Nederlands [Veranderen]

Sad 1-88, Soera Sad (38/Sad)

Soera Sad - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Soera Sad - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Soera Sad - Koran recitatie door Mishary al Afasy
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة ص

Soera Sad

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

ص وَالْقُرْآنِ ذِي الذِّكْرِ ﴿١﴾
38/Sad-1: Sad waalqur-ani thee alththikri
Shâd. Bij de Koran, bezitter van eer. (1)
بَلِ الَّذِينَ كَفَرُوا فِي عِزَّةٍ وَشِقَاقٍ ﴿٢﴾
38/Sad-2: Bali allatheena kafaroo fee AAizzatin washiqaqin
Maar degenen die ongelovig zijn., verkeren in eigendunk en opstandigheid. (2)
كَمْ أَهْلَكْنَا مِن قَبْلِهِم مِّن قَرْنٍ فَنَادَوْا وَلَاتَ حِينَ مَنَاصٍ ﴿٣﴾
38/Sad-3: Kam ahlakna min qablihim min qarnin fanadaw walata heena manasin
Hoeveelgeneraties vóór hen hebben Wij niet vernietigd, die toen (tot Ons) riepen. Die tijd was niet de tijd om te vluchten. (3)
وَعَجِبُوا أَن جَاءهُم مُّنذِرٌ مِّنْهُمْ وَقَالَ الْكَافِرُونَ هَذَا سَاحِرٌ كَذَّابٌ ﴿٤﴾
38/Sad-4: WaAAajiboo an jaahum munthirun minhum waqala alkafiroona hatha sahirun kaththabun
En zij verbaasden zich dat er om waarschuwer uit hun midden tot hen was gekomen. En de ongelovigen zeiden: "Dit is een liegende tovenaar! (4)
أَجَعَلَ الْآلِهَةَ إِلَهًا وَاحِدًا إِنَّ هَذَا لَشَيْءٌ عُجَابٌ ﴿٥﴾
38/Sad-5: AjaAAala al-alihata ilahan wahidan inna hatha lashay-on AAujabun
Heeft hij de goden tot één God gernaakt? Voorwaar, dit is zeker een verbazingwekkend iets." (5)
وَانطَلَقَ الْمَلَأُ مِنْهُمْ أَنِ امْشُوا وَاصْبِرُوا عَلَى آلِهَتِكُمْ إِنَّ هَذَا لَشَيْءٌ يُرَادُ ﴿٦﴾
38/Sad-6: Waintalaqa almalao minhum ani imshoo waisbiroo AAala alihatikum inna hatha lashay-on yuradu
En de vooranstaanden onder hen gingen weg (zeggend:) "Ga door en wees geduldig met (de aanbidding van) jullie goden. Voorwaar, dat (van Moehammad) is zeker iets dat (tegen jullie) bedoeld is. (6)
مَا سَمِعْنَا بِهَذَا فِي الْمِلَّةِ الْآخِرَةِ إِنْ هَذَا إِلَّا اخْتِلَاقٌ ﴿٧﴾
38/Sad-7: Ma samiAAna bihatha fee almillati al-akhirati in hatha illa ikhtilaqun
En wij hebben hierover niets gehoord in de laatste godsdienst. Dit is niets dan een verzinsel." (7)
أَأُنزِلَ عَلَيْهِ الذِّكْرُ مِن بَيْنِنَا بَلْ هُمْ فِي شَكٍّ مِّن ذِكْرِي بَلْ لَمَّا يَذُوقُوا عَذَابِ ﴿٨﴾
38/Sad-8: Aonzila AAalayhi alththikru min baynina bal hum fee shakkin min thikree bal lamma yathooqoo AAathabi
Is aan hem uit Ons midden de Vermaning neergezonden? Nee! Zij verkeren in twijfel over Mijn Vermaning. Nee! Zij hebben de bestraffing nog niet geproefd. (8)
أَمْ عِندَهُمْ خَزَائِنُ رَحْمَةِ رَبِّكَ الْعَزِيزِ الْوَهَّابِ ﴿٩﴾
38/Sad-9: Am AAindahum khaza-inu rahmati rabbika alAAazeezi alwahhabi
Of zijn bij ben de schatten van de Barmhartigheid van jouw Heer, de Almachtig, de Schenker? (9)
أَمْ لَهُم مُّلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا فَلْيَرْتَقُوا فِي الْأَسْبَابِ ﴿١٠﴾
38/Sad-10: Am lahum mulku alssamawati waal-ardi wama baynahuma falyartaqoo fee al-asbabi
