Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٢٠ / صفحة ٣٩٧

Al-'Ankabut 7-14, Koran - Djuz' 20 - Pagina 397

Djuz'-20, Pagina-397 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-20, Pagina-397 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-20, Pagina-397 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَالَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ لَنُكَفِّرَنَّ عَنْهُمْ سَيِّئَاتِهِمْ وَلَنَجْزِيَنَّهُمْ أَحْسَنَ الَّذِي كَانُوا يَعْمَلُونَ ﴿٧﴾
29/Al-'Ankabut-7: Waallatheena amanoo waAAamiloo alssalihati lanukaffiranna AAanhum sayyi-atihim walanajziyannahum ahsana allathee kanoo yaAAmaloona
En degenen die geloven en goede daden verrichtten zullen Wij zeker hun slechte daden kwijtschelden en Wij zullen hun zeker belonen voor het beste van wat zij plachten te doen. (7)
وَوَصَّيْنَا الْإِنسَانَ بِوَالِدَيْهِ حُسْنًا وَإِن جَاهَدَاكَ لِتُشْرِكَ بِي مَا لَيْسَ لَكَ بِهِ عِلْمٌ فَلَا تُطِعْهُمَا إِلَيَّ مَرْجِعُكُمْ فَأُنَبِّئُكُم بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٨﴾
29/Al-'Ankabut-8: Wawassayna al-insana biwalidayhi husnan wa-in jahadaka litushrika bee ma laysa laka bihi AAilmun fala tutiAAhuma ilayya marjiAAukum faonabbi-okum bima kuntum taAAmaloona
En Wij hebben de mens bevolen goed te zijn voor zijn ouders, maar indien zij jou dwingen om deelgenoten toe te kennen aan Mij, waarvan jij geen kennis hebt, gehoorzaam hen dan niet. Tot Mij is jullie terugkeer, daarna zal Ik jullie op de hoogte brengen van wat jullie plachten te doen. (8)
وَالَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ لَنُدْخِلَنَّهُمْ فِي الصَّالِحِينَ ﴿٩﴾
29/Al-'Ankabut-9: Waallatheena amanoo waAAamiloo alssalihati lanudkhilannahum fee alssaliheena
En degenen die geloven en goede daden verrichtten zullen Wij zeker doen binnengaan in (het gezelschap) van de oprechten, (9)
وَمِنَ النَّاسِ مَن يَقُولُ آمَنَّا بِاللَّهِ فَإِذَا أُوذِيَ فِي اللَّهِ جَعَلَ فِتْنَةَ النَّاسِ كَعَذَابِ اللَّهِ وَلَئِن جَاء نَصْرٌ مِّن رَّبِّكَ لَيَقُولُنَّ إِنَّا كُنَّا مَعَكُمْ أَوَلَيْسَ اللَّهُ بِأَعْلَمَ بِمَا فِي صُدُورِ الْعَالَمِينَ ﴿١٠﴾
29/Al-'Ankabut-10: Wamina alnnasi man yaqoolu amanna biAllahi fa-itha oothiya fee Allahi jaAAala fitnata alnnasi kaAAathabi Allahi wala-in jaa nasrun min rabbika layaqoolunna inna kunna maAAakum awa laysa Allahu bi-aAAlama bima fee sudoori alAAalameena
En er zijn er onder de mensen, die zeggen: "Wij geloven in Allah," en als zij dan door (te geloven in) Allah gekweld worden, beschouwen zij de beproeving van de mensen als een bestraffing van Allah; en als er een overwinning van jouw Heer komt, zeggen zij zeker: "Voorwaar, wij waren met Jullie!" En is het niet Allah, Die het beste weet wat er in de harten van de mensen is? (10)
وَلَيَعْلَمَنَّ اللَّهُ الَّذِينَ آمَنُوا وَلَيَعْلَمَنَّ الْمُنَافِقِينَ ﴿١١﴾
29/Al-'Ankabut-11: WalayaAAlamanna Allahu allatheena amanoo walayaAAlamanna almunafiqeena
En Allah kent zeker degenen die geloven en Hij kent zeker de huichelaars. (11)
وَقَالَ الَّذِينَ كَفَرُوا لِلَّذِينَ آمَنُوا اتَّبِعُوا سَبِيلَنَا وَلْنَحْمِلْ خَطَايَاكُمْ وَمَا هُم بِحَامِلِينَ مِنْ خَطَايَاهُم مِّن شَيْءٍ إِنَّهُمْ لَكَاذِبُونَ ﴿١٢﴾
29/Al-'Ankabut-12: Waqala allatheena kafaroo lillatheena amanoo ittabiAAoo sabeelana walnahmil khatayakum wama hum bihamileena min khatayahum min shay-in innahum lakathiboona
En degenen die ongelovig zijn, zeggen tegen degenen die geloven: "Volgt onze weg, dan zullen wij zeker jullie zonden dragen." Maar zij dragen geen enkele zonde van hen. Voorwaar, zij zijn zeker leugenaars. (12)
وَلَيَحْمِلُنَّ أَثْقَالَهُمْ وَأَثْقَالًا مَّعَ أَثْقَالِهِمْ وَلَيُسْأَلُنَّ يَوْمَ الْقِيَامَةِ عَمَّا كَانُوا يَفْتَرُونَ ﴿١٣﴾
29/Al-'Ankabut-13: Walayahmilunna athqalahum waathqalan maAAa athqalihim walayus-alunna yawma alqiyamati AAamma kanoo yaftaroona
En zij zullen zeker hun (eigen) lasten dragen, en lasten naast hun lasten. En zij zullen op de Dag der Opstanding ondervraagd worden over wat zij plachten te verzinnen. (13)
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَى قَوْمِهِ فَلَبِثَ فِيهِمْ أَلْفَ سَنَةٍ إِلَّا خَمْسِينَ عَامًا فَأَخَذَهُمُ الطُّوفَانُ وَهُمْ ظَالِمُونَ ﴿١٤﴾
29/Al-'Ankabut-14: Walaqad arsalna noohan ila qawmihi falabitha feehim alfa sanatin illa khamseena AAaman faakhathahumu alttoofanu wahum thalimoona
En voorzeker, Wij hebben Nôeh tot zijn volk gezonden en hij verbleef duizend jaar bij hen, op vijftig jaar na. Toen overviel de zondvloed hen, terwijl zij onrechtvaardigen waren. (14)