Nederlands [Veranderen]

Abasa 1-42, Soera Hij Fronste (80/Abasa)

Soera Abasa - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Soera Abasa - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Soera Abasa - Koran recitatie door Mishary al Afasy
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة عبس

Soera Abasa

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

عَبَسَ وَتَوَلَّى ﴿١﴾
80/Abasa-1: AAabasa watawalla
Hij (Moehammad) fronste en wendde zich af. (1)
أَن جَاءهُ الْأَعْمَى ﴿٢﴾
80/Abasa-2: An jaahu al-aAAma
Omdat de blinde tot hem kwam. (2)
وَمَا يُدْرِيكَ لَعَلَّهُ يَزَّكَّى ﴿٣﴾
80/Abasa-3: Wama yudreeka laAAallahu yazzakka
En wat doet jou het weten, misschien wilde hij zich reinigen (van zonden). (3)
أَوْ يَذَّكَّرُ فَتَنفَعَهُ الذِّكْرَى ﴿٤﴾
80/Abasa-4: Aw yaththakkaru fatanfaAAahu alththikra
Of zich laten onderrichten en zou het onderricht hem baten. (4)
أَمَّا مَنِ اسْتَغْنَى ﴿٥﴾
80/Abasa-5: Amma mani istaghna
Wat betreft degene die zich behoefteloos waant. (5)
فَأَنتَ لَهُ تَصَدَّى ﴿٦﴾
80/Abasa-6: Faanta lahu tasadda
Aan hem schenk jij alle aandacht. (6)
وَمَا عَلَيْكَ أَلَّا يَزَّكَّى ﴿٧﴾
80/Abasa-7: Wama AAalayka alla yazzakka
Terwijl jij niet verantwoordelijk bent als hij zich niet reinigt. (7)
وَأَمَّا مَن جَاءكَ يَسْعَى ﴿٨﴾
80/Abasa-8: Waamma man jaaka yasAAa
Maar wat betreft degene die haastig tot jou kwam. (8)
وَهُوَ يَخْشَى ﴿٩﴾
80/Abasa-9: Wahuwa yakhsha
En hij vreest (Allah). (9)
فَأَنتَ عَنْهُ تَلَهَّى ﴿١٠﴾
80/Abasa-10: Faanta AAanhu talahha
Aan hem schenk jij geen aandacht. (10)
كَلَّا إِنَّهَا تَذْكِرَةٌ ﴿١١﴾
80/Abasa-11: Kalla innaha tathkiratun
Nee! Voorwaar, het is een Vermaning. (11)
فَمَن شَاء ذَكَرَهُ ﴿١٢﴾
80/Abasa-12: Faman shaa thakarahu
Laat wie het wil er lering uit trekken. (12)
فِي صُحُفٍ مُّكَرَّمَةٍ ﴿١٣﴾
80/Abasa-13: Fee suhufin mukarramatin
(Geschreven) op edele bladen. (13)
مَّرْفُوعَةٍ مُّطَهَّرَةٍ ﴿١٤﴾
80/Abasa-14: MarfooAAatin mutahharatin
Verheven en gereinigd. (14)
بِأَيْدِي سَفَرَةٍ ﴿١٥﴾
80/Abasa-15: Bi-aydee safaratin
Door de handen van schrijvers (Engelen). (15)
كِرَامٍ بَرَرَةٍ ﴿١٦﴾
80/Abasa-16: Kiramin bararatin
Edel, deugdzaam. (16)
قُتِلَ الْإِنسَانُ مَا أَكْفَرَهُ ﴿١٧﴾
80/Abasa-17: Qutila al-insanu ma akfarahu
Verdoemd is de mens. Hoe ondankbaar is hij! (17)
مِنْ أَيِّ شَيْءٍ خَلَقَهُ ﴿١٨﴾
80/Abasa-18: Min ayyi shay-in khalaqahu
Waaruit heeft Hij hem geschapen? (18)
مِن نُّطْفَةٍ خَلَقَهُ فَقَدَّرَهُ ﴿١٩﴾
80/Abasa-19: Min nutfatin khalaqahu faqaddarahu
Hij heeft hem uit een druppel geschapen en daarna voor hem beschikt. (19)
ثُمَّ السَّبِيلَ يَسَّرَهُ ﴿٢٠﴾
80/Abasa-20: Thumma alssabeela yassarahu
Daarna vergemakkelijkt Hij voor hem de Weg. (20)
ثُمَّ أَمَاتَهُ فَأَقْبَرَهُ ﴿٢١﴾