Of behoort aan hèn het koninkrijk van de hemelen en de aarde en wat daartussen is? Laten zij dan langs de ladders omhoog klimmen! (10)
جُندٌ مَّا هُنَالِكَ مَهْزُومٌ مِّنَ الْأَحْزَابِ ﴿١١﴾
38/Sad-11: Jundun ma hunalika mahzoomun mina al-ahzabi
Zij zijn daar niets anden dan het verslagen leger van de bondgenoten. (11)
كَذَّبَتْ قَبْلَهُمْ قَوْمُ نُوحٍ وَعَادٌ وَفِرْعَوْنُ ذُو الْأَوْتَادِ ﴿١٢﴾
38/Sad-12: Kaththabat qablahum qawmu noohin waAAadun wafirAAawnu thoo al-awtadi
Vóór hen loochende het volk van Nôeh, en (het volk van) de 'Âd en Fir'aun, de bezitter van de pinnen (macht). (12)
وَثَمُودُ وَقَوْمُ لُوطٍ وَأَصْحَابُ الأَيْكَةِ أُوْلَئِكَ الْأَحْزَابُ ﴿١٣﴾
38/Sad-13: Wathamoodu waqawmu lootin waas-habu al-aykati ola-ika al-ahzabu
En de Tsamôed, het volk van Lôeth en de bewoners van Aikah. Zij zijn de bondgenoten. (13)
إِن كُلٌّ إِلَّا كَذَّبَ الرُّسُلَ فَحَقَّ عِقَابِ ﴿١٤﴾
38/Sad-14: In kullun illa kaththaba alrrusula fahaqqa AAiqabi
En er was niemand onder hen, of hij loochende de Boodschappers, zodat Mijn bestraffing bewaarheid word. (14)
وَمَا يَنظُرُ هَؤُلَاء إِلَّا صَيْحَةً وَاحِدَةً مَّا لَهَا مِن فَوَاقٍ ﴿١٥﴾
38/Sad-15: Wama yanthuru haola-i illa sayhatan wahidatan ma laha min fawaqin
En zij wachtten slechts op één enkele bliksemslag, die geen onderbreking kent. (15)
وَقَالُوا رَبَّنَا عَجِّل لَّنَا قِطَّنَا قَبْلَ يَوْمِ الْحِسَابِ ﴿١٦﴾
38/Sad-16: Waqaloo rabbana AAajjil lana qittana qabla yawmi alhisabi
En zij zeggen: "Onze Heer, bespoedig voor ons ons deel (van de bestraffing) vóór de Dag des Oordeels." (16)
اصْبِرْ عَلَى مَا يَقُولُونَ وَاذْكُرْ عَبْدَنَا دَاوُودَ ذَا الْأَيْدِ إِنَّهُ أَوَّابٌ ﴿١٧﴾
38/Sad-17: Isbir AAala ma yaqooloona waothkur AAabdana dawooda tha al-aydi innahu awwabun
Weest geduldig mt wat zij zij zeggen, en gedenk Onze dienaar Dâwôed, de bezitter van kracht. Voorwaar, hij is de meest berouwtonende. (17)
إِنَّا سَخَّرْنَا الْجِبَالَ مَعَهُ يُسَبِّحْنَ بِالْعَشِيِّ وَالْإِشْرَاقِ ﴿١٨﴾
38/Sad-18: Inna sakhkharna aljibala maAAahu yusabbihna bialAAashiyyi waal-ishraqi
En Wij maakten de bergen dienstbaar, die met hem de Glorie van Allah prezen in de avond en in de ochtend. (18)
وَالطَّيْرَ مَحْشُورَةً كُلٌّ لَّهُ أَوَّابٌ ﴿١٩﴾
38/Sad-19: Waalttayra mahshooratan kullun lahu awwabun
En (ook) de verzamelde vogels, allen wendden zich voortdurend tot Hem. (19)
وَشَدَدْنَا مُلْكَهُ وَآتَيْنَاهُ الْحِكْمَةَ وَفَصْلَ الْخِطَابِ ﴿٢٠﴾
38/Sad-20: Washadadna mulkahu waataynahu alhikmata wafasla alkhitabi
En Wij versterkten zi n koninkrijk en Wij gaven hem de wijsheid en de beslissende uitspraken. (20)
وَهَلْ أَتَاكَ نَبَأُ الْخَصْمِ إِذْ تَسَوَّرُوا الْمِحْرَابَ ﴿٢١﴾
38/Sad-21: Wahal ataka nabao alkhasmi ith tasawwaroo almihraba
Heeft jou het bericht over de onenigheid bereikt? Toen zij over de muur de gebedsruimte binnendrongen? (21)
إِذْ دَخَلُوا عَلَى دَاوُودَ فَفَزِعَ مِنْهُمْ قَالُوا لَا تَخَفْ خَصْمَانِ بَغَى بَعْضُنَا عَلَى بَعْضٍ فَاحْكُم بَيْنَنَا بِالْحَقِّ وَلَا تُشْطِطْ وَاهْدِنَا إِلَى سَوَاء الصِّرَاطِ ﴿٢٢﴾
