verzonnen hoofdstukken voort die daaraan gelijk zijn, en roept op wie jullie kunnen, buiten Allah, als jullie waarachtigen zijn." (13)
فَإِن لَّمْ يَسْتَجِيبُواْ لَكُمْ فَاعْلَمُواْ أَنَّمَا أُنزِلِ بِعِلْمِ اللّهِ وَأَن لاَّ إِلَهَ إِلاَّ هُوَ فَهَلْ أَنتُم مُّسْلِمُونَ ﴿١٤﴾
11/Hud-14: Fa-illam yastajeeboo lakum faiAAlamoo annama onzila biAAilmi Allahi waan la ilaha illa huwa fahal antum muslimoona
En als zij geen gehoor geven aan jullie, weet dan dat hij met de Kennis van Allah neergezonden is, en er geen god is dan Hij. Zullen jullie je dan (aan Allah) overgeven? (14)
مَن كَانَ يُرِيدُ الْحَيَاةَ الدُّنْيَا وَزِينَتَهَا نُوَفِّ إِلَيْهِمْ أَعْمَالَهُمْ فِيهَا وَهُمْ فِيهَا لاَ يُبْخَسُونَ ﴿١٥﴾
11/Hud-15: Man kana yureedu alhayata alddunya wazeenataha nuwaffi ilayhim aAAmalahum feeha wahum feeha la yubkhasoona
(Voor) wie het wereldse leven en haar versiering wensen zullen Wij hun daden daarin volledig vergoeden, en zij zullen daarin niet worden benadccld. (15)
أُوْلَئِكَ الَّذِينَ لَيْسَ لَهُمْ فِي الآخِرَةِ إِلاَّ النَّارُ وَحَبِطَ مَا صَنَعُواْ فِيهَا وَبَاطِلٌ مَّا كَانُواْ يَعْمَلُونَ ﴿١٦﴾
11/Hud-16: Ola-ika allatheena laysa lahum fee al-akhirati illa alnnaru wahabita ma sanaAAoo feeha wabatilun ma kanoo yaAAmaloona
Zij zijn degenen voor wie er in het lliernamaals niets dan de Hel is, en vruchteloos is wat zij daarin (op aarde) verrichtten. En wat zij plachten te doen is verloren gegaan. (16)
أَفَمَن كَانَ عَلَى بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّهِ وَيَتْلُوهُ شَاهِدٌ مِّنْهُ وَمِن قَبْلِهِ كِتَابُ مُوسَى إَمَامًا وَرَحْمَةً أُوْلَئِكَ يُؤْمِنُونَ بِهِ وَمَن يَكْفُرْ بِهِ مِنَ الأَحْزَابِ فَالنَّارُ مَوْعِدُهُ فَلاَ تَكُ فِي مِرْيَةٍ مِّنْهُ إِنَّهُ الْحَقُّ مِن رَّبِّكَ وَلَكِنَّ أَكْثَرَ النَّاسِ لاَ يُؤْمِنُونَ ﴿١٧﴾
11/Hud-17: Afaman kana AAala bayyinatin min rabbihi wayatloohu shahidun minhu wamin qablihi kitabu moosa imaman warahmatan ola-ika yu/minoona bihi waman yakfur bihi mina al-ahzabi faalnnaru mawAAiduhu fala taku fee miryatin minhu innahu alhaqqu min rabbika walakinna
Is hij (niet beter) die op een duidelijk bewijs van zijn Heer steunt en die een getuige van Hem volgt? En hiervôôr was er de Schrift van Môesa, als Leiding en Barmhartigheid. Zij zijn degenen die erin geloven en wie er niet in gelooft van de bondgenoten: de Hel is zijn aanzegging. Twijfel daarom hier niet aan: voorwaar, het is de Waarheid van jouw Heer, maar de meeste mensen geloven het niet. (17)
وَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ افْتَرَى عَلَى اللّهِ كَذِبًا أُوْلَئِكَ يُعْرَضُونَ عَلَى رَبِّهِمْ وَيَقُولُ الأَشْهَادُ هَؤُلاء الَّذِينَ كَذَبُواْ عَلَى رَبِّهِمْ أَلاَ لَعْنَةُ اللّهِ عَلَى الظَّالِمِينَ ﴿١٨﴾
11/Hud-18: Waman athlamu mimmani iftara AAala Allahi kathiban ola-ika yuAAradoona AAala rabbihim wayaqoolu al-ashhadu haola-i allatheena kathaboo AAala rabbihim ala laAAnatu Allahi AAala alththalimeena
En wie is onrechtvaardiger dan degene die leugens over Allah verzonnen heeft? Zij zijn degenen die zullen worden voorgeleid bij hun Heer. En de getuigen zullen zeggen: "Zij zijn degenen die logen over hun Heer." Weet, Allah's vloek rust op de onrechtvaardigen. (18)
الَّذِينَ يَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ اللّهِ وَيَبْغُونَهَا عِوَجًا وَهُم بِالآخِرَةِ هُمْ كَافِرُونَ ﴿١٩﴾
11/Hud-19: Allatheena yasuddoona AAan sabeeli Allahi wayabghoonaha AAiwajan wahum bial-akhirati hum kafiroona
Degenen die aflhouden van de Weg van Allah en die het krom wensen, en zij geloven niet in het Hiernamaals. (19)
أُولَئِكَ لَمْ يَكُونُواْ مُعْجِزِينَ فِي الأَرْضِ وَمَا كَانَ لَهُم مِّن دُونِ اللّهِ مِنْ أَوْلِيَاء يُضَاعَفُ لَهُمُ الْعَذَابُ مَا كَانُواْ يَسْتَطِيعُونَ السَّمْعَ وَمَا كَانُواْ يُبْصِرُونَ ﴿٢٠﴾
11/Hud-20: Ola-ika lam yakoonoo muAAjizeena fee al-ardi wama kana lahum min dooni Allahi min awliyaa yudaAAafu lahumu alAAathabu ma kanoo yastateeAAoona alssamAAa wama kanoo yubsiroona
Zij zijn degenen die niet in staat zijm (om de bestraffing) in deze wereld te ontvluchten. En er zijn voor hen geen beschermers, en de bestraffing wordt voor hen vermeerderd. Zij waren niet in staat om te horen en zij waren niet in staat om te zien. (20)
أُوْلَئِكَ الَّذِينَ خَسِرُواْ أَنفُسَهُمْ وَضَلَّ عَنْهُم مَّا كَانُواْ يَفْتَرُونَ ﴿٢١﴾
11/Hud-21: Ola-ika allatheena khasiroo anfusahum wadalla AAanhum ma kanoo yaftaroona
Zij zijn degenen die zichzelf verlies hebben toegebracht, en wat zij plachten te verzinnen is van heil weggegaan. (21)
لاَ جَرَمَ أَنَّهُمْ فِي الآخِرَةِ هُمُ الأَخْسَرُونَ ﴿٢٢﴾
11/Hud-22: La jarama annahum fee al-akhirati humu al-akhsaroona
Het is zeker zo dat ziij in het Hiernamaals de verliezers zijn. (22)
إِنَّ الَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ الصَّالِحَاتِ وَأَخْبَتُواْ إِلَى رَبِّهِمْ أُوْلَئِكَ أَصْحَابُ الجَنَّةِ هُمْ فِيهَا خَالِدُونَ ﴿٢٣﴾
11/Hud-23: Inna allatheena amanoo waAAamiloo alsalihati waakhbatoo ila rabbihim ola-ika as-habu aljannati hum feeha khalidoona
Voorwaar, degenen die geloven en goede werken verrichten, en die zich verootmoodigen bij hun Heer: zij zijn degenen die de bewoners van het Paradijs zijn, zij zijn daarin eeuwig levenden. (23)
مَثَلُ الْفَرِيقَيْنِ كَالأَعْمَى وَالأَصَمِّ وَالْبَصِيرِ وَالسَّمِيعِ هَلْ يَسْتَوِيَانِ مَثَلاً أَفَلاَ تَذَكَّرُونَ ﴿٢٤﴾
11/Hud-24: Mathalu alfareeqayni kaal-aAAma waal-asammi waalbaseeri waalssameeAAi hal yastawiyani mathalan afala tathakkaroona
De gelijkenis tussen de twee groepen is als die tussen de blinden en de doven (van hart) en de zienden en de horenden: zijn zij gelijk? Trekken jullie er dan geen lering uit? (24)
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَى قَوْمِهِ إِنِّي لَكُمْ نَذِيرٌ مُّبِينٌ ﴿٢٥﴾
11/Hud-25: Walaqad arsalna noohan ila qawmihi innee lakum natheerun mubeenun
En voorzeker, Wij zonden Nôeh tot zijn volk. (Hij zei:) "Voorwaar, ik hen voor jullie een duidelijke waarschuwer. (25)
أَن لاَّ تَعْبُدُواْ إِلاَّ اللّهَ إِنِّيَ أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ أَلِيمٍ ﴿٢٦﴾
11/Hud-26: An la taAAbudoo illa Allaha innee akhafu AAalaykum AAathaba yawmin aleemin
Opdat jullie slechts Allah aanbidden. Voorwaar, ik vrees voor jullie de bestraffing op een pijnlijke Dag." (26)
فَقَالَ الْمَلأُ الَّذِينَ كَفَرُواْ مِن قِوْمِهِ مَا نَرَاكَ إِلاَّ بَشَرًا مِّثْلَنَا وَمَا نَرَاكَ اتَّبَعَكَ إِلاَّ الَّذِينَ هُمْ أَرَاذِلُنَا بَادِيَ الرَّأْيِ وَمَا نَرَى لَكُمْ عَلَيْنَا مِن فَضْلٍ بَلْ نَظُنُّكُمْ كَاذِبِينَ ﴿٢٧﴾
