Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٢٤ / صفحة ٤٦٥

Az-Zumar 57-67, Koran - Djuz' 24 - Pagina 465

Djuz'-24, Pagina-465 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-24, Pagina-465 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-24, Pagina-465 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
أَوْ تَقُولَ لَوْ أَنَّ اللَّهَ هَدَانِي لَكُنتُ مِنَ الْمُتَّقِينَ ﴿٥٧﴾
39/Az-Zumar-57: Aw taqoola law anna Allaha hadanee lakuntu mina almuttaqeena
Of zij zou zeggen: "Als Allah mij had geleid, dan zou ik zeker tot de Moettaqôen hebben behoord!"| (57)
أَوْ تَقُولَ حِينَ تَرَى الْعَذَابَ لَوْ أَنَّ لِي كَرَّةً فَأَكُونَ مِنَ الْمُحْسِنِينَ ﴿٥٨﴾
39/Az-Zumar-58: Aw taqoola heena tara alAAathaba law anna lee karratan faakoona mina almuhsineena
Of zij zou zeggen, toen zij de bestraffing zeg: "Had ik (nog) een kans, dan zou ik tot de weldoeners behoren!" (58)
بَلَى قَدْ جَاءتْكَ آيَاتِي فَكَذَّبْتَ بِهَا وَاسْتَكْبَرْتَ وَكُنتَ مِنَ الْكَافِرِينَ ﴿٥٩﴾
39/Az-Zumar-59: Bala qad jaatka ayatee fakaththabta biha waistakbarta wakunta mina alkafireena
Nee! Mijn Tekenen zijn reeds tot jou gekomen, maar jij loochende ze en jij was hoogmoedig en jij behoorde tot de ongelovigen. (59)
وَيَوْمَ الْقِيَامَةِ تَرَى الَّذِينَ كَذَبُواْ عَلَى اللَّهِ وُجُوهُهُم مُّسْوَدَّةٌ أَلَيْسَ فِي جَهَنَّمَ مَثْوًى لِّلْمُتَكَبِّرِينَ ﴿٦٠﴾
39/Az-Zumar-60: Wayawma alqiyamati tara allatheena kathaboo AAala Allahi wujoohuhum muswaddatun alaysa fee jahannama mathwan lilmutakabbireena
En op de Dag der Opstanding zal jij degenen zien die over Allah hebben gelogen, hun gezichten zullen zwart zijn. Is de Hel geen verblijfplaats voor de hoogmoedigen? (60)
وَيُنَجِّي اللَّهُ الَّذِينَ اتَّقَوا بِمَفَازَتِهِمْ لَا يَمَسُّهُمُ السُّوءُ وَلَا هُمْ يَحْزَنُونَ ﴿٦١﴾
39/Az-Zumar-61: Wayunajjee Allahu allatheena ittaqaw bimafazatihim la yamassuhumu alssoo-o wala hum yahzanoona
En Allah zal degenen die (Hem) vreesden redden vanwege hun overwinning, het slechte zal hen niet treffen, en zij zullen niet bedroefd zijn. (61)
اللَّهُ خَالِقُ كُلِّ شَيْءٍ وَهُوَ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ وَكِيلٌ ﴿٦٢﴾
39/Az-Zumar-62: Allahu khaliqu kulli shay-in wahuwa AAala kulli shay-in wakeelun
Allah is de Schepper van alle dingen. Hij is over alle dingen Toezichthouder. (62)
لَهُ مَقَالِيدُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَالَّذِينَ كَفَرُوا بِآيَاتِ اللَّهِ أُوْلَئِكَ هُمُ الْخَاسِرُونَ ﴿٦٣﴾
39/Az-Zumar-63: Lahu maqaleedu alssamawati waal-ardi waallatheena kafaroo bi-ayati Allahi ola-ika humu alkhasiroona
Aan Hem behoren de sleutels van de hemelen en de aarde. En degenen die de Verzen van Allah verwerpen: zij zijn degenen die verliezers zijn. (63)
قُلْ أَفَغَيْرَ اللَّهِ تَأْمُرُونِّي أَعْبُدُ أَيُّهَا الْجَاهِلُونَ ﴿٦٤﴾
39/Az-Zumar-64: Qul afaghayra Allahi ta/muroonnee aAAbudu ayyuha aljahiloona
Zeg (O Moehammad): "Bevelen jullie mij om anderen dan Allah te aanbidden, O jullie enwetenden?" (64)
وَلَقَدْ أُوحِيَ إِلَيْكَ وَإِلَى الَّذِينَ مِنْ قَبْلِكَ لَئِنْ أَشْرَكْتَ لَيَحْبَطَنَّ عَمَلُكَ وَلَتَكُونَنَّ مِنَ الْخَاسِرِينَ ﴿٦٥﴾
39/Az-Zumar-65: Walaqad oohiya ilayka wa-ila allatheena min qablika la-in ashrakta layahbatanna AAamaluka walatakoonanna mina alkhasireena
Terwijl reeds aan jou en aan degenen vóór jou is geopenbaard: "Als jij deelgenoten toekent, dan zullen jouw werken vruchteloos worden en zet jij zeker tot de verliezers behoren." (65)
بَلِ اللَّهَ فَاعْبُدْ وَكُن مِّنْ الشَّاكِرِينَ ﴿٦٦﴾
39/Az-Zumar-66: Bali Allaha faoAAbud wakun mina alshshakireena
Nee, aanbid daarom Allah en behoor tot de dankbaren. (66)
وَمَا قَدَرُوا اللَّهَ حَقَّ قَدْرِهِ وَالْأَرْضُ جَمِيعًا قَبْضَتُهُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ وَالسَّماوَاتُ مَطْوِيَّاتٌ بِيَمِينِهِ سُبْحَانَهُ وَتَعَالَى عَمَّا يُشْرِكُونَ ﴿٦٧﴾
39/Az-Zumar-67: Wama qadaroo Allaha haqqa qadrihi waal-ardu jameeAAan qabdatuhu yawma alqiyamati waalssamawatu matwiyyatun biyameenihi subhanahu wataAAala AAamma yushrikoona
En zij achten Hem niet met de achting die Hem toekomt, terwijl Hij de gehele aarde in zijn greep heeft op de Dag van de Opstanding en de hemelen in Zijn Rechterhand opgerold zullen zijn. Heilig is Hij en Verheven boven wat zij toekennen. (67)