38/Sad-22: Ith dakhaloo AAala dawooda fafaziAAa minhum qaloo la takhaf khasmani bagha baAAduna AAala baAAdin faohkum baynana bialhaqqi wala tushtit waihdina ila sawa-i alssirati
Toen zij bij Dâwôed binnenkwamen, schrok Hij van ten, zij zeiden: "Wees niet bang, wij zijn twee mannen die het met elkaar oneens zijn, een van ons heeft de ander onrechtvaardig behandeld. Oordeel daarom rechtvaardig tussen ons en wijk niet af van de Waarheid en leid ons naar het rechte Pad. (22)
إِنَّ هَذَا أَخِي لَهُ تِسْعٌ وَتِسْعُونَ نَعْجَةً وَلِيَ نَعْجَةٌ وَاحِدَةٌ فَقَالَ أَكْفِلْنِيهَا وَعَزَّنِي فِي الْخِطَابِ ﴿٢٣﴾
38/Sad-23: Inna hatha akhee lahu tisAAun watisAAoona naAAjatan waliya naAAjatun wahidatun faqala akfilneeha waAAazzanee fee alkhitabi
Voorwaar, mijn broeder heeft negen en negentig ooien en ik heb één ooi. Toen zei hij: 'Sta haar aan mij af.' En hij versloeg mij in het redetwisten." (23)
قَالَ لَقَدْ ظَلَمَكَ بِسُؤَالِ نَعْجَتِكَ إِلَى نِعَاجِهِ وَإِنَّ كَثِيرًا مِّنْ الْخُلَطَاء لَيَبْغِي بَعْضُهُمْ عَلَى بَعْضٍ إِلَّا الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ وَقَلِيلٌ مَّا هُمْ وَظَنَّ دَاوُودُ أَنَّمَا فَتَنَّاهُ فَاسْتَغْفَرَ رَبَّهُ وَخَرَّ رَاكِعًا وَأَنَابَ/ ﴿٢٤﴾
38/Sad-24: Qala laqad thalamaka bisu-ali naAAjatika ila niAAajihi wa-inna katheeran mina alkhulata-i layabghee baAAduhum AAala baAAdin illa allatheena amanoo waAAamiloo alssalihati waqaleelun ma hum wathanna dawoodu annama fatannahu faistaghfara rabbahu wakharra rak
Bij (Dâwôed) zei: "Voorzeker, hij heeft jou onrechtvaardig behandeld met de eis om jouw ooi am zijn ooien toe te voegen. En voorwaar, vele genoten behandelen elkaar onrechtvaardig, behalve degenen die geloven en die goede werken verrichten, en zij zijn slechts weinigen. En Dâwôed vermoedde dat Wij hem op de proef stelden, waarop hij zijn Heer om vergeving smeekte. Hij boog zich neer en hij toonde berouw. (24)
فَغَفَرْنَا لَهُ ذَلِكَ وَإِنَّ لَهُ عِندَنَا لَزُلْفَى وَحُسْنَ مَآبٍ ﴿٢٥﴾
38/Sad-25: Faghafarna lahu thalika wa-inna lahu AAindana lazulfa wahusna maabin
Toen vergaven Wij hem dat. En voorwaar, voor hem is er bij Ons zeker (Onze) nabijheid en de beste plaats van terugkeer. (25)
يَا دَاوُودُ إِنَّا جَعَلْنَاكَ خَلِيفَةً فِي الْأَرْضِ فَاحْكُم بَيْنَ النَّاسِ بِالْحَقِّ وَلَا تَتَّبِعِ الْهَوَى فَيُضِلَّكَ عَن سَبِيلِ اللَّهِ إِنَّ الَّذِينَ يَضِلُّونَ عَن سَبِيلِ اللَّهِ لَهُمْ عَذَابٌ شَدِيدٌ بِمَا نَسُوا يَوْمَ الْحِسَابِ ﴿٢٦﴾
38/Sad-26: Ya dawoodu inna jaAAalnaka khaleefatan fee al-ardi faohkum bayna alnnasi bialhaqqi wala tattabiAAi alhawa fayudillaka AAan sabeeli Allahi inna allatheena yadilloona AAan sabeeli Allahi lahum AAathabun shadeedun bima nasoo yawma alhisabi
O Dâwôed, Wij hebben jou tot gevolmachtigde op aarde aangesteld, oordeel daarom met de Waarheid tussen de mensen en volg niet de begeerte, want die zal jou doen afdwalen van de Weg van Allah. Voorwaar, degenen die van de Weg van Allah afdwalen: voor hen is er een harde bestraffing omdat zij de Dag des Oordeels vergaten. (26)