11/Hud-27: Faqala almalao allatheena kafaroo min qawmihi ma naraka illa basharan mithlana wama naraka ittabaAAaka illa allatheena hum arathiluna badiya alrra/yi wama nara lakum AAalayna min fadlin bal nathunnukum kathibeena
En de vooraanstaanden van zijn volk, die ongelovig waren, zeiden: "Wij zien dat jij slechts een mens zoals wij bent. En wij zien dat niemand jou volgt, behalve degenen die de laagsten zijn onder ons, die simpel zijn. En wij zien dat jullie geen voordeel boven ons hebben. Wij zijn er zelfs van overtuigd dat jullie leugenaars zijn." (27)
قَالَ يَا قَوْمِ أَرَأَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَى بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّيَ وَآتَانِي رَحْمَةً مِّنْ عِندِهِ فَعُمِّيَتْ عَلَيْكُمْ أَنُلْزِمُكُمُوهَا وَأَنتُمْ لَهَا كَارِهُونَ ﴿٢٨﴾
11/Hud-28: Qala ya qawmi araaytum in kuntu AAala bayyinatin min rabbee waatanee rahmatan min AAindihi faAAummiyat AAalaykum anulzimukumooha waantum laha karihoona
Hij zei: "O mijn volk, wat denken jullie? Als ik steun op een duidelijk bewijs van mijn Heer en Hij heeft mij Barmhartigheid geschonken van Zijn Zijde, die voor jullie verborgen is: zouden wij het jullie opdringen, terwijl jullie er een afkeer van hebben?" (28)
وَيَا قَوْمِ لا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مَالاً إِنْ أَجْرِيَ إِلاَّ عَلَى اللّهِ وَمَآ أَنَاْ بِطَارِدِ الَّذِينَ آمَنُواْ إِنَّهُم مُّلاَقُو رَبِّهِمْ وَلَكِنِّيَ أَرَاكُمْ قَوْمًا تَجْهَلُونَ ﴿٢٩﴾
11/Hud-29: Waya qawmi la as-alukum AAalayhi malan in ajriya illa AAala Allahi wama ana bitaridi allatheena amanoo innahum mulaqoo rabbihim walakinnee arakum qawman tajhaloona
En: "O mijn volk, ik vraag jullie hiervoor geen rijkdom, mijn beloning is slechts bij Allah. En ik zal de ongerlovigen nimmer wegjagen. Voorwaar, zij zullen hun Heer zeker ontmoeten, maar ik zie dat jullie een onwetend volk zijn." (29)
وَيَا قَوْمِ مَن يَنصُرُنِي مِنَ اللّهِ إِن طَرَدتُّهُمْ أَفَلاَ تَذَكَّرُونَ ﴿٣٠﴾
11/Hud-30: Waya qawmi man yansurunee mina Allahi in taradtuhum afala tathakkaroona
En: "O mijn volk, wie kan mij redden (van de bestraffing) van Allah, als ik hen zou wegjagen? Trekken jullie er dan geen lering uit? (30)
وَلاَ أَقُولُ لَكُمْ عِندِي خَزَآئِنُ اللّهِ وَلاَ أَعْلَمُ الْغَيْبَ وَلاَ أَقُولُ إِنِّي مَلَكٌ وَلاَ أَقُولُ لِلَّذِينَ تَزْدَرِي أَعْيُنُكُمْ لَن يُؤْتِيَهُمُ اللّهُ خَيْرًا اللّهُ أَعْلَمُ بِمَا فِي أَنفُسِهِمْ إِنِّي إِذًا لَّمِنَ الظَّالِمِينَ ﴿٣١﴾
11/Hud-31: Wala aqoolu lakum AAindee khaza-inu Allahi wala aAAlamu alghayba wala aqoolu innee malakun wala aqoolu lillatheena tazdaree aAAyunukum lan yu/tiyahumu Allahu khayran Allahu aAAlamu bima fee anfusihim innee ithan lamina alththalimeena
En ik zeg niet tot jullie: 'Ik bezit de schatten van Allah.? En ik ken het onwaarneembare niet. En ik zeg niet: 'Voorwaar, ik ben een Engel.' En ik zeg niet tot de-genen die verachtelijk zijn in jullie ogen: 'Allah zal jullie nimmer iets goeds geven.' Allah weet beter wat er in hen is. Voorwaar, den zou ik zeker tot de onrechtplegers behoren." (31)
قَالُواْ يَا نُوحُ قَدْ جَادَلْتَنَا فَأَكْثَرْتَ جِدَالَنَا فَأْتَنِا بِمَا تَعِدُنَا إِن كُنتَ مِنَ الصَّادِقِينَ ﴿٣٢﴾
11/Hud-32: Qaloo ya noohu qad jadaltana faaktharta jidalana fa/tina bima taAAiduna in kunta mina alssadiqeena
Zij zeiden: "O Nôeh, je hebt met ons getwist, en je hebt lang met ons getwist, laat dan tot ons komen wat jij hebt aangezegd, als jij tot de waarachtigen behoort." (32)
قَالَ إِنَّمَا يَأْتِيكُم بِهِ اللّهُ إِن شَاء وَمَا أَنتُم بِمُعْجِزِينَ ﴿٣٣﴾
11/Hud-33: Qala innama ya/teekum bihi Allahu in shaa wama antum bimuAAjizeena
Hij zei: "Voorwaar, Allah doet het komen, als Hij wil. En jullie zullen er niet aan kunnen ontkomen. (33)
وَلاَ يَنفَعُكُمْ نُصْحِي إِنْ أَرَدتُّ أَنْ أَنصَحَ لَكُمْ إِن كَانَ اللّهُ يُرِيدُ أَن يُغْوِيَكُمْ هُوَ رَبُّكُمْ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ ﴿٣٤﴾
11/Hud-34: Wala yanfaAAukum nushee in aradtu an ansaha lakum in kana Allahu yureedu an yughwiyakum huwa rabbukum wa-ilayhi turjaAAoona
En mijn raad baat jullie niet, als ik jullie raad zou willen geven. Als Allah jullie wil doen dwalen: Hij is jullie Heer en tot Hem worden jullie terugge keerd." (34)
أَمْ يَقُولُونَ افْتَرَاهُ قُلْ إِنِ افْتَرَيْتُهُ فَعَلَيَّ إِجْرَامِي وَأَنَاْ بَرِيءٌ مِّمَّا تُجْرَمُونَ ﴿٣٥﴾
11/Hud-35: Am yaqooloona iftarahu qul ini iftaraytuhu faAAalayya ijramee waana baree-on mimma tujrimoona
Of zij zeggen: "Hij heeft het verzonnen." Zeg: "Als ik het heb verzonnen, dan rust mijn misdaad op mij. En ik ben onschuldig aan de misdaden die jullie plegen." (35)
وَأُوحِيَ إِلَى نُوحٍ أَنَّهُ لَن يُؤْمِنَ مِن قَوْمِكَ إِلاَّ مَن قَدْ آمَنَ فَلاَ تَبْتَئِسْ بِمَا كَانُواْ يَفْعَلُونَ ﴿٣٦﴾
11/Hud-36: Waoohiya ila noohin annahu lan yu/mina min qawmika illa man qad amana fala tabta-is bima kanoo yafAAaloona
En er werd aan Nôeh geopenbaard: "Voorwaar, van jouw volk zal nooit iemand geloven, behalve degenen die reeds geloofden, treur daarom niet over wat zij plachten te doen. (36)
وَاصْنَعِ الْفُلْكَ بِأَعْيُنِنَا وَوَحْيِنَا وَلاَ تُخَاطِبْنِي فِي الَّذِينَ ظَلَمُواْ إِنَّهُم مُّغْرَقُونَ ﴿٣٧﴾
11/Hud-37: WaisnaAAi alfulka bi-aAAyunina wawahyina wala tukhatibnee fee allatheena thalamoo innahum mughraqoona
Bouw het schip onder Ons toezicht en Onze Openbaring en spreek Mij niet aan over degenen die onrecht pleegden. Voorwaar, zij worden verdronken." (37)
وَيَصْنَعُ الْفُلْكَ وَكُلَّمَا مَرَّ عَلَيْهِ مَلأٌ مِّن قَوْمِهِ سَخِرُواْ مِنْهُ قَالَ إِن تَسْخَرُواْ مِنَّا فَإِنَّا نَسْخَرُ مِنكُمْ كَمَا تَسْخَرُونَ ﴿٣٨﴾
11/Hud-38: WayasnaAAu alfulka wakullama marra AAalayhi malaon min qawmihi sakhiroo minhu qala in taskharoo minna fa-inna naskharu minkum kama taskharoona
En hij bouwde het schip en telkens wanneer de vooraanstaanden van zijn volk voor bij kwamen, bespotten zij hem. Hij zei: "Als jullie ons bespotten: voorwaar, dan zullen wij jullie later bespotten, zoals jullie ons (nu) bespotten." (38)
فَسَوْفَ تَعْلَمُونَ مَن يَأْتِيهِ عَذَابٌ يُخْزِيهِ وَيَحِلُّ عَلَيْهِ عَذَابٌ مُّقِيمٌ ﴿٣٩﴾
11/Hud-39: Fasawfa taAAlamoona man ya/teehi AAathabun yukhzeehi wayahillu AAalayhi AAathabun muqeemun
Jullie zullen het weten komen, tot wie de bestraffing komt die hem vernedert. En een blijvende bestraffing komt op hen neer. (39)
حَتَّى إِذَا جَاء أَمْرُنَا وَفَارَ التَّنُّورُ قُلْنَا احْمِلْ فِيهَا مِن كُلٍّ زَوْجَيْنِ اثْنَيْنِ وَأَهْلَكَ إِلاَّ مَن سَبَقَ عَلَيْهِ الْقَوْلُ وَمَنْ آمَنَ وَمَا آمَنَ مَعَهُ إِلاَّ قَلِيلٌ ﴿٤٠﴾
