Nederlands
[
Veranderen
]
Коран на български език
Коран на русском языке
Quran di Indonesia
Corán en español
Koran on-Nederlandse
Coran en français
Koran auf Deutsch
Quran in English
Kuran-ı Kerim Türkçe Meali
Koran
Soeras in de Koran
Juz' in de Koran
Luister Koran (nieuwe)
Dempen (Actief)
Abu Bakr al Shatri
Maher Al Mueaqly
Mishary al Afasy
القرآن الكريم / جزئها ١٥ / صفحة ٢٨٢
القرآن الكريم
»
جزئها ١٥
»
القرآن الكريم / جزئها ١٥ / صفحة ٢٨٢
Al-Isra 1-7, Koran - Djuz' 15 - Pagina 282
de Heilige Koran
»
Juz' in de Koran
»
Djuz' 15
»
Al-Isra 1-7, Koran - Djuz' 15 - Pagina 282
Luister Koran Pagina-282
سورة الإسراء
Soera Al-Isra
Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi
سُبْحَانَ الَّذِي أَسْرَى بِعَبْدِهِ لَيْلاً مِّنَ الْمَسْجِدِ الْحَرَامِ إِلَى الْمَسْجِدِ الأَقْصَى الَّذِي بَارَكْنَا حَوْلَهُ لِنُرِيَهُ مِنْ آيَاتِنَا إِنَّهُ هُوَ السَّمِيعُ البَصِيرُ
﴿١﴾
17/Al-Isra-1: Subhana allathee asra biAAabdihi laylan mina almasjidi alharami ila almasjidi al-aqsa allathee barakna hawlahu linuriyahu min ayatina innahu huwa alssameeAAu albaseeru
Heilig is Degene Die 's nachts Zijn dienaar (Moehammad) van de Masdjid al Harâm (de Gewijde Moskee te Mekkah) naar de Masdjid al Aqsha heeft gebracht, waarvan Wij de omgeving hebben gezegend, opdat Wij hem van Onze Tekenen lieten zien. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alziende. (1)
وَآتَيْنَا مُوسَى الْكِتَابَ وَجَعَلْنَاهُ هُدًى لِّبَنِي إِسْرَائِيلَ أَلاَّ تَتَّخِذُواْ مِن دُونِي وَكِيلاً
﴿٢﴾
17/Al-Isra-2: Waatayna moosa alkitaba wajaAAalnahu hudan libanee isra-eela alla tattakhithoo min doonee wakeelan
En Wij hebben aan Môesa de Schrift (de Taurat) gegeven en Wij maakten deze als Leiding voor de Kinderen van Israël: "Neemt geen helper naast mij." (2)
ذُرِّيَّةَ مَنْ حَمَلْنَا مَعَ نُوحٍ إِنَّهُ كَانَ عَبْدًا شَكُورًا
﴿٣﴾
17/Al-Isra-3: Thurriyyata man hamalna maAAa noohin innahu kana AAabdan shakooran
O nakomelingen van degenen die Wij met Nôeh (in de ark) gedragen hebben, voorwaar, hij (Noeh) was een dankbare dienaar! (3)
وَقَضَيْنَا إِلَى بَنِي إِسْرَائِيلَ فِي الْكِتَابِ لَتُفْسِدُنَّ فِي الأَرْضِ مَرَّتَيْنِ وَلَتَعْلُنَّ عُلُوًّا كَبِيرًا
﴿٤﴾
17/Al-Isra-4: Waqadayna ila banee isra-eela fee alkitabi latufsidunna fee al-ardi marratayni walataAAlunna AAuluwwan kabeeran
En Wij hebben de Kinderen van Israel op de hoogte gebracht in de Schrift: "Jullie zullen zeker twee maal verderf zaaien op aarde en jullie zullen je zeker hoogmoedig gedragen, met grote hoogmoed." (4)
فَإِذَا جَاء وَعْدُ أُولاهُمَا بَعَثْنَا عَلَيْكُمْ عِبَادًا لَّنَا أُوْلِي بَأْسٍ شَدِيدٍ فَجَاسُواْ خِلاَلَ الدِّيَارِ وَكَانَ وَعْدًا مَّفْعُولاً
﴿٥﴾
17/Al-Isra-5: Fa-itha jaa waAAdu oolahuma baAAathna AAalaykum AAibadan lana olee ba/sin shadeedin fajasoo khilala alddiyari wakana waAAdan mafAAoolan
En toen (de vervulling) van de eerste van de twee beloften kwam, stuurden Wij jullie dienaren van Ons, bezitters van verschrikkelijke macht, die daarop de huizen binnendirongen: het was een vervulde belofte. (5)
ثُمَّ رَدَدْنَا لَكُمُ الْكَرَّةَ عَلَيْهِمْ وَأَمْدَدْنَاكُم بِأَمْوَالٍ وَبَنِينَ وَجَعَلْنَاكُمْ أَكْثَرَ نَفِيرًا
﴿٦﴾
17/Al-Isra-6: Thumma radadna lakumu alkarrata AAalayhim waamdadnakum bi-amwalin wabaneena wajaAAalnakum akthara nafeeran
Vervolgens gaven Wij jullie de overhand over hen en vemeerderden Wij voor jullie de bezittingen en zonen en maakten Wij jullie tot de grootste groep. (6)
إِنْ أَحْسَنتُمْ أَحْسَنتُمْ لِأَنفُسِكُمْ وَإِنْ أَسَأْتُمْ فَلَهَا فَإِذَا جَاء وَعْدُ الآخِرَةِ لِيَسُوؤُواْ وُجُوهَكُمْ وَلِيَدْخُلُواْ الْمَسْجِدَ كَمَا دَخَلُوهُ أَوَّلَ مَرَّةٍ وَلِيُتَبِّرُواْ مَا عَلَوْاْ تَتْبِيرًا
﴿٧﴾
17/Al-Isra-7: In ahsantum ahsantum li-anfusikum wa-in asa/tum falaha fa-itha jaa waAAdu al-akhirati liyasoo-oo wujoohakum waliyadkhuloo almasjida kama dakhaloohu awwala marratin waliyutabbiroo ma AAalaw tatbeeran
Als jullie goed deden, deden jullie goed voor julliezelf: en als jullie kwaad deden, dan was dat voor jullie. En toen de laatste belofte vervuld werd (stuurden Wij vijanden) om jullie gezichten te verminken en de gebedsruimte binnen te gaan, zoals zij daar de eerste keer binnengingen, en om volledig te vernietigen wat zij veroverd hadden. (7)