وَمَا خَلَقْنَا السَّمَاء وَالْأَرْضَ وَمَا بَيْنَهُمَا بَاطِلًا ذَلِكَ ظَنُّ الَّذِينَ كَفَرُوا فَوَيْلٌ لِّلَّذِينَ كَفَرُوا مِنَ النَّارِ ﴿٢٧﴾
38/Sad-27: Wama khalaqna alssamaa waal-arda wama baynahuma batilan thalika thannu allatheena kafaroo fawaylun lillatheena kafaroo mina alnnari
En Wij hebben de hemel en de aarde en wat dartussen is niet voor niets geschapen. Dat is een vermoeden van degenen die ongelovig zijn. Wee daarom degenen die niet in de Hel geloven. (27)
أَمْ نَجْعَلُ الَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ كَالْمُفْسِدِينَ فِي الْأَرْضِ أَمْ نَجْعَلُ الْمُتَّقِينَ كَالْفُجَّارِ ﴿٢٨﴾
38/Sad-28: Am najAAalu allatheena amanoo waAAamiloo alssalihati kaalmufsideena fee al-ardi am najAAalu almuttaqeena kaalfujjari
Zullen Wij degenen die geloven en goede werken verrichten behandelen als de verderfzaaiers op de aarde? Of zullen Wij de Moettaqôen be handelen als de verdorvenen? (28)
كِتَابٌ أَنزَلْنَاهُ إِلَيْكَ مُبَارَكٌ لِّيَدَّبَّرُوا آيَاتِهِ وَلِيَتَذَكَّرَ أُوْلُوا الْأَلْبَابِ ﴿٢٩﴾
38/Sad-29: Kitabun anzalnahu ilayka mubarakun liyaddabbaroo ayatihi waliyatathakkara oloo al-albabi
(Dit is) een gezegend Boek dat Wij aan jou hebben neergezonden opdat zij Zijn Verzen zullen overpeinzen en opdat de bezitters van verstand er lering uit trekken. (29)
وَوَهَبْنَا لِدَاوُودَ سُلَيْمَانَ نِعْمَ الْعَبْدُ إِنَّهُ أَوَّابٌ ﴿٣٠﴾
38/Sad-30: Wawahabna lidawooda sulaymana niAAma alAAabdu innahu awwabun
En Wij schonken Dâwôed Soelaimân, de beste dienaar. Voorwaar, hij is de meest berouwtonende. (30)
إِذْ عُرِضَ عَلَيْهِ بِالْعَشِيِّ الصَّافِنَاتُ الْجِيَادُ ﴿٣١﴾
38/Sad-31: Ith AAurida AAalayhi bialAAashiyyi alssafinatu aljiyadu
(Gedenkt) toen hem in de avond dc snelle raspaarden werden getoond. (31)
فَقَالَ إِنِّي أَحْبَبْتُ حُبَّ الْخَيْرِ عَن ذِكْرِ رَبِّي حَتَّى تَوَارَتْ بِالْحِجَابِ ﴿٣٢﴾
38/Sad-32: Faqala innee ahbabtu hubba alkhayri AAan thikri rabbee hatta tawarat bialhijabi
Toen zei hij: "Voorwaar, ik koesterde de liefde voor het goede ten koste van het gedenken van mijn Heer, totdat zij onzichtbaar werden door de zonsondergang. (32)
رُدُّوهَا عَلَيَّ فَطَفِقَ مَسْحًا بِالسُّوقِ وَالْأَعْنَاقِ ﴿٣٣﴾
38/Sad-33: Ruddooha AAalayya fatafiqa mashan bialssooqi waal-aAAnaqi
Brengt ze naar mij terug." Daarna begon bij (de paarden) over de benen en de halzen te stirijken. (33)
وَلَقَدْ فَتَنَّا سُلَيْمَانَ وَأَلْقَيْنَا عَلَى كُرْسِيِّهِ جَسَدًا ثُمَّ أَنَابَ ﴿٣٤﴾
38/Sad-34: Walaqad fatanna sulaymana waalqayna AAala kursiyyihi jasadan thumma anaba
En voorzeker, Wij hebben Soelaimân op de proef gesteld en Wij zetten (hem) op zijn zetel, als een lichaam, waarna hij berouw toonde. (34)
قَالَ رَبِّ اغْفِرْ لِي وَهَبْ لِي مُلْكًا لَّا يَنبَغِي لِأَحَدٍ مِّنْ بَعْدِي إِنَّكَ أَنتَ الْوَهَّابُ ﴿٣٥﴾
38/Sad-35: Qala rabbi ighfir lee wahab lee mulkan la yanbaghee li-ahadin min baAAdee innaka anta alwahhabu
