Nederlands [Veranderen]

Al-Ma'arij 1-44, Soera De Stijgende Trap(pen), De Hoogte (70/Al-Ma'arij)

Soera Al-Ma'arij - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Soera Al-Ma'arij - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Soera Al-Ma'arij - Koran recitatie door Mishary al Afasy
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة الـمعارج

Soera Al-Ma'arij

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

سَأَلَ سَائِلٌ بِعَذَابٍ وَاقِعٍ ﴿١﴾
70/Al-Ma'arij-1: Saala sa-ilun biAAathabin waqiAAin
Een vraagsteller vroeg over een bestraffing die vallen zal. (1)
لِّلْكَافِرينَ لَيْسَ لَهُ دَافِعٌ ﴿٢﴾
70/Al-Ma'arij-2: Lilkafireena laysa lahu dafiAAun
Voor de ongelovigen is er geen afweer tegen. (2)
مِّنَ اللَّهِ ذِي الْمَعَارِجِ ﴿٣﴾
70/Al-Ma'arij-3: Mina Allahi thee almaAAariji
(Die komt) van Allah, de Bezitter van de trappen. (3)
تَعْرُجُ الْمَلَائِكَةُ وَالرُّوحُ إِلَيْهِ فِي يَوْمٍ كَانَ مِقْدَارُهُ خَمْسِينَ أَلْفَ سَنَةٍ ﴿٤﴾
70/Al-Ma'arij-4: TaAAruju almala-ikatu waalrroohu ilayhi fee yawmin kana miqdaruhu khamseena alfa sanatin
(Waarvandaan) de Engelen en de Geest (Djibrîl) tot Hem opstijgen in een dag waarvan de maat vijftigduizend jaren is. (4)
فَاصْبِرْ صَبْرًا جَمِيلًا ﴿٥﴾
70/Al-Ma'arij-5: Faisbir sabran jameelan
Volhard daarom geduldig op gepaste wijze. (5)
إِنَّهُمْ يَرَوْنَهُ بَعِيدًا ﴿٦﴾
70/Al-Ma'arij-6: Innahum yarawnahu baAAeedan
Voorwaar, zij zien haar (de bestraffing) van ver weg. (6)
وَنَرَاهُ قَرِيبًا ﴿٧﴾
70/Al-Ma'arij-7: Wanarahu qareeban
Maar Wij zien haar van nabij. (7)
يَوْمَ تَكُونُ السَّمَاء كَالْمُهْلِ ﴿٨﴾
70/Al-Ma'arij-8: Yawma takoonu alssamao kaalmuhli
Op die Dag zal de hemel als gesmolten metaal zijn. (8)
وَتَكُونُ الْجِبَالُ كَالْعِهْنِ ﴿٩﴾
70/Al-Ma'arij-9: Watakoonu aljibalu kaalAAihni
En zullen de bergen als (vlokken) wol zijn. (9)
وَلَا يَسْأَلُ حَمِيمٌ حَمِيمًا ﴿١٠﴾
70/Al-Ma'arij-10: Wala yas-alu hameemun hameeman
En geen trouwe vriend zal naar een (andere) trouwe vriend vragen. (10)
يُبَصَّرُونَهُمْ يَوَدُّ الْمُجْرِمُ لَوْ يَفْتَدِي مِنْ عَذَابِ يَوْمِئِذٍ بِبَنِيهِ ﴿١١﴾
70/Al-Ma'arij-11: Yubassaroonahum yawaddu almujrimu law yaftadee min AAathabi yawmi-ithin bibaneehi
Zij kijken naar elkaar. De misdadiger zal wensen dat hij zich van de bestraffing van die Dag kan vrijkopen met zijn kinderen. (11)
وَصَاحِبَتِهِ وَأَخِيهِ ﴿١٢﴾
70/Al-Ma'arij-12: Wasahibatihi waakheehi
En met zijn vrouw en zijn broeder. (12)
وَفَصِيلَتِهِ الَّتِي تُؤْويهِ ﴿١٣﴾
70/Al-Ma'arij-13: Wafaseelatihi allatee tu/weehi
En zijn bloedverwanten die hem verzorgden. (13)
وَمَن فِي الْأَرْضِ جَمِيعًا ثُمَّ يُنجِيهِ ﴿١٤﴾
70/Al-Ma'arij-14: Waman fee al-ardi jameeAAan thumma yunjeehi
En (hij wenst dat) allen die er op aarde zijn hem dan redden. (14)
كَلَّا إِنَّهَا لَظَى ﴿١٥﴾