11/Hud-40: Hatta itha jaa amruna wafara alttannooru qulna ihmil feeha min kullin zawjayni ithnayni waahlaka illa man sabaqa AAalayhi alqawlu waman amana wama amana maAAahu illa qaleelun
Totdat, toen Ons bevel (om hen te vernietigen) kwam, en de oven overkookte. En Wij zeiden: "Laad het (schip) met twee van elke soort, en jouw familie, behalve hen voor wie het woord (van bestraffing) reeds is voorafgegaan. En degene die gelooft. En niemand geloofde met ten, behalve enkelen. (40)
وَقَالَ ارْكَبُواْ فِيهَا بِسْمِ اللّهِ مَجْرَاهَا وَمُرْسَاهَا إِنَّ رَبِّي لَغَفُورٌ رَّحِيمٌ ﴿٤١﴾
11/Hud-41: Waqala irkaboo feeha bismi Allahi majraha wamursaha inna rabbee laghafoorun raheemun
En hij (Nôeh) zei: "Ga aan boord, (en zeg:) "Bismillahi madjréha wa moersahâ" (In de Naam van Allah vaart zij haar koers en gaat zij voor anker.) Voorwaar, mijn Heer is zeker Vergevensgezind, Meest Barmbartig'. (41)
وَهِيَ تَجْرِي بِهِمْ فِي مَوْجٍ كَالْجِبَالِ وَنَادَى نُوحٌ ابْنَهُ وَكَانَ فِي مَعْزِلٍ يَا بُنَيَّ ارْكَب مَّعَنَا وَلاَ تَكُن مَّعَ الْكَافِرِينَ ﴿٤٢﴾
11/Hud-42: Wahiya tajree bihim fee mawjin kaaljibali wanada noohunu ibnahu wakana fee maAAzilin ya bunayya irkab maAAana wala takun maAAa alkafireena
En zij vaude met hen uit, op golven zo hoog als bergen, en Nôeh riep tot zijn zoon die alleen (op het land) stond: 'O mijn zoon, kom bij ons aan boord en behoor niet tot de ongelovigen." (42)
قَالَ سَآوِي إِلَى جَبَلٍ يَعْصِمُنِي مِنَ الْمَاء قَالَ لاَ عَاصِمَ الْيَوْمَ مِنْ أَمْرِ اللّهِ إِلاَّ مَن رَّحِمَ وَحَالَ بَيْنَهُمَا الْمَوْجُ فَكَانَ مِنَ الْمُغْرَقِينَ ﴿٤٣﴾
11/Hud-43: Qala saawee ila jabalin yaAAsimunee mina alma-i qala la AAasima alyawma min amri Allahi illa man rahima wahala baynahuma almawju fakana mina almughraqeena
Hij zei: "Ik zal een schuilplaats zoeken in de bergen die mij tegen het water zal beschernen." Hij (Nôeh) zei: "Op deze dag is er geen bescherming tegen het bevel van AlIah, behalve voor wie Hij begenadigt." En de golven scheidden hen en bij behoorde tot de verdronkenen. (43)
وَقِيلَ يَا أَرْضُ ابْلَعِي مَاءكِ وَيَا سَمَاء أَقْلِعِي وَغِيضَ الْمَاء وَقُضِيَ الأَمْرُ وَاسْتَوَتْ عَلَى الْجُودِيِّ وَقِيلَ بُعْداً لِّلْقَوْمِ الظَّالِمِينَ ﴿٤٤﴾
11/Hud-44: Waqeela ya ardu iblaAAee maaki waya samao aqliAAee wagheeda almao waqudiya al-amru waistawat AAala aljoodiyyi waqeela buAAdan lilqawmi alththalimeena
En er werd gezegd: "O aarde, slikje water in," en: "O hemel, droog op." En het water trok zich terug. En het bevel was uitgevoerd. En het schip ging voor anker bij de berg Djôedy. En er werd gezegd: "Verdoemd is het onrechtplegende volk." (44)
وَنَادَى نُوحٌ رَّبَّهُ فَقَالَ رَبِّ إِنَّ ابُنِي مِنْ أَهْلِي وَإِنَّ وَعْدَكَ الْحَقُّ وَأَنتَ أَحْكَمُ الْحَاكِمِينَ ﴿٤٥﴾
11/Hud-45: Wanada noohun rabbahu faqala rabbi inna ibnee min ahlee wa-inna waAAdaka alhaqqu waanta ahkamu alhakimeena
En Nôeh riep tot zijn Heer, hij zei: "O mijn Heer, voorwaar, mijn zoon behoort tot mijin familie, en voorwaar, Uw belofte is de Waarheid. En U bent de Rechtvaardigste der Rechters." (45)
قَالَ يَا نُوحُ إِنَّهُ لَيْسَ مِنْ أَهْلِكَ إِنَّهُ عَمَلٌ غَيْرُ صَالِحٍ فَلاَ تَسْأَلْنِ مَا لَيْسَ لَكَ بِهِ عِلْمٌ إِنِّي أَعِظُكَ أَن تَكُونَ مِنَ الْجَاهِلِينَ ﴿٤٦﴾
11/Hud-46: Qala ya noohu innahu laysa min ahlika innahu AAamalun ghayru salihin fala tas-alni ma laysa laka bihi AAilmun innee aAAithuka an takoona mina aljahileena
Hij (Allah) zei: "O Nôeh, voorwaar, hij behoort niet tot jouw familie, voorwaar, het is geen rechtschapen daad, vraag Mij daarom niet iets waarover jij geen kennis hebt. Voorwaar, Ik vermaan je, opdat jij niet tot de onwetenden zult behoren." (46)
قَالَ رَبِّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ أَنْ أَسْأَلَكَ مَا لَيْسَ لِي بِهِ عِلْمٌ وَإِلاَّ تَغْفِرْ لِي وَتَرْحَمْنِي أَكُن مِّنَ الْخَاسِرِينَ ﴿٤٧﴾
11/Hud-47: Qala rabbi innee aAAoothu bika an as-alaka ma laysa lee bihi AAilmun wa-illa taghfir lee watarhamnee akun mina alkhasireena
Hij (Nôeh) zei: "O mijn Heer, voorwaar, ik zoek mijin toevlucht bij U tegen dat ik iets zal vragen waarover ik geen kennis heb, en als U mij niet vergeeft en mij niet begenadig dan zal ik zeker tot de verliezers behoren." (47)
قِيلَ يَا نُوحُ اهْبِطْ بِسَلاَمٍ مِّنَّا وَبَركَاتٍ عَلَيْكَ وَعَلَى أُمَمٍ مِّمَّن مَّعَكَ وَأُمَمٌ سَنُمَتِّعُهُمْ ثُمَّ يَمَسُّهُم مِّنَّا عَذَابٌ أَلِيمٌ ﴿٤٨﴾
11/Hud-48: Qeela ya noohu ihbit bisalamin minna wabarakatin AAalayka waAAala omamin mimman maAAaka waomamun sanumattiAAuhum thumma yamassuhum minna AAathabun aleemun
Er werd gezegd: "O Nôeh, ga van boord met veiligheid en de zegening van Ons over jou en over de gemeenschappen met jou. En Wij schenken genietingen aan gemeenschappen, vervolgens treft hen een pijnlijke bestraffing van Ons." (48)
تِلْكَ مِنْ أَنبَاء الْغَيْبِ نُوحِيهَا إِلَيْكَ مَا كُنتَ تَعْلَمُهَا أَنتَ وَلاَ قَوْمُكَ مِن قَبْلِ هَذَا فَاصْبِرْ إِنَّ الْعَاقِبَةَ لِلْمُتَّقِينَ ﴿٤٩﴾
11/Hud-49: Tilka min anba-i alghaybi nooheeha ilayka ma kunta taAAlamuha anta wala qawmuka min qabli hatha faisbir inna alAAaqibata lilmuttaqeena
Dit is één van de berichten uit het onwaaneembare die Wij aan jou openbaren. En hiervóór wist jij, noch jouw volk dit. Wees daarom geduldig. Voorwaar, het goede einde is voor de Moettaqôen. (49)
وَإِلَى عَادٍ أَخَاهُمْ هُودًا قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُواْ اللّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَهٍ غَيْرُهُ إِنْ أَنتُمْ إِلاَّ مُفْتَرُونَ ﴿٥٠﴾
11/Hud-50: Wa-ila AAadin akhahum hoodan qala ya qawmi oAAbudoo Allaha ma lakum min ilahin ghayruhu in antum illa muftaroona
En tot het volk van 'Âd (zonden Wij) hun broeder Hôed, hij zei: "O mijn volk, aanbidt Allah, er is voor jullie geen god den Hij, jullie zijn niets dan verzinners. (50)
يَا قَوْمِ لا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ أَجْرًا إِنْ أَجْرِيَ إِلاَّ عَلَى الَّذِي فَطَرَنِي أَفَلاَ تَعْقِلُونَ ﴿٥١﴾
11/Hud-51: Ya qawmi la as-alukum AAalayhi ajran in ajriya illa AAala allathee fataranee afala taAAqiloona
O mijn volk, ik vraag jullie hiervoor geen beloning, mijn beloning rust slechts bij Degene Die mij heeft geschapen, denken jullie dan niet na?" (51)
وَيَا قَوْمِ اسْتَغْفِرُواْ رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُواْ إِلَيْهِ يُرْسِلِ السَّمَاء عَلَيْكُم مِّدْرَارًا وَيَزِدْكُمْ قُوَّةً إِلَى قُوَّتِكُمْ وَلاَ تَتَوَلَّوْاْ مُجْرِمِينَ ﴿٥٢﴾