Hij zei: "Mijn Heer, vergeef rnij, en schenk mij een koninkrijk dat niemand na mij ooit zal bezitten. Voorwaar, U bent de Schenker. (35)
فَسَخَّرْنَا لَهُ الرِّيحَ تَجْرِي بِأَمْرِهِ رُخَاء حَيْثُ أَصَابَ ﴿٣٦﴾
38/Sad-36: Fasakhkharna lahu alrreeha tajree bi-amrihi rukhaan haythu asaba
En Wij maakten de wind un hem dienstbaar, die volgzaan waaide op zijn bevel, waarheen bij wilde. (36)
وَالشَّيَاطِينَ كُلَّ بَنَّاء وَغَوَّاصٍ ﴿٣٧﴾
38/Sad-37: Waalshshayateena kulla banna-in waghawwasin
En (ook) de Satans, allen waren bouwers en duikers. (37)
وَآخَرِينَ مُقَرَّنِينَ فِي الْأَصْفَادِ ﴿٣٨﴾
38/Sad-38: Waakhareena muqarraneena fee al-asfadi
En andere (Satans) vastgebonden in ketenen. (38)
هَذَا عَطَاؤُنَا فَامْنُنْ أَوْ أَمْسِكْ بِغَيْرِ حِسَابٍ ﴿٣٩﴾
38/Sad-39: Hatha AAataona faomnun aw amsik bighayri hisabin
Dat is een ge-schenk van Ons, geef (het) dan weg of houd (het) achter; zonder afrekening. (39)
وَإِنَّ لَهُ عِندَنَا لَزُلْفَى وَحُسْنَ مَآبٍ ﴿٤٠﴾
38/Sad-40: Wa-inna lahu AAindana lazulfa wahusna maabin
En voorwaar, voor hem is er bij Ons zeker (Onze) nabijheid en de beste plaats van terugkeer. (40)
وَاذْكُرْ عَبْدَنَا أَيُّوبَ إِذْ نَادَى رَبَّهُ أَنِّي مَسَّنِيَ الشَّيْطَانُ بِنُصْبٍ وَعَذَابٍ ﴿٤١﴾
38/Sad-41: Waothkur AAabdana ayyooba ith nada rabbahu annee massaniya alshshaytanu binusbin waAAathabin
En gedenk Onze dienaar, Ayyôeb, toen hij tot zij Heer riep: "Voorwaw, de Satan heeft mij getroffen met tegenspoed en bestraffing." (41)
ارْكُضْ بِرِجْلِكَ هَذَا مُغْتَسَلٌ بَارِدٌ وَشَرَابٌ ﴿٤٢﴾
38/Sad-42: Orkud birijlika hatha mughtasalun baridun washarabun
(Allah antwoordde:) "Stamp met jouw voet, dit is koel water om te baden en om van te drinken." (42)
وَوَهَبْنَا لَهُ أَهْلَهُ وَمِثْلَهُم مَّعَهُمْ رَحْمَةً مِّنَّا وَذِكْرَى لِأُوْلِي الْأَلْبَابِ ﴿٤٣﴾
38/Sad-43: Wawahabna lahu ahlahu wamithlahum maAAahum rahmatan minna wathikra li-olee al-albabi
En Wij hebben hem zijn familie en nog eens zoveel met hen geschonken, als een genade van Ons en als een tering voor de bezitters van verstand. (43)
وَخُذْ بِيَدِكَ ضِغْثًا فَاضْرِب بِّهِ وَلَا تَحْنَثْ إِنَّا وَجَدْنَاهُ صَابِرًا نِعْمَ الْعَبْدُ إِنَّهُ أَوَّابٌ ﴿٤٤﴾
38/Sad-44: Wakhuth biyadika dighthan faidrib bihi wala tahnath inna wajadnahu sabiran niAAma alAAabdu innahu awwabun
(Allah zei tegen Ayyôeb:) "En neem een bosje gras in je hand, en sla daarmee (jouw vrouw) en breek jouw eed niet." Voorwaar, Wij troffen hem aan als een geduldige, de beste dienaar. Voorwaar, hij is de meest berouwtonende. (44)
وَاذْكُرْ عِبَادَنَا إبْرَاهِيمَ وَإِسْحَقَ وَيَعْقُوبَ أُوْلِي الْأَيْدِي وَالْأَبْصَارِ ﴿٤٥﴾
38/Sad-45: Waothkur AAibadana ibraheema wa-ishaqa wayaAAqooba olee al-aydee waal-absari
En gedenk Onze dienaren Ibrâhîm en Ishâq en Ya'qôeb allen waren beziners van grote kracht en inzicht. (45)
إِنَّا أَخْلَصْنَاهُم بِخَالِصَةٍ ذِكْرَى الدَّارِ ﴿٤٦﴾
38/Sad-46: Inna akhlasnahum bikhalisatin thikra alddari
Voorwaar, Wij zuiverden hen volledig ten behoeve van (hun) godachtenis van het Hiernamaals. (46)
