Nederlands
[
Veranderen
]
Коран на български език
Коран на русском языке
Quran di Indonesia
Corán en español
Koran on-Nederlandse
Coran en français
Koran auf Deutsch
Quran in English
Kuran-ı Kerim Türkçe Meali
Koran
Soeras in de Koran
Juz' in de Koran
Luister Koran (nieuwe)
Dempen (Actief)
Abu Bakr al Shatri
Maher Al Mueaqly
Mishary al Afasy
القرآن الكريم / جزئها ١٩ / صفحة ٣٧٧
القرآن الكريم
»
جزئها ١٩
»
القرآن الكريم / جزئها ١٩ / صفحة ٣٧٧
An-Naml 1-13, Koran - Djuz' 19 - Pagina 377
de Heilige Koran
»
Juz' in de Koran
»
Djuz' 19
»
An-Naml 1-13, Koran - Djuz' 19 - Pagina 377
Luister Koran Pagina-377
سورة النمل
Soera An-Naml
Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi
طس تِلْكَ آيَاتُ الْقُرْآنِ وَكِتَابٍ مُّبِينٍ
﴿١﴾
27/An-Naml-1: Ta-seen tilka ayatu alqur-ani wakitabin mubeenin
Tha Sîn. Dit zijn de Verzen van de Koran en een duidelijk Boek. (1)
هُدًى وَبُشْرَى لِلْمُؤْمِنِينَ
﴿٢﴾
27/An-Naml-2: Hudan wabushra lilmu/mineena
Als Leiding en een verheugende tijding voor de gelovigen. (2)
الَّذِينَ يُقِيمُونَ الصَّلَاةَ وَيُؤْتُونَ الزَّكَاةَ وَهُم بِالْآخِرَةِ هُمْ يُوقِنُونَ
﴿٣﴾
27/An-Naml-3: Allatheena yuqeemoona alssalata wayu/toona alzzakata wahum bial-akhirati hum yooqinoona
Degenen die de shalât verrichten en de zakât geven, en die overtuigd zijn van het Hiernamals. (3)
إِنَّ الَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِالْآخِرَةِ زَيَّنَّا لَهُمْ أَعْمَالَهُمْ فَهُمْ يَعْمَهُونَ
﴿٤﴾
27/An-Naml-4: Inna allatheena la yu/minoona bial-akhirati zayyanna lahum aAAmalahum fahum yaAAmahoona
Voorwaar, voor degenen die niet in het Hiernamaals geloven, doen Wij hun daden schoen toeschijnen, daarop verkeren zij rusteloos in hun dwaling. (4)
أُوْلَئِكَ الَّذِينَ لَهُمْ سُوءُ الْعَذَابِ وَهُمْ فِي الْآخِرَةِ هُمُ الْأَخْسَرُونَ
﴿٥﴾
27/An-Naml-5: Ola-ika allatheena lahum soo-o alAAathabi wahum fee al-akhirati humu al-akhsaroona
Zij zijn degenen voor wie er de slechte bestraffing is en in het Hiernamaals zijn zij de grootste verliezers. (5)
وَإِنَّكَ لَتُلَقَّى الْقُرْآنَ مِن لَّدُنْ حَكِيمٍ عَلِيمٍ
﴿٦﴾
27/An-Naml-6: Wa-innaka latulaqqa alqur-ana min ladun hakeemin AAaleemin
En voorwaar, jij ontvangt de Koran van de Zijde van de Alwijze, de Alwetende. (6)
إِذْ قَالَ مُوسَى لِأَهْلِهِ إِنِّي آنَسْتُ نَارًا سَآتِيكُم مِّنْهَا بِخَبَرٍ أَوْ آتِيكُم بِشِهَابٍ قَبَسٍ لَّعَلَّكُمْ تَصْطَلُونَ
﴿٧﴾
27/An-Naml-7: Ith qala moosa li-ahlihi innee anastu naran saateekum minha bikhabarin aw ateekum bishihabin qabasin laAAallakum tastaloona