11/Hud-52: Waya qawmi istaghfiroo rabbakum thumma tooboo ilayhi yursili alssamaa AAalaykum midraran wayazidkum quwwatan ila quwwatikum wala tatawallaw mujrimeena
En: "O mijn volk, vraagt vergeving aan jullie Heer, wendt jullie dan in berouw tot Hem; dan zal Hij de hemel overvloedige regen doen uitstorten over jullie en Hij zal voor jullie kracht toevoegen aan jullie kracht, en wendt jullie niet af als misdadigers." (52)
قَالُواْ يَا هُودُ مَا جِئْتَنَا بِبَيِّنَةٍ وَمَا نَحْنُ بِتَارِكِي آلِهَتِنَا عَن قَوْلِكَ وَمَا نَحْنُ لَكَ بِمُؤْمِنِينَ ﴿٥٣﴾
11/Hud-53: Qaloo ya hoodu ma ji/tana bibayyinatin wama nahnu bitarikee alihatina AAan qawlika wama nahnu laka bimu/mineena
Zij zeiden: "O Hôed, jij heb ons geen duidelijk Teken gebracht en wij verlaten onze goden niet vanwege jouw woord, en wij geloven jou niet." (53)
إِن نَّقُولُ إِلاَّ اعْتَرَاكَ بَعْضُ آلِهَتِنَا بِسُوَءٍ قَالَ إِنِّي أُشْهِدُ اللّهِ وَاشْهَدُواْ أَنِّي بَرِيءٌ مِّمَّا تُشْرِكُونَ ﴿٥٤﴾
11/Hud-54: In naqoolu illa iAAtaraka baAAdu alihatina bisoo-in qala innee oshhidu Allaha waishhadoo annee baree-on mimma tushrikoona
Wij zeggen slechts: "En aantal van onze goden hebben jou met iets slechts getroffen." Hij zei: "Ik roep Allah op als Getuige. en getuig dat ik onschuldig ben aan wat jullie aan deelgenoten toekennen. (54)
مِن دُونِهِ فَكِيدُونِي جَمِيعًا ثُمَّ لاَ تُنظِرُونِ ﴿٥٥﴾
11/Hud-55: Min doonihi fakeedoonee jameeAAan thumma la tunthirooni
Naast Hem. Beraamt gezamenlijk een plan tegen mij en geeft mij vervolgens geen uitstel. (55)
إِنِّي تَوَكَّلْتُ عَلَى اللّهِ رَبِّي وَرَبِّكُم مَّا مِن دَآبَّةٍ إِلاَّ هُوَ آخِذٌ بِنَاصِيَتِهَا إِنَّ رَبِّي عَلَى صِرَاطٍ مُّسْتَقِيمٍ ﴿٥٦﴾
11/Hud-56: Innee tawakkaltu AAala Allahi rabbee warabbikum ma min dabbatin illa huwa akhithun binasiyatiha inna rabbee AAala siratin mustaqeemin
Voorwaar, ik verbouw op Allah, mijn Heer en jullie Heer. En er is geen levend wezen of Hij heeft het volledig in Zijn macht. Voorwaar, mijn Heer handelt op rechtvaardige wijze. (56)
فَإِن تَوَلَّوْاْ فَقَدْ أَبْلَغْتُكُم مَّا أُرْسِلْتُ بِهِ إِلَيْكُمْ وَيَسْتَخْلِفُ رَبِّي قَوْمًا غَيْرَكُمْ وَلاَ تَضُرُّونَهُ شَيْئًا إِنَّ رَبِّي عَلَىَ كُلِّ شَيْءٍ حَفِيظٌ ﴿٥٧﴾
11/Hud-57: Fa-in tawallaw faqad ablaghtukum ma orsiltu bihi ilaykum wayastakhlifu rabbee qawman ghayrakum wala tadurroonahu shay-an inna rabbee AAala kulli shay-in hafeethun
Als jullie je afwenden, dan heb ik jullie doorgegeven waar ik tot jullie mee gezonden ben. En mijn Heer zal jullie doen opvolgen door een ander volk en jullie kunnen Hem geen schade toebrengen. Voorwaar, mijn Heer is Waker over alle dingen." (57)
وَلَمَّا جَاء أَمْرُنَا نَجَّيْنَا هُودًا وَالَّذِينَ آمَنُواْ مَعَهُ بِرَحْمَةٍ مِّنَّا وَنَجَّيْنَاهُم مِّنْ عَذَابٍ غَلِيظٍ ﴿٥٨﴾
11/Hud-58: Walamma jaa amruna najjayna hoodan waallatheena amanoo maAAahu birahmatin minna wanajjaynahum min AAathabin ghaleethin
En toen Ons bevel was gekomen, redden Wij Hôed en degenen die met hem geloofden, door Genade van Ons, en Wij redden ten van een zwam bestraffing. (58)
وَتِلْكَ عَادٌ جَحَدُواْ بِآيَاتِ رَبِّهِمْ وَعَصَوْاْ رُسُلَهُ وَاتَّبَعُواْ أَمْرَ كُلِّ جَبَّارٍ عَنِيدٍ ﴿٥٩﴾
11/Hud-59: Watilka AAadun jahadoo bi-ayati rabbihim waAAasaw rusulahu waittabaAAoo amra kulli jabbarin AAaneedin
En dat was (het einde van) het volk van 'Âd, zij verwierpen de Tekenen van hun Heer, zij gehoorzaamden de Profeten niet en zij volgden het bevel van iedere opstandige geweldenaar. (59)
وَأُتْبِعُواْ فِي هَذِهِ الدُّنْيَا لَعْنَةً وَيَوْمَ الْقِيَامَةِ أَلا إِنَّ عَادًا كَفَرُواْ رَبَّهُمْ أَلاَ بُعْدًا لِّعَادٍ قَوْمِ هُودٍ ﴿٦٠﴾
11/Hud-60: WaotbiAAoo fee hathihi alddunya laAAnatan wayawma alqiyamati ala inna AAadan kafaroo rabbahum ala buAAdan liAAadin qawmi hoodin
En zij worden in deze wereld en op de Dag der Opstanding achtervolgd door een vloek. Weet: voorwaar, de 'Âd waren ongelovig aan hun Heer. Weet: verdoemd is het volk van Hôed. (60)
وَإِلَى ثَمُودَ أَخَاهُمْ صَالِحًا قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُواْ اللّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَهٍ غَيْرُهُ هُوَ أَنشَأَكُم مِّنَ الأَرْضِ وَاسْتَعْمَرَكُمْ فِيهَا فَاسْتَغْفِرُوهُ ثُمَّ تُوبُواْ إِلَيْهِ إِنَّ رَبِّي قَرِيبٌ مُّجِيبٌ ﴿٦١﴾
11/Hud-61: Wa-ila thamooda akhahum salihan qala ya qawmi oAAbudoo Allaha ma lakum min ilahin ghayruhu huwa anshaakum mina al-ardi waistaAAmarakum feeha faistaghfiroohu thumma tooboo ilayhi inna rabbee qareebun mujeebun
En tot de Tsamôed zonden Wij hun broeder Shâlih, hij zei: "O mijn volk, aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij, Hij is Degene Die jullie uit de aairde heeft doen onstm en die jullie daarop heeft gevestigd, vraagt Hem daarom om vergeving en wendt jullie dan in berouw tot Hem. Voorwaar, mijn Heer is nabij, Verberend." (61)
قَالُواْ يَا صَالِحُ قَدْ كُنتَ فِينَا مَرْجُوًّا قَبْلَ هَذَا أَتَنْهَانَا أَن نَّعْبُدَ مَا يَعْبُدُ آبَاؤُنَا وَإِنَّنَا لَفِي شَكٍّ مِّمَّا تَدْعُونَا إِلَيْهِ مُرِيبٍ ﴿٦٢﴾
11/Hud-62: Qaloo ya salihu qad kunta feena marjuwwan qabla hatha atanhana an naAAbuda ma yaAAbudu abaona wa-innana lafee shakkin mimma tadAAoona ilayhi mureebun
En zij (de Tsamôed) zeiden: "O Shâlih, hiervoor was jij temidden van ons iemand waarop wij onze hoop hadden gevestigd. Verbied jij ons dat wij aanbidden wat onze vaderen aanbaden? En wij verkeren in grote twijfel over hetgeen waartoe jij ons oproept." (62)
قَالَ يَا قَوْمِ أَرَأَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَى بَيِّنَةً مِّن رَّبِّي وَآتَانِي مِنْهُ رَحْمَةً فَمَن يَنصُرُنِي مِنَ اللّهِ إِنْ عَصَيْتُهُ فَمَا تَزِيدُونَنِي غَيْرَ تَخْسِيرٍ ﴿٦٣﴾
11/Hud-63: Qala ya qawmi araaytum in kuntu AAala bayyinatin min rabbee waatanee minhu rahmatan faman yansurunee mina Allahi in AAasaytuhu fama tazeedoonanee ghayra takhseerin
Hij zei: "O mijn volk, wat denken jullie, als ik op een duidelijk bewijs van mijn Heer steun, en Hij mij Barmhartigheid van Hem heeft geschonken: wie kan mij dan tegen (de bestraffing van) Allah helpen als ik Hem ongehoorzaam ben. Daarom vermeerderen jullie niets voor mij dan verlies." (63)
وَيَا قَوْمِ هَذِهِ نَاقَةُ اللّهِ لَكُمْ آيَةً فَذَرُوهَا تَأْكُلْ فِي أَرْضِ اللّهِ وَلاَ تَمَسُّوهَا بِسُوءٍ فَيَأْخُذَكُمْ عَذَابٌ قَرِيبٌ ﴿٦٤﴾
11/Hud-64: Waya qawmi hathihi naqatu Allahi lakum ayatan fatharooha ta/kul fee ardi Allahi wala tamassooha bisoo-in faya/khuthakum AAathabun qareebun