وَإِنَّهُمْ عِندَنَا لَمِنَ الْمُصْطَفَيْنَ الْأَخْيَارِ ﴿٤٧﴾
38/Sad-47: Wa-innahum AAindana lamina almustafayna al-akhyari
En voorwaar, zij behoorden bij Ons zeker tot de beste uitgekozenen. (47)
وَاذْكُرْ إِسْمَاعِيلَ وَالْيَسَعَ وَذَا الْكِفْلِ وَكُلٌّ مِّنْ الْأَخْيَارِ ﴿٤٨﴾
38/Sad-48: Waothkur ismaAAeela wa-ilyasaAAa watha alkifli wakullun mina al-akhyari
En gedeak Ismâ'îl (en Al Yasa' en Dzôelkifl: zij behoorden allen tot de besten. (48)
هَذَا ذِكْرٌ وَإِنَّ لِلْمُتَّقِينَ لَحُسْنَ مَآبٍ ﴿٤٩﴾
38/Sad-49: Hatha thikrun wa-inna lilmuttaqeena lahusna maabin
Dit is een herinnering, en voorwaar, voor de Moettaqôen is er zeker de beste plaats van terrugkeer. (49)
جَنَّاتِ عَدْنٍ مُّفَتَّحَةً لَّهُمُ الْأَبْوَابُ ﴿٥٠﴾
38/Sad-50: Jannati AAadnin mufattahatan lahumu al-abwabu
De Tuinen van 'Adn (het Paradijs) waarvan de poorten voor hen geopend zijn. (50)
مُتَّكِئِينَ فِيهَا يَدْعُونَ فِيهَا بِفَاكِهَةٍ كَثِيرَةٍ وَشَرَابٍ ﴿٥١﴾
38/Sad-51: Muttaki-eena feeha yadAAoona feeha bifakihatin katheeratin washarabin
Daarin leunen zij, zij vragen daarin om vele vruchten en om drinken. (51)
وَعِندَهُمْ قَاصِرَاتُ الطَّرْفِ أَتْرَابٌ ﴿٥٢﴾
38/Sad-52: WaAAindahum qasiratu alttarfi atrabun
En bij hen zijn mooie gezellinnen met ingetogen blikken, gelijk in leeftijd. (52)
هَذَا مَا تُوعَدُونَ لِيَوْمِ الْحِسَابِ ﴿٥٣﴾
38/Sad-53: Hatha ma tooAAadoona liyawmi alhisabi
Dat is wat aan jullie beloofd is voor de Dag des Oordeels. (53)
إِنَّ هَذَا لَرِزْقُنَا مَا لَهُ مِن نَّفَادٍ ﴿٥٤﴾
38/Sad-54: Inna hatha larizquna ma lahu min nafadin
Voorwaar, dit is zeker een voorziening van Ons die geen einde kent. (54)
هَذَا وَإِنَّ لِلطَّاغِينَ لَشَرَّ مَآبٍ ﴿٥٥﴾
38/Sad-55: Hatha wa-inna lilttagheena lasharra maabin
Zo is het. En voorwaar, voor de overtreders is er zeker de slechtste plaats van terugkeer. (55)
جَهَنَّمَ يَصْلَوْنَهَا فَبِئْسَ الْمِهَادُ ﴿٥٦﴾
38/Sad-56: Jahannama yaslawnaha fabi/sa almihadu
De Hel, daarin zullen zij binnentreden en dat is de slechtste rustplaats. (56)
هَذَا فَلْيَذُوقُوهُ حَمِيمٌ وَغَسَّاقٌ ﴿٥٧﴾
38/Sad-57: Hatha falyathooqoohu hameemun waghassaqun
Zo is het. Laten zij hem (de bestraffing) proeven: kokend water en etter. (57)
وَآخَرُ مِن شَكْلِهِ أَزْوَاجٌ ﴿٥٨﴾
38/Sad-58: Waakharu min shaklihi azwajun
En andere, daarop lijkende soorten. (58)
هَذَا فَوْجٌ مُّقْتَحِمٌ مَّعَكُمْ لَا مَرْحَبًا بِهِمْ إِنَّهُمْ صَالُوا النَّارِ ﴿٥٩﴾
38/Sad-59: Hatha fawjun muqtahimun maAAakum la marhaban bihim innahum saloo alnnari
Dit is een groep die samen niet jullie binnenstroomt. Er is geen welkom voor hen. Voorwaar, zij treden de Hel binnen. (59)
قَالُوا بَلْ أَنتُمْ لَا مَرْحَبًا بِكُمْ أَنتُمْ قَدَّمْتُمُوهُ لَنَا فَبِئْسَ الْقَرَارُ ﴿٦٠﴾
38/Sad-60: Qaloo bal antum la marhaban bikum antum qaddamtumoohu lana fabi/sa alqararu
Zij (hun volgelingen zullen) zeggen: "Nee, juist voor jullie is er geen welkom, jullie zijn het die dit over ons hebben gebracht." Dat is dan de slechtste vestiging. (60)