70/Al-Ma'arij-15: Kalla innaha latha
Nee, beslist niet! Voorwaar, zij is de Lazhâ (de Hel). (15)
نَزَّاعَةً لِّلشَّوَى ﴿١٦﴾
70/Al-Ma'arij-16: NazzaAAatan lilshshawa
Die de hoofdhuid wegrukt. (16)
تَدْعُو مَنْ أَدْبَرَ وَتَوَلَّى ﴿١٧﴾
70/Al-Ma'arij-17: TadAAoo man adbara watawalla
Zij roept wie zijn rug toekeerde en zich afwendde. (17)
وَجَمَعَ فَأَوْعَى ﴿١٨﴾
70/Al-Ma'arij-18: WajamaAAa faawAAa
Die (rijkdommen) verzamelde en achterhield. (18)
إِنَّ الْإِنسَانَ خُلِقَ هَلُوعًا ﴿١٩﴾
70/Al-Ma'arij-19: Inna al-insana khuliqa halooAAan
Voorwaar, de mens is onstandvastig geschapen. (19)
إِذَا مَسَّهُ الشَّرُّ جَزُوعًا ﴿٢٠﴾
70/Al-Ma'arij-20: Itha massahu alshsharru jazooAAan
Als het kwade hem treft is hij teneergeslagen. (20)
وَإِذَا مَسَّهُ الْخَيْرُ مَنُوعًا ﴿٢١﴾
70/Al-Ma'arij-21: Wa-itha massahu alkhayru manooAAan
En als het goede hem overkomt, is hij gierig. (21)
إِلَّا الْمُصَلِّينَ ﴿٢٢﴾
70/Al-Ma'arij-22: Illa almusalleena
Behalve degenen die de shalât verrichten. (22)
الَّذِينَ هُمْ عَلَى صَلَاتِهِمْ دَائِمُونَ ﴿٢٣﴾
70/Al-Ma'arij-23: Allatheena hum AAala salatihim da-imoona
Degenen die hun shalât blijven onderhouden. (23)
وَالَّذِينَ فِي أَمْوَالِهِمْ حَقٌّ مَّعْلُومٌ ﴿٢٤﴾
70/Al-Ma'arij-24: Waallatheena fee amwalihim haqqun maAAloomun
En degenen in wier bezittingen een rechtmatig deel is. (24)
لِّلسَّائِلِ وَالْمَحْرُومِ ﴿٢٥﴾
70/Al-Ma'arij-25: Lilssa-ili waalmahroomi
Voor de bedelaar en de behoeftige die niet bedelt. (25)
وَالَّذِينَ يُصَدِّقُونَ بِيَوْمِ الدِّينِ ﴿٢٦﴾
70/Al-Ma'arij-26: Waallatheena yusaddiqoona biyawmi alddeeni
En degenen die van de Dag des Oordeels overtuigd zijn. (26)
وَالَّذِينَ هُم مِّنْ عَذَابِ رَبِّهِم مُّشْفِقُونَ ﴿٢٧﴾
70/Al-Ma'arij-27: Waallatheena hum min AAathabi rabbihim mushfiqoona
En degenen die de bestraffing van hun Heer vrezen. (27)
إِنَّ عَذَابَ رَبِّهِمْ غَيْرُ مَأْمُونٍ ﴿٢٨﴾
70/Al-Ma'arij-28: Inna AAathaba rabbihim ghayru ma/moonin
Voorwaar, voor de bestraffing van hun Heer is niemand veilig. (28)
وَالَّذِينَ هُمْ لِفُرُوجِهِمْ حَافِظُونَ ﴿٢٩﴾
70/Al-Ma'arij-29: Waallatheena hum lifuroojihim hafithoona
En degenen die over hun kuisheid waken. (29)
إِلَّا عَلَى أَزْوَاجِهِمْ أَوْ مَا مَلَكَتْ أَيْمَانُهُمْ فَإِنَّهُمْ غَيْرُ مَلُومِينَ ﴿٣٠﴾
70/Al-Ma'arij-30: Illa AAala azwajihim aw ma malakat aymanuhum fa-innahum ghayru maloomeena
Behalve bij hun vrouwen en de slaven waarover zij beschikken, er wordt hen dan niets verweten. (30)
فَمَنِ ابْتَغَى وَرَاء ذَلِكَ فَأُوْلَئِكَ هُمُ الْعَادُونَ ﴿٣١﴾
70/Al-Ma'arij-31: Famani ibtagha waraa thalika faola-ika humu alAAadoona
Wie dan daarnaast nog iets zoekt: zij zijn degenen die de overtreders zijn. (31)
وَالَّذِينَ هُمْ لِأَمَانَاتِهِمْ وَعَهْدِهِمْ رَاعُونَ ﴿٣٢﴾
70/Al-Ma'arij-32: Waallatheena hum li-amanatihim waAAahdihim raAAoona