En: "O mijn volk, dit is een vrouwteskameel van Allah, als een Teken voor jullie, laat haar daarom eten van de aarde van Allah en doe haar geen kwaad, anders zal een nabije bestraffing jullie grijpen." (64)
فَعَقَرُوهَا فَقَالَ تَمَتَّعُواْ فِي دَارِكُمْ ثَلاَثَةَ أَيَّامٍ ذَلِكَ وَعْدٌ غَيْرُ مَكْذُوبٍ ﴿٦٥﴾
11/Hud-65: FaAAaqarooha faqala tamattaAAoo fee darikum thalathata ayyamin thalika waAAdun ghayru makthoobin
Toen slachtten zij haar, waarop bij (Shâlih) zei. "Blijft drie dagen in jullie huizen. Dat is een aanzegging die niet kan worden geloochend." (65)
فَلَمَّا جَاء أَمْرُنَا نَجَّيْنَا صَالِحًا وَالَّذِينَ آمَنُواْ مَعَهُ بِرَحْمَةٍ مِّنَّا وَمِنْ خِزْيِ يَوْمِئِذٍ إِنَّ رَبَّكَ هُوَ الْقَوِيُّ الْعَزِيزُ ﴿٦٦﴾
11/Hud-66: Falamma jaa amruna najjayna salihan waallatheena amanoo maAAahu birahmatin minna wamin khizyi yawmi-ithin inna rabbaka huwa alqawiyyu alAAazeezu
En toen Ons bevel kwam, redden Wij Shâlih en degenen die met hem geloofden, door Genade van Ons en (Wij redden hen) van een vernedering op die Dag. Voorwaar, jouw Heer is de Sterke, de Almachtige. (66)
وَأَخَذَ الَّذِينَ ظَلَمُواْ الصَّيْحَةُ فَأَصْبَحُواْ فِي دِيَارِهِمْ جَاثِمِينَ ﴿٦٧﴾
11/Hud-67: Waakhatha allatheena thalamoo alssayhatu faasbahoo fee diyarihim jathimeena
En de bliksemalag greep degenen die onrecht hadden gepleegd, zodat zij doden in hun huizen werden. (67)
كَأَن لَّمْ يَغْنَوْاْ فِيهَا أَلاَ إِنَّ ثَمُودَ كَفرُواْ رَبَّهُمْ أَلاَ بُعْدًا لِّثَمُودَ ﴿٦٨﴾
11/Hud-68: Kaan lam yaghnaw feeha ala inna thamooda kafaroo rabbahum ala buAAdan lithamooda
Alsof zij er nooit gewoond hadden. Weet, voorwaar, de Tsmôed waren ongelovig aan hun Heer, Weet: verdoemd zijn de Tsamôed. (68)
وَلَقَدْ جَاءتْ رُسُلُنَا إِبْرَاهِيمَ بِالْبُشْرَى قَالُواْ سَلاَمًا قَالَ سَلاَمٌ فَمَا لَبِثَ أَن جَاء بِعِجْلٍ حَنِيذٍ ﴿٦٩﴾
11/Hud-69: Walaqad jaat rusuluna ibraheema bialbushra qaloo salaman qala salamun fama labitha an jaa biAAijlin haneethin
En voorzeker, Onze gezanten (Engelen) kwamen tot Ibrâhîm met de verheugende tijding, zij zeiden: "Salâm" (Vrede). "Hij zei: "Salâm." Niet lang daarna bracht hij een geroosterd kalf. (69)
فَلَمَّا رَأَى أَيْدِيَهُمْ لاَ تَصِلُ إِلَيْهِ نَكِرَهُمْ وَأَوْجَسَ مِنْهُمْ خِيفَةً قَالُواْ لاَ تَخَفْ إِنَّا أُرْسِلْنَا إِلَى قَوْمِ لُوطٍ ﴿٧٠﴾
11/Hud-70: Falamma raa aydiyahum la tasilu ilayhi nakirahum waawjasa minhum kheefatan qaloo la takhaf inna orsilna ila qawmi lootin
Toen hij dan zag dat hun handen er niet naar reikten vond hij ben vreemd en werd hij bang van hen. Zij zeiden: "Vreest niet, Wij zijn gezonden tot het volk van Lôeth." (70)
وَامْرَأَتُهُ قَآئِمَةٌ فَضَحِكَتْ فَبَشَّرْنَاهَا بِإِسْحَقَ وَمِن وَرَاء إِسْحَقَ يَعْقُوبَ ﴿٧١﴾
11/Hud-71: Waimraatuhu qa-imatun fadahikat fabashsharnaha bi-ishaqa wamin wara-i ishaqa yaAAqooba
En zijn vrouw stond en zij lachte, daarna verkondigden wij haar een verheugende tijding over (de geboorte van) lshâq, en na Ishaq Ya'qôeb. (71)
قَالَتْ يَا وَيْلَتَى أَأَلِدُ وَأَنَاْ عَجُوزٌ وَهَذَا بَعْلِي شَيْخًا إِنَّ هَذَا لَشَيْءٌ عَجِيبٌ ﴿٧٢﴾
11/Hud-72: Qalat ya waylata aalidu waana AAajoozun wahatha baAAlee shaykhan inna hatha lashay-on AAajeebun
Zij zei: "Wee mij, zal ik een kind baren, terwijl ik een oude vrouw ben, en deze echtgenoot van mij is een oude man. Voorwaar, dat is zeker iets verbazingwekkends." (72)
قَالُواْ أَتَعْجَبِينَ مِنْ أَمْرِ اللّهِ رَحْمَتُ اللّهِ وَبَرَكَاتُهُ عَلَيْكُمْ أَهْلَ الْبَيْتِ إِنَّهُ حَمِيدٌ مَّجِيدٌ ﴿٧٣﴾
11/Hud-73: Qaloo ataAAjabeena min amri Allahi rahmatu Allahi wabarakatuhu AAalaykum ahla albayti innahu hameedun majeedun
Zij (de Engelen) zeiden: "Verbaas jij je over de beschikking van Allah? Het is Allah's Barmhartigheid en het zijn Zijn zegeningen over jullie, O bewoners van het huis. Voorwaar, Hij is Meest Prijzenswaardig, Meest Vrijgevig." (73)
فَلَمَّا ذَهَبَ عَنْ إِبْرَاهِيمَ الرَّوْعُ وَجَاءتْهُ الْبُشْرَى يُجَادِلُنَا فِي قَوْمِ لُوطٍ ﴿٧٤﴾
11/Hud-74: Falamma thahaba AAan ibraheema alrrawAAu wajaat-hu albushra yujadiluna fee qawmi lootin
En toen de angst bij lbrâhîm was verdwenen, en de goede tijding tot hem was gekomen, redetwistte hij met Ons over het volk van Lôeth. (74)
إِنَّ إِبْرَاهِيمَ لَحَلِيمٌ أَوَّاهٌ مُّنِيبٌ ﴿٧٥﴾
11/Hud-75: Inna ibraheema lahaleemun awwahun muneebun
Voorwaar, Ibrâhîm is inderdaad zachtmoedig, teder, berouwvol. (75)
يَا إِبْرَاهِيمُ أَعْرِضْ عَنْ هَذَا إِنَّهُ قَدْ جَاء أَمْرُ رَبِّكَ وَإِنَّهُمْ آتِيهِمْ عَذَابٌ غَيْرُ مَرْدُودٍ ﴿٧٦﴾
11/Hud-76: Ya ibraheemu aAArid AAan hatha innahu qad jaa amru rabbika wa-innahum ateehim AAathabun ghayru mardoodin
O Ibráhîm, wend je hier van af! Voorwaar, de beschikking van jouw Heer is reeds gekomen. Voorwaar, een onafwendbare bestraffing zal tot hen komen. (76)
وَلَمَّا جَاءتْ رُسُلُنَا لُوطًا سِيءَ بِهِمْ وَضَاقَ بِهِمْ ذَرْعًا وَقَالَ هَذَا يَوْمٌ عَصِيبٌ ﴿٧٧﴾
11/Hud-77: Walamma jaat rusuluna lootan see-a bihim wadaqa bihim tharAAan waqala hatha yawmun AAaseebun
En toen Onze gezanten (Engelen) tot Lôeth kwamen, voelde hij zich benard en machteloos benauwd, en hij zei: "Dit is een zware dag." (77)
وَجَاءهُ قَوْمُهُ يُهْرَعُونَ إِلَيْهِ وَمِن قَبْلُ كَانُواْ يَعْمَلُونَ السَّيِّئَاتِ قَالَ يَا قَوْمِ هَؤُلاء بَنَاتِي هُنَّ أَطْهَرُ لَكُمْ فَاتَّقُواْ اللّهَ وَلاَ تُخْزُونِ فِي ضَيْفِي أَلَيْسَ مِنكُمْ رَجُلٌ رَّشِيدٌ ﴿٧٨﴾
11/Hud-78: Wajaahu qawmuhu yuhraAAoona ilayhi wamin qablu kanoo yaAAmaloona alssayyi-ati qala ya qawmi haola-i banatee hunna atharu lakum faittaqoo Allaha wala tukhzooni fee dayfee alaysa minkum rajulun rasheedun
En zijn volk kwam tot hem, zich tot hem haastend. En voorheen plachten zij slechte daden te bedrijven. Hij zei: "O mijn volk, dit zijn mijn dochters, zij zijn reiner voor juillie. Vreest daarom Allah, en vernedert mij niet tegenover mijn gasten. Is er onder jullie geen man met gezond verstandt?" (78)
قَالُواْ لَقَدْ عَلِمْتَ مَا لَنَا فِي بَنَاتِكَ مِنْ حَقٍّ وَإِنَّكَ لَتَعْلَمُ مَا نُرِيدُ ﴿٧٩﴾
11/Hud-79: Qaloo laqad AAalimta ma lana fee banatika min haqqin wa-innaka lataAAlamu ma nureedu
Zij zeiden: "Voorzeker, je weet dat wij geen behoefte hebben aan jouw dochters, en voorwaar, jij weet wat wij wensen." (79)
قَالَ لَوْ أَنَّ لِي بِكُمْ قُوَّةً أَوْ آوِي إِلَى رُكْنٍ شَدِيدٍ ﴿٨٠﴾
11/Hud-80: Qala law anna lee bikum quwwatan aw awee ila ruknin shadeedin
Hij zei: "Als ik toch macht tegen jullie had, of mijn toevlucht kon nemen bij een machtige familie... (dan zou ik tegen jullie op kunnen treden.)" (80)
