Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٣ / صفحة ٢٦٠

Ibrahim 34-42, Koran - Djuz' 13 - Pagina 260

Djuz'-13, Pagina-260 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-13, Pagina-260 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-13, Pagina-260 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَآتَاكُم مِّن كُلِّ مَا سَأَلْتُمُوهُ وَإِن تَعُدُّواْ نِعْمَتَ اللّهِ لاَ تُحْصُوهَا إِنَّ الإِنسَانَ لَظَلُومٌ كَفَّارٌ ﴿٣٤﴾
14/Ibrahim-34: Waatakum min kulli ma saaltumoohu wa-in taAAuddoo niAAmata Allahi la tuhsooha inna al-insana lathaloomun kaffarun
En Hij schonk jullie van alles wat jullie Hem vroegen. En als jullie de gunsten van Allah op willen sommen, dan kunnen jullie ze niet tellen. Voorwaar, de mensen zijn zeker onrechtvaardig, ondankbaar. (34)
وَإِذْ قَالَ إِبْرَاهِيمُ رَبِّ اجْعَلْ هَذَا الْبَلَدَ آمِنًا وَاجْنُبْنِي وَبَنِيَّ أَن نَّعْبُدَ الأَصْنَامَ ﴿٣٥﴾
14/Ibrahim-35: Wa-ith qala ibraheemu rabbi ijAAal hatha albalada aminan waojnubnee wabaniyya an naAAbuda al-asnama
En toen Ibrâhîm zei: "Mijn Heer, maak deze stad veilig en houd mij en mijn zonen ervan af dat wij afgoden zouden aanbidden. (35)
رَبِّ إِنَّهُنَّ أَضْلَلْنَ كَثِيرًا مِّنَ النَّاسِ فَمَن تَبِعَنِي فَإِنَّهُ مِنِّي وَمَنْ عَصَانِي فَإِنَّكَ غَفُورٌ رَّحِيمٌ ﴿٣٦﴾
14/Ibrahim-36: Rabbi innahunna adlalna katheeran mina alnnasi faman tabiAAanee fa-innahu minnee waman AAasanee fa-innaka ghafoorun raheemun
Mijn Heer, voorwaar, zij hebben vele mensen doen dwalen. Wie mij dan volgt: voorwaar, die behoort bij mij. En wie mij niet gehoorzaant: voorwaar, U bent Vergevensgezind, Meest Barmbartig. (36)
رَّبَّنَا إِنِّي أَسْكَنتُ مِن ذُرِّيَّتِي بِوَادٍ غَيْرِ ذِي زَرْعٍ عِندَ بَيْتِكَ الْمُحَرَّمِ رَبَّنَا لِيُقِيمُواْ الصَّلاَةَ فَاجْعَلْ أَفْئِدَةً مِّنَ النَّاسِ تَهْوِي إِلَيْهِمْ وَارْزُقْهُم مِّنَ الثَّمَرَاتِ لَعَلَّهُمْ يَشْكُرُونَ ﴿٣٧﴾
14/Ibrahim-37: Rabbana innee askantu min thurriyyatee biwadin ghayri thee zarAAin AAinda baytika almuharrami rabbana liyuqeemoo alssalata faijAAal af-idatan mina alnnasi tahwee ilayhim waorzuqhum mina alththamarati laAAallahum yashkuroona
Onze Heer! Voorwaar, ik heb mijn kinderen achtergelaten in een onbegroeide vallei bij Uw gewijde huis (de Ka'bah). Onze Heer! (ik tiet hen achter) zodat zij de shalât zullen onderhouden, laat daarom de harten van de mensen tot hen neigen, en voorzie hen van vruchten. Hopelijk zullen zij dankbaar zijn. (37)
رَبَّنَا إِنَّكَ تَعْلَمُ مَا نُخْفِي وَمَا نُعْلِنُ وَمَا يَخْفَى عَلَى اللّهِ مِن شَيْءٍ فَي الأَرْضِ وَلاَ فِي السَّمَاء ﴿٣٨﴾
14/Ibrahim-38: Rabbana innaka taAAlamu ma nukhfee wama nuAAlinu wama yakhfa AAala Allahi min shay-in fee al-ardi wala fee alssama/-i
Onze Heer! Voorwaar, U weet wat wij verbergen en wat wij openlijk doen en et is voor Allah niets verborgen op de aarde en niet in de hemel. (38)
الْحَمْدُ لِلّهِ الَّذِي وَهَبَ لِي عَلَى الْكِبَرِ إِسْمَاعِيلَ وَإِسْحَقَ إِنَّ رَبِّي لَسَمِيعُ الدُّعَاء ﴿٣٩﴾
14/Ibrahim-39: Alhamdu lillahi allathee wahaba lee AAala alkibari ismaAAeela wa-ishaqa inna rabbee lasameeAAu aldduAAa/-i
Alle lof zij Allah, die mij Isma'îl en Ishaq geschonken heeft, ondanks mijn ouderdom. Voorwaar, mijn Heer verhoort zeker de smeekbeden. (39)
رَبِّ اجْعَلْنِي مُقِيمَ الصَّلاَةِ وَمِن ذُرِّيَّتِي رَبَّنَا وَتَقَبَّلْ دُعَاء ﴿٤٠﴾
14/Ibrahim-40: Rabbi ijAAalnee muqeema alssalati wamin thurriyyatee rabbana wtaqabbal duAAa/-i
Mijn Heer, mad mij en mijn nakomelingen onderhouders van de shalât. Onze Heer, verhoor mijn smeekbeden. (40)
رَبَّنَا اغْفِرْ لِي وَلِوَالِدَيَّ وَلِلْمُؤْمِنِينَ يَوْمَ يَقُومُ الْحِسَابُ ﴿٤١﴾
14/Ibrahim-41: Rabbana ighfir lee waliwalidayya walilmu/mineena yawma yaqoomu alhisabu
Mijn Heer, vergeef mij en mijn ouders en de gelovigen op de Dag waarop de afrekening plaats vindt." (41)
وَلاَ تَحْسَبَنَّ اللّهَ غَافِلاً عَمَّا يَعْمَلُ الظَّالِمُونَ إِنَّمَا يُؤَخِّرُهُمْ لِيَوْمٍ تَشْخَصُ فِيهِ الأَبْصَارُ ﴿٤٢﴾
14/Ibrahim-42: Wala tahsabanna Allaha ghafilan AAamma yaAAmalu alththalimoona innama yu-akhkhiruhum liyawmin tashkhasu feehi al-absaru
En denk niet (O Moehammad) dat Allah achteloos is tegenover wat de onrechtplegers doen. Voorwaar, Hij geeft hun uitstel tot de Dag waarop de ogen verstard openstaan. (42)