قَالُوا رَبَّنَا مَن قَدَّمَ لَنَا هَذَا فَزِدْهُ عَذَابًا ضِعْفًا فِي النَّارِ ﴿٦١﴾
38/Sad-61: Qaloo rabbana man qaddama lana hatha fazidhu AAathaban diAAfan fee alnnari
Zij zullen zeggen: "Onze Heer, voor wie dit over ons heeft gebracht: vermenigvuldig de bestraffing in de Hel voor hem." (61)
وَقَالُوا مَا لَنَا لَا نَرَى رِجَالًا كُنَّا نَعُدُّهُم مِّنَ الْأَشْرَارِ ﴿٦٢﴾
38/Sad-62: Waqaloo ma lana la nara rijalan kunna naAAudduhum mina al-ashrari
En zij zullen zeggen: "Hou komt het dat wij niet de mensen (gelovigen) zien, die wij tot de slechtsten rekenden? (62)
أَتَّخَذْنَاهُمْ سِخْرِيًّا أَمْ زَاغَتْ عَنْهُمُ الْأَبْصَارُ ﴿٦٣﴾
38/Sad-63: Attakhathnahum sikhriyyan am zaghat AAanhumu al-absaru
Is het omdat wij hen tot onderwerp van bespotting maakten, of slagen de ogen er niet in hen te zien?" (63)
إِنَّ ذَلِكَ لَحَقٌّ تَخَاصُمُ أَهْلِ النَّارِ ﴿٦٤﴾
38/Sad-64: Inna thalika lahaqqun takhasumu ahli alnnari
Voorwaar, dat zal zeker de waarheid zijn: het redetwisten van de bewoners van de Hel. (64)
قُلْ إِنَّمَا أَنَا مُنذِرٌ وَمَا مِنْ إِلَهٍ إِلَّا اللَّهُ الْوَاحِدُ الْقَهَّارُ ﴿٦٥﴾
38/Sad-65: Qul innama ana munthirun wama min ilahin illa Allahu alwahidu alqahharu
Zeg: "Ik ben slechts een waarschuwer, en er is geen god dan Allah, de Ene, de Overweldiger. (65)
رَبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا الْعَزِيزُ الْغَفَّارُ ﴿٦٦﴾
38/Sad-66: Rabbu alssamawati waal-ardi wama baynahuma alAAazeezu alghaffaru
De Heer van de hemelen en de aarde en wat er tussen hen is, de Almachtige, de Vergevensgezinde." (66)
قُلْ هُوَ نَبَأٌ عَظِيمٌ ﴿٦٧﴾
38/Sad-67: Qul huwa nabaon AAatheemun
Zeg: "Dit is een geweldig bericht. (67)
أَنتُمْ عَنْهُ مُعْرِضُونَ ﴿٦٨﴾
38/Sad-68: Antum AAanhu muAAridoona
Waarvan jullie je afwenden. (68)
مَا كَانَ لِي مِنْ عِلْمٍ بِالْمَلَإِ الْأَعْلَى إِذْ يَخْتَصِمُونَ ﴿٦٩﴾
38/Sad-69: Ma kana liya min AAilmin bialmala-i al-aAAla ith yakhtasimoona
Het is voor mij niet mogelijk dat ik kennis zou hebben over de Engelen toen zij redetwistten. (69)
إِن يُوحَى إِلَيَّ إِلَّا أَنَّمَا أَنَا نَذِيرٌ مُّبِينٌ ﴿٧٠﴾
38/Sad-70: In yooha ilayya illa annama ana natheerun mubeenun
Het is aan mij geopenbaard dat ik slechts een duidelijke waarschuwer ben." (70)
إِذْ قَالَ رَبُّكَ لِلْمَلَائِكَةِ إِنِّي خَالِقٌ بَشَرًا مِن طِينٍ ﴿٧١﴾
38/Sad-71: Ith qala rabbuka lilmala-ikati innee khaliqun basharan min teenin
(Gedenk) Toen jouw Heer tot de Engelen zei: "'Voorwaar, Ik schep een mens uit aarde. (71)
فَإِذَا سَوَّيْتُهُ وَنَفَخْتُ فِيهِ مِن رُّوحِي فَقَعُوا لَهُ سَاجِدِينَ ﴿٧٢﴾
38/Sad-72: Fa-itha sawwaytuhu wanafakhtu feehi min roohee faqaAAoo lahu sajideena
En Ik vervolmaak hem, en blaas hem van de Geest in." Toen knielden zij zich voor hem neer. (72)
فَسَجَدَ الْمَلَائِكَةُ كُلُّهُمْ أَجْمَعُونَ ﴿٧٣﴾
38/Sad-73: Fasajada almala-ikatu kulluhum ajmaAAoona
Toen knielden alle Engelen tezamen neer. (73)
إِلَّا إِبْلِيسَ اسْتَكْبَرَ وَكَانَ مِنْ الْكَافِرِينَ ﴿٧٤﴾
38/Sad-74: Illa ibleesa istakbara wakana mina alkafireena