قَالُواْ يَا لُوطُ إِنَّا رُسُلُ رَبِّكَ لَن يَصِلُواْ إِلَيْكَ فَأَسْرِ بِأَهْلِكَ بِقِطْعٍ مِّنَ اللَّيْلِ وَلاَ يَلْتَفِتْ مِنكُمْ أَحَدٌ إِلاَّ امْرَأَتَكَ إِنَّهُ مُصِيبُهَا مَا أَصَابَهُمْ إِنَّ مَوْعِدَهُمُ الصُّبْحُ أَلَيْسَ الصُّبْحُ بِقَرِيبٍ ﴿٨١﴾
11/Hud-81: Qaloo ya lootu inna rusulu rabbika lan yasiloo ilayka faasri bi-ahlika biqitAAin mina allayli wala yaltafit minkum ahadun illa imraataka innahu museebuha ma asabahum inna mawAAidahumu alssubhu alaysa alssubhu biqareebin
Zij (de Engelen) zeiden: "O Lôeth, voorwaar, wij zijn de gezanten van jouw Heer, zij zullen jou nimmer kunnen bereiken, vertrek dus met jouw familie in de nacht. En laat niemand van jullie achterblijven, behalve jouw vrouw. Voorwaar, wat haar zal treffen, is wat hen zal treffen. Voorwaar, wat hun is aangezegd, zal in de ochtend plaatsvinden. Is de ochtend niet nabij?" (81)
فَلَمَّا جَاء أَمْرُنَا جَعَلْنَا عَالِيَهَا سَافِلَهَا وَأَمْطَرْنَا عَلَيْهَا حِجَارَةً مِّن سِجِّيلٍ مَّنضُودٍ ﴿٨٢﴾
11/Hud-82: Falamma jaa amruna jaAAalna AAaliyaha safilaha waamtarna AAalayha hijaratan min sijjeelin mandoodin
Toen dan Ons bevel kwam, keerden Wij het (land) ondersteboven. En Wij deden er stenen van gebakken klei op neerregenen, in lagen. (82)
مُّسَوَّمَةً عِندَ رَبِّكَ وَمَا هِيَ مِنَ الظَّالِمِينَ بِبَعِيدٍ ﴿٨٣﴾
11/Hud-83: Musawwamatan AAinda rabbika wama hiya mina alththalimeena bibaAAeedin
Gekenmerkt bij jouw Heer. En deze (bestraffing) is voor de onrechtplegers niet ver. (83)
وَإِلَى مَدْيَنَ أَخَاهُمْ شُعَيْبًا قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُواْ اللّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَهٍ غَيْرُهُ وَلاَ تَنقُصُواْ الْمِكْيَالَ وَالْمِيزَانَ إِنِّيَ أَرَاكُم بِخَيْرٍ وَإِنِّيَ أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ مُّحِيطٍ ﴿٨٤﴾
11/Hud-84: Wa-ila madyana akhahum shuAAayban qala ya qawmi oAAbudoo Allaha ma lakum min ilahin ghayruhu wala tanqusoo almikyala waalmeezana innee arakum bikhayrin wa-innee akhafu AAalaykum AAathaba yawmin muheetin
En tot (de bewoners van) van Madyan (zonden Wij) hun broeder (Sjoe'aib). Hij zei: "O mijn volk, aanbidt Allah, er is voor jullie geen god dan Hij, en vermindert niet de maat en de weegschaal. Voorwaar, ik zie dat jullie in goede doen zijn en voorwaar, ik vrees voor jullie de bestraffing op een allesomvattende Dag." (84)
وَيَا قَوْمِ أَوْفُواْ الْمِكْيَالَ وَالْمِيزَانَ بِالْقِسْطِ وَلاَ تَبْخَسُواْ النَّاسَ أَشْيَاءهُمْ وَلاَ تَعْثَوْاْ فِي الأَرْضِ مُفْسِدِينَ ﴿٨٥﴾
11/Hud-85: Waya qawmi awfoo almikyala waalmeezana bialqisti wala tabkhasoo alnnasa ashyaahum wala taAAthaw fee al-ardi mufsideena
En: "O mijn volk, geeft de volle maat en vult de weegschaal tot het gelijke gewicht, en benadeelt de mensen niet in hun rechten, en bedrijft geen kwaad op aarde door verderf te zaaien. (85)
بَقِيَّةُ اللّهِ خَيْرٌ لَّكُمْ إِن كُنتُم مُّؤْمِنِينَ وَمَا أَنَاْ عَلَيْكُم بِحَفِيظٍ ﴿٨٦﴾
11/Hud-86: Baqiyyatu Allahi khayrun lakum in kuntum mu/mineena wama ana AAalaykum bihafeethin
Wat (aan voorziening na het eerlijk afwegen) overblijft van Allah is beter voor jullie, als jullie gelovigen zijn. En ik ben geen waker over jullie." (86)
قَالُواْ يَا شُعَيْبُ أَصَلاَتُكَ تَأْمُرُكَ أَن نَّتْرُكَ مَا يَعْبُدُ آبَاؤُنَا أَوْ أَن نَّفْعَلَ فِي أَمْوَالِنَا مَا نَشَاء إِنَّكَ لَأَنتَ الْحَلِيمُ الرَّشِيدُ ﴿٨٧﴾
11/Hud-87: Qaloo ya shuAAaybu asalatuka ta/muruka an natruka ma yaAAbudu abaona aw an nafAAala fee amwalina ma nashao innaka laanta alhaleemu alrrasheedu
Zij zeiden: "'O Sjoe'aib, gebiedt jouw shalât dat wij verlaten wat onze voorvaderen aanbaden, of dat wij ophouden met onze bezittingen te doen wat wij willen? Voorwaar, je bent zeker zachtmoedig, verstandig" (87)
قَالَ يَا قَوْمِ أَرَأَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَىَ بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّي وَرَزَقَنِي مِنْهُ رِزْقًا حَسَنًا وَمَا أُرِيدُ أَنْ أُخَالِفَكُمْ إِلَى مَا أَنْهَاكُمْ عَنْهُ إِنْ أُرِيدُ إِلاَّ الإِصْلاَحَ مَا اسْتَطَعْتُ وَمَا تَوْفِيقِي إِلاَّ بِاللّهِ عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُ وَإِلَيْهِ أُنِيبُ ﴿٨٨﴾
11/Hud-88: Qala ya qawmi araaytum in kuntu AAala bayyinatin min rabbee warazaqanee minhu rizqan hasanan wama oreedu an okhalifakum ila ma anhakum AAanhu in oreedu illa al-islaha ma istataAAtu wama tawfeeqee illa biAllahi AAalayhi tawakkaltu wa-ilayhi oneebu
Hij zei: "O mijn volk, wat denken jullie, als ik op een duidelijk bewijs van mijn Heer steun, en Hij voorziet mij van Zijn Zijde met een goede voorziening, (zou ik Hem ongehoorzaam zijn)? En ik wil mij niet tegenover jullie schuldig maken aan wat ik jullie verbied. Ik wens slechts verbetering volgens mijn vermogen, en er is voor mij geen goddelijke overeenstemming dan bij Allah. Op Hem heb ik mijn vertrouwen gesteld en tot Hem keer ik terug." (88)
وَيَا قَوْمِ لاَ يَجْرِمَنَّكُمْ شِقَاقِي أَن يُصِيبَكُم مِّثْلُ مَا أَصَابَ قَوْمَ نُوحٍ أَوْ قَوْمَ هُودٍ أَوْ قَوْمَ صَالِحٍ وَمَا قَوْمُ لُوطٍ مِّنكُم بِبَعِيدٍ ﴿٨٩﴾
11/Hud-89: Waya qawmi la yajrimannakum shiqaqee an yuseebakum mithlu ma asaba qawma noohin aw qawma hoodin aw qawma salihin wama qawmu lootin minkum bibaAAeedin
En: "O mijn volk, laat mijn onenigheid (met jullie) er niet toe leiden dat jullie hetzelfde treft als het volk van Noeh trof, of het volk van Hoed, of het volk van Shalih. En het volk van Loeth is niet ver van jullie. (89)
وَاسْتَغْفِرُواْ رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُواْ إِلَيْهِ إِنَّ رَبِّي رَحِيمٌ وَدُودٌ ﴿٩٠﴾
11/Hud-90: Waistaghfiroo rabbakum thumma tooboo ilayhi inna rabbee raheemun wadoodun
En vraagt jullie Heer om vergeving en wendt jullie vervolgens in berouw tot Hem. Voorwaar, mijn Heer is Meest Bamhartig, Meest Liefdevol." (90)
قَالُواْ يَا شُعَيْبُ مَا نَفْقَهُ كَثِيرًا مِّمَّا تَقُولُ وَإِنَّا لَنَرَاكَ فِينَا ضَعِيفًا وَلَوْلاَ رَهْطُكَ لَرَجَمْنَاكَ وَمَا أَنتَ عَلَيْنَا بِعَزِيزٍ ﴿٩١﴾
11/Hud-91: Qaloo ya shuAAaybu ma nafqahu katheeran mimma taqoolu wa-inna lanaraka feena daAAeefan walawla rahtuka larajamnaka wama anta AAalayna biAAazeezin
Zij zeiden: "O Sjoe'aib, Wij begrijpen niet veel van wat jij zeg en voorwaar, wij zien dat jij onder ons een zwakke bent. En ware het niet vanwege jouw familie, dan hadden wij jou zeker gestenigd. Jij bent niet eerwaardiger dan wij."' (91)
قَالَ يَا قَوْمِ أَرَهْطِي أَعَزُّ عَلَيْكُم مِّنَ اللّهِ وَاتَّخَذْتُمُوهُ وَرَاءكُمْ ظِهْرِيًّا إِنَّ رَبِّي بِمَا تَعْمَلُونَ مُحِيطٌ ﴿٩٢﴾