(Gedenk) toen Môesa tot zijn familie zei: "Ik heb een vuur gezien. Ik zal jullie er snel over berichten, of ik breng jullie er een fakkel van, zodat jullie je kunnen verwarmen." (7)
فَلَمَّا جَاءهَا نُودِيَ أَن بُورِكَ مَن فِي النَّارِ وَمَنْ حَوْلَهَا وَسُبْحَانَ اللَّهِ رَبِّ الْعَالَمِينَ
﴿٨﴾
27/An-Naml-8: Falamma jaaha noodiya an boorika man fee alnnari waman hawlaha wasubhana Allahi rabbi alAAalameena
Maar toen hij er aankwam, werd bij geroepen: "Gezegend is hij (Môesa) die op de plaats van het vuur is en die er omheen zijn. En Heilig is Allah, de Heer der Werelden. (8)
يَا مُوسَى إِنَّهُ أَنَا اللَّهُ الْعَزِيزُ الْحَكِيمُ
﴿٩﴾
27/An-Naml-9: Ya moosa innahu ana Allahu alAAazeezu alhakeemu
O Môesa, Ik ben het, Allah, de Almachtige, de Alwijze. (9)
وَأَلْقِ عَصَاكَ فَلَمَّا رَآهَا تَهْتَزُّ كَأَنَّهَا جَانٌّ وَلَّى مُدْبِرًا وَلَمْ يُعَقِّبْ يَا مُوسَى لَا تَخَفْ إِنِّي لَا يَخَافُ لَدَيَّ الْمُرْسَلُونَ
﴿١٠﴾
27/An-Naml-10: Waalqi AAasaka falamma raaha tahtazzu kaannaha jannun walla mudbiran walam yuAAaqqib ya moosa la takhaf innee la yakhafu ladayya almursaloona
Werp jouw staf neer." Maar toen hij deze zag, bewoog zij alsof het een slang was, toen keerde hij haastig omen keek niet om. (Allah zei:) "O Môesa, wees niet bang, want voorwaar, bij Mij zijn de Boodschappen niet bang." (10)
إِلَّا مَن ظَلَمَ ثُمَّ بَدَّلَ حُسْنًا بَعْدَ سُوءٍ فَإِنِّي غَفُورٌ رَّحِيمٌ
﴿١١﴾
27/An-Naml-11: Illa man thalama thumma baddala husnan baAAda soo-in fa-innee ghafoorun raheemun
En wie onrecht pleegde en vervolgens een slechte daad voor een goede daad inruilde: dan ben Ik waarlijk Vergevensgezind, Meest Barmhartig. (11)
وَأَدْخِلْ يَدَكَ فِي جَيْبِكَ تَخْرُجْ بَيْضَاء مِنْ غَيْرِ سُوءٍ فِي تِسْعِ آيَاتٍ إِلَى فِرْعَوْنَ وَقَوْمِهِ إِنَّهُمْ كَانُوا قَوْمًا فَاسِقِينَ
﴿١٢﴾
27/An-Naml-12: Waadkhil yadaka fee jaybika takhruj baydaa min ghayri soo-in fee tisAAi ayatin ila firAAawna waqawmihi innahum kanoo qawman fasiqeena
(Allah zei tot Môesa:) "En stop jouw hand onder jouw kraag en deze schijnt wit, zonder ziek te zijn: als één van de negen wonderen tegen Fir'aun en zijn volk. Voorwaar, zij zijn een zwaw zondig volk." (12)
فَلَمَّا جَاءتْهُمْ آيَاتُنَا مُبْصِرَةً قَالُوا هَذَا سِحْرٌ مُّبِينٌ
﴿١٣﴾
27/An-Naml-13: Falamma jaat-hum ayatuna mubsiratan qaloo hatha sihrun mubeenun
Toen Onze Tekenen ter verduidelijking tot hen kwamen, zeiden zij: "Dit is duidelijke tovenarij." (13)