En degenen die over het hun toevertrouwde (Amânah) en hun beloften waken. (32)
وَالَّذِينَ هُم بِشَهَادَاتِهِمْ قَائِمُونَ ﴿٣٣﴾
70/Al-Ma'arij-33: Waallatheena hum bishahadatihim qa-imoona
En degenen die trouw zijn bij hun getuigenissen. (33)
وَالَّذِينَ هُمْ عَلَى صَلَاتِهِمْ يُحَافِظُونَ ﴿٣٤﴾
70/Al-Ma'arij-34: Waallatheena hum AAala salatihim yuhafithoona
En degenen die waken over hun shalât. (34)
أُوْلَئِكَ فِي جَنَّاتٍ مُّكْرَمُونَ ﴿٣٥﴾
70/Al-Ma'arij-35: Ola-ika fee jannatin mukramoona
Zij zijn degenen die in de Tuinen (het Paradijs) geëerd zullen worden. (35)
فَمَالِ الَّذِينَ كَفَرُوا قِبَلَكَ مُهْطِعِينَ ﴿٣٦﴾
70/Al-Ma'arij-36: Famali allatheena kafaroo qibalaka muhtiAAeena
Wat is er met degenen die niet geloven, dat zij zich naar jou haasten? (36)
عَنِ الْيَمِينِ وَعَنِ الشِّمَالِ عِزِينَ ﴿٣٧﴾
70/Al-Ma'arij-37: AAani alyameeni waAAani alshshimali AAizeena
Van rechts en van links, in groepen? (37)
أَيَطْمَعُ كُلُّ امْرِئٍ مِّنْهُمْ أَن يُدْخَلَ جَنَّةَ نَعِيمٍ ﴿٣٨﴾
70/Al-Ma'arij-38: AyatmaAAu kullu imri-in minhum an yudkhala jannata naAAeemin
Wenst een ieder van hen dat hij de Tuin der gelukzaligheid (het Paradijs) binnengevoerd wordt? (38)
كَلَّا إِنَّا خَلَقْنَاهُم مِّمَّا يَعْلَمُونَ ﴿٣٩﴾
70/Al-Ma'arij-39: Kalla inna khalaqnahum mimma yaAAlamoona
Nee! Voorwaar, Wij hebben hen geschapen van wat zij weten. (39)
فَلَا أُقْسِمُ بِرَبِّ الْمَشَارِقِ وَالْمَغَارِبِ إِنَّا لَقَادِرُونَ ﴿٤٠﴾
70/Al-Ma'arij-40: Fala oqsimu birabbi almashariqi waalmagharibi inna laqadiroona
Ik zweer bij de Heer van de opgang (van o.a. de zon) en de ondergang dat Wij zeker over de macht beschikken. (40)
عَلَى أَن نُّبَدِّلَ خَيْرًا مِّنْهُمْ وَمَا نَحْنُ بِمَسْبُوقِينَ ﴿٤١﴾
70/Al-Ma'arij-41: AAala an nubaddila khayran minhum wama nahnu bimasbooqeena
Om hen te vervangen (door anderen die) beter dan hen zijn en Wij zijn niet zwak. (41)
فَذَرْهُمْ يَخُوضُوا وَيَلْعَبُوا حَتَّى يُلَاقُوا يَوْمَهُمُ الَّذِي يُوعَدُونَ ﴿٤٢﴾
70/Al-Ma'arij-42: Fatharhum yakhoodoo wayalAAaboo hatta yulaqoo yawmahumu allathee yooAAadoona
Laat hen maar opgaan (in hun ijdele bezigheden) en laat hen spelen tot zij de Dag van hen, die hen aangezegd was, ontmoeten. (42)
يَوْمَ يَخْرُجُونَ مِنَ الْأَجْدَاثِ سِرَاعًا كَأَنَّهُمْ إِلَى نُصُبٍ يُوفِضُونَ ﴿٤٣﴾
70/Al-Ma'arij-43: Yawma yakhrujoona mina al-ajdathi siraAAan kaannahum ila nusubin yoofidoona
Op de Dag waarop zij zich haastig uit hun graven spoeden, alsof zij zich naar afgodsbeelden spoeden. (43)
خَاشِعَةً أَبْصَارُهُمْ تَرْهَقُهُمْ ذِلَّةٌ ذَلِكَ الْيَوْمُ الَّذِي كَانُوا يُوعَدُونَ ﴿٤٤﴾
70/Al-Ma'arij-44: KhashiAAatan absaruhum tarhaquhum thillatun thalika alyawmu allathee kanoo yooAAadoona
Hun blikken angstig teneergeslagen, overladen met vernedering. Dit is de Dag die jullie werd aangezegd. (44)