11/Hud-92: Qala ya qawmi arahtee aAAazzu AAalaykum mina Allahi waittakhathtumoohu waraakum thihriyyan inna rabbee bima taAAmaloona muheetun
Hij zei: "O mijn volk, is mijn familie eerwaardiger bij jullie dan Allah?" Keren jullie Hem de rug toe? Voorwaar, mijn Heer omvat alles wat jullie doen." (92)
وَيَا قَوْمِ اعْمَلُواْ عَلَى مَكَانَتِكُمْ إِنِّي عَامِلٌ سَوْفَ تَعْلَمُونَ مَن يَأْتِيهِ عَذَابٌ يُخْزِيهِ وَمَنْ هُوَ كَاذِبٌ وَارْتَقِبُواْ إِنِّي مَعَكُمْ رَقِيبٌ ﴿٩٣﴾
11/Hud-93: Waya qawmi iAAmaloo AAala makanatikum innee AAamilun sawfa taAAlamoona man ya/teehi AAathabun yukhzeehi waman huwa kathibun wairtaqiboo inne maAAakum raqeebun
En: "O mijn volk, werkt volgens jullie vermogen, ook ik werk, later zullen jullie weten tot wie een bestraffing komt die hem vernedert, en wie een leugenaar is. En wacht af, voorwaar, ik ben met jullie een wachtende." (93)
وَلَمَّا جَاء أَمْرُنَا نَجَّيْنَا شُعَيْبًا وَالَّذِينَ آمَنُواْ مَعَهُ بِرَحْمَةٍ مَّنَّا وَأَخَذَتِ الَّذِينَ ظَلَمُواْ الصَّيْحَةُ فَأَصْبَحُواْ فِي دِيَارِهِمْ جَاثِمِينَ ﴿٩٤﴾
11/Hud-94: Walamma jaa amruna najjayna shuAAayban waallatheena amanoo maAAahu birahmatin minna waakhathati allatheena thalamoo alssayhatu faasbahoo fee diyarihim jathimeena
En toen Ons bevel was gekomen, redden Wij Sjoe'aib en degenen die met hem geloofden, door Genade van Ons. En de donderslag groep degenen die onrecht pleegden, waarna zij doden in hun huizen werden. (94)
كَأَن لَّمْ يَغْنَوْاْ فِيهَا أَلاَ بُعْدًا لِّمَدْيَنَ كَمَا بَعِدَتْ ثَمُودُ ﴿٩٥﴾
11/Hud-95: Kaan lam yaghnaw feeha ala buAAdan limadyana kama baAAidat thamoodu
Alsof zij er nooit gewoond hadden. Weet, verdoemenis is er voor de bewoners van Madyan, zoals de Tsamôed werden verdoemd. (95)
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا مُوسَى بِآيَاتِنَا وَسُلْطَانٍ مُّبِينٍ ﴿٩٦﴾
11/Hud-96: Walaqad arsalna moosa bi-ayatina wasultanin mubeenin
En voorzeker, wij hebben Môesa gezonden met Onze Tekenen en duidelijke bewijzen. (96)
إِلَى فِرْعَوْنَ وَمَلَئِهِ فَاتَّبَعُواْ أَمْرَ فِرْعَوْنَ وَمَا أَمْرُ فِرْعَوْنَ بِرَشِيدٍ ﴿٩٧﴾
11/Hud-97: Ila firAAawna wamala-ihi faittabaAAoo amra firAAawna wama amru firAAawna birasheedin
Tot Fir'aun en zijn vooraanstaanden. Toen volgden zij (de vooraanstaanden) het bevel van Fir'aun, terwijl het bevel van Fir'aun een onrecht was. (97)
يَقْدُمُ قَوْمَهُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ فَأَوْرَدَهُمُ النَّارَ وَبِئْسَ الْوِرْدُ الْمَوْرُودُ ﴿٩٨﴾
11/Hud-98: Yaqdumu qawmahu yawma alqiyamati faawradahumu alnnara wabi/sa alwirdu almawroodu
Hij zal vóór zijn volk lopen op de Dag der Opstanding en hen naar de Hel voeren, De slechtste plaats is de plaats waarheen (dan gevoerd) wordt! (98)
وَأُتْبِعُواْ فِي هَذِهِ لَعْنَةً وَيَوْمَ الْقِيَامَةِ بِئْسَ الرِّفْدُ الْمَرْفُودُ ﴿٩٩﴾
11/Hud-99: WaotbiAAoo fee hathihi laAAnatan wayawma alqiyamati bi/sa alrrifdu almarfoodu
En zij worden in deze (wereld) gevolgd door een vervloeking en de Dag der Opstanding. De slechtste gave (vervloeking) is de gave die (dan gegeven) wordt! (99)
ذَلِكَ مِنْ أَنبَاء الْقُرَى نَقُصُّهُ عَلَيْكَ مِنْهَا قَآئِمٌ وَحَصِيدٌ ﴿١٠٠﴾
11/Hud-100: Thalika min anba-i alqura naqussuhu AAalayka minha qa-imun wahaseedun
Dat zijn enkele geschiedenissen over de steden die Wij aanjou (O Moehammad) vertellen, daarvan zijn er nog, en zijn er geruïneerd. (100)
وَمَا ظَلَمْنَاهُمْ وَلَكِن ظَلَمُواْ أَنفُسَهُمْ فَمَا أَغْنَتْ عَنْهُمْ آلِهَتُهُمُ الَّتِي يَدْعُونَ مِن دُونِ اللّهِ مِن شَيْءٍ لِّمَّا جَاء أَمْرُ رَبِّكَ وَمَا زَادُوهُمْ غَيْرَ تَتْبِيبٍ ﴿١٠١﴾
11/Hud-101: Wama thalamnahum walakin thalamoo anfusahum fama aghnat AAanhum alihatuhumu allatee yadAAoona min dooni Allahi min shay-in lamma jaa amru rabbika wama zadoohum ghayra tatbeebin
En Wij hebben hun geen onrecht aangedaan, maar zij hebben zichzelf onrecht aangedaan. En hun goden die zij naast Allah aanriepen, baatten hun niets tom het bevel van jouw Heer kwam. En zij vermeerderden voor hen niets dan vernietiging. (101)
وَكَذَلِكَ أَخْذُ رَبِّكَ إِذَا أَخَذَ الْقُرَى وَهِيَ ظَالِمَةٌ إِنَّ أَخْذَهُ أَلِيمٌ شَدِيدٌ ﴿١٠٢﴾
11/Hud-102: Wakathalika akhthu rabbika itha akhatha alqura wahiya thalimatun inna akhthahu aleemun shadeedun
En zo is de ingreep van jullie Heer, wanneer Hij de steden grijpt die onrechtvaardig zijn. Voorwaar, zijn greep is pijnlijk, hard. (102)
إِنَّ فِي ذَلِكَ لآيَةً لِّمَنْ خَافَ عَذَابَ الآخِرَةِ ذَلِكَ يَوْمٌ مَّجْمُوعٌ لَّهُ النَّاسُ وَذَلِكَ يَوْمٌ مَّشْهُودٌ ﴿١٠٣﴾
11/Hud-103: Inna fee thalika laayatan liman khafa AAathaba al-akhirati thalika yawmun majmooAAun lahu alnnasu wathalika yawmun mashhoodun
Voorwaar, daarin is zeker cm Teken voor wie de bestraffing van het Hiernamaals vreest. Dat is een Dag waarop de mensen verzameld worden. Dat in een Dag weuop getuigd zal worden. (103)
وَمَا نُؤَخِّرُهُ إِلاَّ لِأَجَلٍ مَّعْدُودٍ ﴿١٠٤﴾
11/Hud-104: Wama nu-akhkhiruhu illa li-ajalin maAAdoodin
En Wij zullen hem niet uitstellen, dan voor een vastgestelde termijn. (104)
يَوْمَ يَأْتِ لاَ تَكَلَّمُ نَفْسٌ إِلاَّ بِإِذْنِهِ فَمِنْهُمْ شَقِيٌّ وَسَعِيدٌ ﴿١٠٥﴾
11/Hud-105: Yawma ya/ti la takallamu nafsun illa bi-ithnihi faminhum shaqiyyun wasaAAeedin
Op de Dag die komt zai geen ziel spreken, behalve met Zijn verlof. En onder hen er zijn en zijn ongerlukkigen en gelukkigen. (105)
فَأَمَّا الَّذِينَ شَقُواْ فَفِي النَّارِ لَهُمْ فِيهَا زَفِيرٌ وَشَهِيقٌ ﴿١٠٦﴾
11/Hud-106: Faamma allatheena shaqoo fafee alnnari lahum feeha zafeerun washaheequn
En wat degenen betreft die ongelukkig zijn, zij bevinden zich in de Hel. Voor hen is daarin gekreun en gesnik (als zij ademen). (106)
خَالِدِينَ فِيهَا مَا دَامَتِ السَّمَاوَاتُ وَالأَرْضُ إِلاَّ مَا شَاء رَبُّكَ إِنَّ رَبَّكَ فَعَّالٌ لِّمَا يُرِيدُ ﴿١٠٧﴾
11/Hud-107: Khalideena feeha ma damati alssamawatu waal-ardu illa ma shaa rabbuka inna rabbaka faAAAAalun lima yureedu
Eeuwig levend verblijven zijn daarin, zolang de hemelen en de aarde voortbestaan, tenzij jouw Heer anders wil. Voorwaar, jouw Heer doet wat Hij wil. (107)
وَأَمَّا الَّذِينَ سُعِدُواْ فَفِي الْجَنَّةِ خَالِدِينَ فِيهَا مَا دَامَتِ السَّمَاوَاتُ وَالأَرْضُ إِلاَّ مَا شَاء رَبُّكَ عَطَاء غَيْرَ مَجْذُوذٍ ﴿١٠٨﴾
11/Hud-108: Waamma allatheena suAAidoo fafee aljannati khalideena feeha ma damati alssamawatu waal-ardu illa ma shaa rabbuka AAataan ghayra majthoothin
En wat degenen betreft die gelukkig zijn, zij bevinden zich in het Paradijs, zij zijn daarin eeuwig levenden, zolang de hemelen en de aarde voortbestaan, tenzij jouw Heer anders wil, als een gift zonder onderbreking. (108)