80/Abasa-21: Thumma amatahu faaqbarahu
Vervolgens doet Hij hem sterven en doet Hij hem begraven. (21)
ثُمَّ إِذَا شَاء أَنشَرَهُ ﴿٢٢﴾
80/Abasa-22: Thumma itha shaa ansharahu
Daarop, als Hij het wil, wekt Hij hem op. (22)
كَلَّا لَمَّا يَقْضِ مَا أَمَرَهُ ﴿٢٣﴾
80/Abasa-23: Kalla lamma yaqdi ma amarahu
Nee, hij heeft nog niet verricht wat Hij hem opdroeg. (23)
فَلْيَنظُرِ الْإِنسَانُ إِلَى طَعَامِهِ ﴿٢٤﴾
80/Abasa-24: Falyanthuri al-insanu ila taAAamihi
Laat de mens dan naar zijn voedsel kijken. (24)
أَنَّا صَبَبْنَا الْمَاء صَبًّا ﴿٢٥﴾
80/Abasa-25: Anna sababna almaa sabban
Voorwaar, Wij doen het water in stromen neerkomen. (25)
ثُمَّ شَقَقْنَا الْأَرْضَ شَقًّا ﴿٢٦﴾
80/Abasa-26: Thumma shaqaqna al-arda shaqqan
Daarna doen Wij de aarde openploegen. (26)
فَأَنبَتْنَا فِيهَا حَبًّا ﴿٢٧﴾
80/Abasa-27: Faanbatna feeha habban
Dan doen Wij daarin granen groeien. (27)
وَعِنَبًا وَقَضْبًا ﴿٢٨﴾
80/Abasa-28: WaAAinaban waqadban
En druiven en groenten. (28)
وَزَيْتُونًا وَنَخْلًا ﴿٢٩﴾
80/Abasa-29: Wazaytoonan wanakhlan
En olijfbomen on dadelpalmen. (29)
وَحَدَائِقَ غُلْبًا ﴿٣٠﴾
80/Abasa-30: Wahada-iqa ghulban
En dichtbegroeide gaarden. (30)
وَفَاكِهَةً وَأَبًّا ﴿٣١﴾
80/Abasa-31: Wafakihatan waabban
En vruchten en weidegras. (31)
مَّتَاعًا لَّكُمْ وَلِأَنْعَامِكُمْ ﴿٣٢﴾
80/Abasa-32: MataAAan lakum wali-anAAamikum
Als een voorziening voor jullie en voor jullie vee. (32)
فَإِذَا جَاءتِ الصَّاخَّةُ ﴿٣٣﴾
80/Abasa-33: Fa-itha jaati alssakhkhatu
En wanneer dan de bazuinstoot komt. (33)
يَوْمَ يَفِرُّ الْمَرْءُ مِنْ أَخِيهِ ﴿٣٤﴾
80/Abasa-34: Yawma yafirru almaro min akheehi
Op die Dag vlucht de mens van zijn broeder. (34)
وَأُمِّهِ وَأَبِيهِ ﴿٣٥﴾
80/Abasa-35: Waommihi waabeehi
En van zijn moeder en zijn vader. (35)
وَصَاحِبَتِهِ وَبَنِيهِ ﴿٣٦﴾
80/Abasa-36: Wasahibatihi wabaneehi
En van zijn vrouw en van zijn kinderen. (36)
لِكُلِّ امْرِئٍ مِّنْهُمْ يَوْمَئِذٍ شَأْنٌ يُغْنِيهِ ﴿٣٧﴾
80/Abasa-37: Likulli imri-in minhum yawma-ithin sha/nun yughneehi
Een ieder ven hen zal op die Dag een bezigheid hebben die hem genoeg is. (37)
وُجُوهٌ يَوْمَئِذٍ مُّسْفِرَةٌ ﴿٣٨﴾
80/Abasa-38: Wujoohun yawma-ithin musfiratun
Gezichten (van de gelovigen) zullen op die Dag stralen. (38)
ضَاحِكَةٌ مُّسْتَبْشِرَةٌ ﴿٣٩﴾
80/Abasa-39: Dahikatun mustabshiratun
Lachend, verblijd. (39)
وَوُجُوهٌ يَوْمَئِذٍ عَلَيْهَا غَبَرَةٌ ﴿٤٠﴾
80/Abasa-40: Wawujoohun yawma-ithin AAalayha ghabaratun
En gezichten (van de ongelovigen) zullen op die Dag met stof bedekt Zijn. (40)
تَرْهَقُهَا قَتَرَةٌ ﴿٤١﴾
80/Abasa-41: Tarhaquha qataratun
En een duisternis zal hen omhullen. (41)
أُوْلَئِكَ هُمُ الْكَفَرَةُ الْفَجَرَةُ ﴿٤٢﴾
80/Abasa-42: Ola-ika humu alkafaratu alfajaratu
Zij zijn degenen die de zondige ongelovigen zijn. (42)