Behalve Iblîs, hij was hoogmoedig en hij behoorde tot de ongelovigen. (74)
قَالَ يَا إِبْلِيسُ مَا مَنَعَكَ أَن تَسْجُدَ لِمَا خَلَقْتُ بِيَدَيَّ أَسْتَكْبَرْتَ أَمْ كُنتَ مِنَ الْعَالِينَ ﴿٧٥﴾
38/Sad-75: Qala ya ibleesu ma manaAAaka an tasjuda lima khalaqtu biyadayya astakbarta am kunta mina alAAaleena
Hij (Allah) zei: "O Iblîs, wat heeft jou ervan weerhouden om neer te knielen toen Ik (Adam) met Mijn beide Handen had geschapen? Was jij hoogmoedig, of behoorde jij tot de hooghartigen?" (75)
قَالَ أَنَا خَيْرٌ مِّنْهُ خَلَقْتَنِي مِن نَّارٍ وَخَلَقْتَهُ مِن طِينٍ ﴿٧٦﴾
38/Sad-76: Qala ana khayrun minhu khalaqtanee min narin wakhalaqtahu min teenin
Hij zei: "Ik ben beter dan hij. U heeft mij uit vuur geschapen, terwijl U hem uit aarde heeft geschapen. (76)
قَالَ فَاخْرُجْ مِنْهَا فَإِنَّكَ رَجِيمٌ ﴿٧٧﴾
38/Sad-77: Qala faokhruj minha fa-innaka rajeemun
Hij (Allah) zei: "Ga dan weg uit haar (het Paradijs): voorwaar, jij bent een verworpene. (77)
وَإِنَّ عَلَيْكَ لَعْنَتِي إِلَى يَوْمِ الدِّينِ ﴿٧٨﴾
38/Sad-78: Wa-inna AAalayka laAAnatee ila yawmi alddeeni
En voorwaar, op jou rust Mijn vervloeking, tot de Dag des Oordeels." (78)
قَالَ رَبِّ فَأَنظِرْنِي إِلَى يَوْمِ يُبْعَثُونَ ﴿٧٩﴾
38/Sad-79: Qala rabbi faanthirnee ila yawmi yubAAathoona
Hij (Iblîs) zei: "Mijn Heer, geef mij uitstel tot de Dag waarop zij zullen worden opgewekt." (79)
قَالَ فَإِنَّكَ مِنَ الْمُنظَرِينَ ﴿٨٠﴾
38/Sad-80: Qala fa-innaka mina almunthareena
Hij (Allah) zei: "Voorwaar, jij behoort dan tot hen aan wie uitstel is gegeven. (80)
إِلَى يَوْمِ الْوَقْتِ الْمَعْلُومِ ﴿٨١﴾
38/Sad-81: Ila yawmi alwaqti almaAAloomi
Tot de Dag van de vastgestelde tijd." (81)
قَالَ فَبِعِزَّتِكَ لَأُغْوِيَنَّهُمْ أَجْمَعِينَ ﴿٨٢﴾
38/Sad-82: Qala fabiAAizzatika laoghwiyannahum ajmaAAeena
Hij (Iblîs) zei: "Bij Uw eer dan, ik zal hen zeker allen misleiden. (82)
إِلَّا عِبَادَكَ مِنْهُمُ الْمُخْلَصِينَ ﴿٨٣﴾
38/Sad-83: Illa AAibadaka minhumu almukhlaseena
Behalve Uw dienaren onder hen die zuiver zijn in hun aanbidding." (83)
قَالَ فَالْحَقُّ وَالْحَقَّ أَقُولُ ﴿٨٤﴾
38/Sad-84: Qala faalhaqqu waalhaqqa aqoolu
Hij (Allah): "De Waarheid, en Ik spreek de Waarheid. (84)
لَأَمْلَأَنَّ جَهَنَّمَ مِنكَ وَمِمَّن تَبِعَكَ مِنْهُمْ أَجْمَعِينَ ﴿٨٥﴾
38/Sad-85: Laamlaanna jahannama minka wamimman tabiAAaka minhum ajmaAAeena
Ik zal zeker De Hel vullen met jou en met degenen onder hen die jou volgden, tezamen." (85)
قُلْ مَا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ وَمَا أَنَا مِنَ الْمُتَكَلِّفِينَ ﴿٨٦﴾
38/Sad-86: Qul ma as-alukum AAalayhi min ajrin wama ana mina almutakallifeena
Zeg (O Moehammad): "Ik vraag jullie er geen beloning voor en ik behoor niet tot hen die verzinnen. (86)
إِنْ هُوَ إِلَّا ذِكْرٌ لِّلْعَالَمِينَ ﴿٨٧﴾
38/Sad-87: In huwa illa thikrun lilAAalameena
Hij (de Koran) is niets dan een Vermaning voor de werelden. (87)
وَلَتَعْلَمُنَّ نَبَأَهُ بَعْدَ حِينٍ ﴿٨٨﴾
38/Sad-88: WalataAAlamunna nabaahu baAAda heenin
En over een tijd zullen jullie zeker weten wat zijn boodschap was." (88)