فَلاَ تَكُ فِي مِرْيَةٍ مِّمَّا يَعْبُدُ هَؤُلاء مَا يَعْبُدُونَ إِلاَّ كَمَا يَعْبُدُ آبَاؤُهُم مِّن قَبْلُ وَإِنَّا لَمُوَفُّوهُمْ نَصِيبَهُمْ غَيْرَ مَنقُوصٍ ﴿١٠٩﴾
11/Hud-109: Fala taku fee miryatin mimma yaAAbudu haola-i ma yaAAbudoona illa kama yaAAbudu abaohum min qablu wa-inna lamuwaffoohum naseebahum ghayra manqoosin
Verkeer daarom niet in twijfel over wat deze mensen aanbidden, zij aanbidden slechts zoals hun vaderen voorheen aanbeden. En voorwaar, wij zullen hen zeker hun deel volledig vergelden, zonder vermindering. (109)
وَلَقَدْ آتَيْنَا مُوسَى الْكِتَابَ فَاخْتُلِفَ فِيهِ وَلَوْلاَ كَلِمَةٌ سَبَقَتْ مِن رَّبِّكَ لَقُضِيَ بَيْنَهُمْ وَإِنَّهُمْ لَفِي شَكٍّ مِّنْهُ مُرِيبٍ ﴿١١٠﴾
11/Hud-110: Walaqad atayna moosa alkitaba faikhtulifa feehi walawla kalimatun sabaqat min rabbika laqudiya baynahum wa-innahum lafee shakkin minhu mureebun
En voorzeker, wij hebben Môesa de Schrift (de Taurât) gegeven, waarna er onenigheid over bestond. En als er niet een Woord van jouw Heer vooruitgegaan was, dan zou er reeds Uwen hen zijn geoordeeld. En voorwaar, zij verkeren zeker in vergaande twijfel. (110)
وَإِنَّ كُلاًّ لَّمَّا لَيُوَفِّيَنَّهُمْ رَبُّكَ أَعْمَالَهُمْ إِنَّهُ بِمَا يَعْمَلُونَ خَبِيرٌ ﴿١١١﴾
11/Hud-111: Wa-inna kullan lamma layuwaffiyannahum rabbuka aAAmalahum innahu bima yaAAmaloona khabeerun
En voorwar, jouw Heer zal aan een ieder zijn daden volledig vergelden. Voorwaar, Hij is Alwetend over wat zij doen. (111)
فَاسْتَقِمْ كَمَا أُمِرْتَ وَمَن تَابَ مَعَكَ وَلاَ تَطْغَوْاْ إِنَّهُ بِمَا تَعْمَلُونَ بَصِيرٌ ﴿١١٢﴾
11/Hud-112: Faistaqim kama omirta waman taba maAAaka wala tatghaw innahu bima taAAmaloona baseerun
Wees standvastig, zoals jou en wie met jou berouw toont is bevolen, en overtreed niet. Voorwaar, Hij ziet wat jullie doen. (112)
وَلاَ تَرْكَنُواْ إِلَى الَّذِينَ ظَلَمُواْ فَتَمَسَّكُمُ النَّارُ وَمَا لَكُم مِّن دُونِ اللّهِ مِنْ أَوْلِيَاء ثُمَّ لاَ تُنصَرُونَ ﴿١١٣﴾
11/Hud-113: Wala tarkanoo ila allatheena thalamoo fatamassakumu alnnaru wama lakum min dooni Allahi min awliyaa thumma la tunsaroona
En neigt niet tot degenen die onrecht pleegden, anders zal de Hel jullie aanraken en is er voor jullie naast Allah geen beschermer. Dan zullen jullie niet worden geholpen. (113)
وَأَقِمِ الصَّلاَةَ طَرَفَيِ النَّهَارِ وَزُلَفًا مِّنَ اللَّيْلِ إِنَّ الْحَسَنَاتِ يُذْهِبْنَ السَّيِّئَاتِ ذَلِكَ ذِكْرَى لِلذَّاكِرِينَ ﴿١١٤﴾
11/Hud-114: Waaqimi alssalata tarafayi alnnahari wazulafan mina allayli inna alhasanati yuthhibna alssayyi-ati thalika thikra lilththakireena
En verricht de shalât aan het begin en het einde van dc dag en aan het begin van de avond, voorwaar, de goode daden wissen de slechte daden uit. Dat is een onderricht voor degenen die zich laten onderrichten. (114)
وَاصْبِرْ فَإِنَّ اللّهَ لاَ يُضِيعُ أَجْرَ الْمُحْسِنِينَ ﴿١١٥﴾
11/Hud-115: Waisbir fa-inna Allaha la yudeeAAu ajra almuhsineena
En wees geduldig, went waarlijk, Allah zal de beloning van de weldoeners niet verloren doen gaan. (115)
فَلَوْلاَ كَانَ مِنَ الْقُرُونِ مِن قَبْلِكُمْ أُوْلُواْ بَقِيَّةٍ يَنْهَوْنَ عَنِ الْفَسَادِ فِي الأَرْضِ إِلاَّ قَلِيلاً مِّمَّنْ أَنجَيْنَا مِنْهُمْ وَاتَّبَعَ الَّذِينَ ظَلَمُواْ مَا أُتْرِفُواْ فِيهِ وَكَانُواْ مُجْرِمِينَ ﴿١١٦﴾
11/Hud-116: Falawla kana mina alqurooni min qablikum oloo baqiyyatin yanhawna AAani alfasadi fee al-ardi illa qaleelan mimman anjayna minhum waittabaAAa allatheena thalamoo ma otrifoo feehi wakanoo mujrimeena
Waren er maar onder de generaties vóór jullie bezitters van inzicht geweest, die weerhielden van het verderf op aarde (maar deze waren niet), met uitzondering van enkelen van hen die Wij hebben gered. En degenen die onrecht pleegden, joegen de weelde na waarin zij leefden, eti zij waren misdadigers. (116)
وَمَا كَانَ رَبُّكَ لِيُهْلِكَ الْقُرَى بِظُلْمٍ وَأَهْلُهَا مُصْلِحُونَ ﴿١١٧﴾
11/Hud-117: Wama kana rabbuka liyuhlika alqura bithulmin waahluha muslihoona
En jouw Heer was niet zo dat Hij de steden onrechtvaardig vernietigde, terwijl de bewoners ervan oprechten waren. (117)
وَلَوْ شَاء رَبُّكَ لَجَعَلَ النَّاسَ أُمَّةً وَاحِدَةً وَلاَ يَزَالُونَ مُخْتَلِفِينَ ﴿١١٨﴾
11/Hud-118: Walaw shaa rabbuka lajaAAala alnnasa ommatan wahidatan wala yazaloona mukhtalifeena
En als jouw Heer het had gewild, dan zou Hij de mensheid (als behorend tot) één godsdienst hebben gemaakt, maar zij bleven van mening verschillen. (118)
إِلاَّ مَن رَّحِمَ رَبُّكَ وَلِذَلِكَ خَلَقَهُمْ وَتَمَّتْ كَلِمَةُ رَبِّكَ لأَمْلأنَّ جَهَنَّمَ مِنَ الْجِنَّةِ وَالنَّاسِ أَجْمَعِينَ ﴿١١٩﴾
11/Hud-119: Illa man rahima rabbuka walithalika khalaqahum watammat kalimatu rabbika laamlaanna jahannama mina aljinnati waalnnasi ajmaAAeena
Behalve wie jouw Heer begenadigd heeft. En daarom heeft Hij hen geschapen. En het Woord van jouw Heer is vastgesteld. "Ik zal de Hel vullen met Djinn's en mensen tezamen." (119)
وَكُلاًّ نَّقُصُّ عَلَيْكَ مِنْ أَنبَاء الرُّسُلِ مَا نُثَبِّتُ بِهِ فُؤَادَكَ وَجَاءكَ فِي هَذِهِ الْحَقُّ وَمَوْعِظَةٌ وَذِكْرَى لِلْمُؤْمِنِينَ ﴿١٢٠﴾
11/Hud-120: Wakullan naqussu AAalayka min anba-i alrrusuli ma nuthabbitu bihi fu-adaka wajaaka fee hathihi alhaqqu wamawAAithatun wathikra lilmu/mineena
En Wij vertellen jou alle geschiedenissen van de Boodschappers, waarmee Wij jouw hart versterken. En daarin is tot jou de Waarheid gekomen, en een onderricht en een lering voor de gelovigen. (120)
وَقُل لِّلَّذِينَ لاَ يُؤْمِنُونَ اعْمَلُواْ عَلَى مَكَانَتِكُمْ إِنَّا عَامِلُونَ ﴿١٢١﴾
11/Hud-121: Waqul lillatheena la yu/minoona iAAmaloo AAala makanatikum inna AAamiloona
En zeg tot degenen die niet geloven: "Werkt volgens jullie vermogens. Voorwaar, (ook) wij werken. (121)
وَانتَظِرُوا إِنَّا مُنتَظِرُونَ ﴿١٢٢﴾
11/Hud-122: Waintathiroo inna muntathiroona
En wacht af, Voorwaar, (ook) wij zijn wachtenden." (122)
وَلِلّهِ غَيْبُ السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ وَإِلَيْهِ يُرْجَعُ الأَمْرُ كُلُّهُ فَاعْبُدْهُ وَتَوَكَّلْ عَلَيْهِ وَمَا رَبُّكَ بِغَافِلٍ عَمَّا تَعْمَلُونَ ﴿١٢٣﴾
11/Hud-123: Walillahi ghaybu alssamawati waal-ardi wa-ilayhi yurjaAAu al-amru kulluhu faoAAbudhu watawakkal AAalayhi wama rabbuka bighafilin AAamma taAAmaloona
En aan Allah behoort het onwaarneembare van de hemelen en de aarde en tot Hem keren alle dingen terug. Aanbid daarom Hem en vertrouw op Hem en jouw Heer is niet onachtzaam omtrent wat jullie doen. (123)