Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٧ / صفحة ٣٢٩

Al-Anbiya 82-90, Koran - Djuz' 17 - Pagina 329

Djuz'-17, Pagina-329 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-17, Pagina-329 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-17, Pagina-329 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَمِنَ الشَّيَاطِينِ مَن يَغُوصُونَ لَهُ وَيَعْمَلُونَ عَمَلًا دُونَ ذَلِكَ وَكُنَّا لَهُمْ حَافِظِينَ ﴿٨٢﴾
21/Al-Anbiya-82: Wamina alshshayateeni man yaghoosoona lahu wayaAAmaloona AAamalan doona thalika wakunna lahum hafitheena
En van de Satans doken er voor hem en zij verrichtten daarnaast ander werk. En Wij waren Wakers over hen. (82)
وَأَيُّوبَ إِذْ نَادَى رَبَّهُ أَنِّي مَسَّنِيَ الضُّرُّ وَأَنتَ أَرْحَمُ الرَّاحِمِينَ ﴿٨٣﴾
21/Al-Anbiya-83: Waayyooba ith nada rabbahu annee massaniya alddurru waanta arhamu alrrahimeena
En (gedenkt) Ayyôeb toen hij zijn Heer aanriep (en zei:) "Voorwaar, tegenspoed heeft mij getroffen en U bent de Bamhartigste der Barmhartigen." (83)
فَاسْتَجَبْنَا لَهُ فَكَشَفْنَا مَا بِهِ مِن ضُرٍّ وَآتَيْنَاهُ أَهْلَهُ وَمِثْلَهُم مَّعَهُمْ رَحْمَةً مِّنْ عِندِنَا وَذِكْرَى لِلْعَابِدِينَ ﴿٨٤﴾
21/Al-Anbiya-84: Faistajabna lahu fakashafna ma bihi min durrin waataynahu ahlahu wamithlahum maAAahum rahmatan min AAindina wathikra lilAAabideena
Toen verhoorden Wij hem en hieven de tegenspoed voor hem op. En Wij gaven hem zijn familie en het daaraan gelijke aan hem (erbij), als een Barmhartigheid van Ons en als een vermaning voor de aanbidders. (84)
وَإِسْمَاعِيلَ وَإِدْرِيسَ وَذَا الْكِفْلِ كُلٌّ مِّنَ الصَّابِرِينَ ﴿٨٥﴾
21/Al-Anbiya-85: Wa-ismaAAeela wa-idreesa watha alkifli kullun mina alssabireena
En (gedenkt) Ismâ'îl, Idrîs en Dzôelkifl: allen behoorden tot de geduldigen. (85)
وَأَدْخَلْنَاهُمْ فِي رَحْمَتِنَا إِنَّهُم مِّنَ الصَّالِحِينَ ﴿٨٦﴾
21/Al-Anbiya-86: Waadkhalnahum fee rahmatina innahum mina alssaliheena
En Wij deden ben in Onze Barmhartigheid binnengaan. Voorwaar, zij behoorden tot de oprechten. (86)
وَذَا النُّونِ إِذ ذَّهَبَ مُغَاضِبًا فَظَنَّ أَن لَّن نَّقْدِرَ عَلَيْهِ فَنَادَى فِي الظُّلُمَاتِ أَن لَّا إِلَهَ إِلَّا أَنتَ سُبْحَانَكَ إِنِّي كُنتُ مِنَ الظَّالِمِينَ ﴿٨٧﴾
21/Al-Anbiya-87: Watha alnnooni ith thahaba mughadiban fathanna an lan naqdira AAalayhi fanada fee alththulumati an la ilaha illa anta subhanaka innee kuntu mina alththalimeena
En (gedenkt) Dzôennôen toen hij kwaad wegging en meende dat Wij geen macht over hem hadden. Toen riep hij uit in de duisternissen: "Er is geen god dan U, Heilig bent U: voorwaar, ik behoorde tot de onrechtvaardigen." (87)
فَاسْتَجَبْنَا لَهُ وَنَجَّيْنَاهُ مِنَ الْغَمِّ وَكَذَلِكَ نُنجِي الْمُؤْمِنِينَ ﴿٨٨﴾
21/Al-Anbiya-88: Faistajabna lahu wanajjaynahu mina alghammi wakathalika nunjee almu/mineena
Toen verhoorden Wij hem en Wij redden hem iuit de nood. En zo redden Wij de gelovigen. (88)
وَزَكَرِيَّا إِذْ نَادَى رَبَّهُ رَبِّ لَا تَذَرْنِي فَرْدًا وَأَنتَ خَيْرُ الْوَارِثِينَ ﴿٨٩﴾
21/Al-Anbiya-89: Wazakariyya ith nada rabbahu rabbi la tatharnee fardan waanta khayru alwaritheena
En (gedenkt) Zakariyyâ, toen hij zijn Heer aanriep: "Mijn Heer, laat mij niet alleen (zonder nageslacht) en U bent de beste van de erfgenamen." (89)
فَاسْتَجَبْنَا لَهُ وَوَهَبْنَا لَهُ يَحْيَى وَأَصْلَحْنَا لَهُ زَوْجَهُ إِنَّهُمْ كَانُوا يُسَارِعُونَ فِي الْخَيْرَاتِ وَيَدْعُونَنَا رَغَبًا وَرَهَبًا وَكَانُوا لَنَا خَاشِعِينَ ﴿٩٠﴾
21/Al-Anbiya-90: Faistajabna lahu wawahabna lahu yahya waaslahna lahu zawjahu innahum kanoo yusariAAoona fee alkhayrati wayadAAoonana raghaban warahaban wakanoo lana khashiAAeena
Toen verhoorden Wij hem en Wij schonken hem Yahya en Wij maakten zijn vrouw geschikt (om te baren). Voorwaar, zij wedijverden in goede daden en riepen Ons aan, verlangend (naar Onze Genade) en vol ontzag (voor Onze bestraffing). En zij waren nederig tegenover Ons. (90)