Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٩ / صفحة ١٦٩

Al-A'raf 150-155, Koran - Djuz' 9 - Pagina 169

Djuz'-9, Pagina-169 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-9, Pagina-169 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-9, Pagina-169 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَلَمَّا رَجَعَ مُوسَى إِلَى قَوْمِهِ غَضْبَانَ أَسِفًا قَالَ بِئْسَمَا خَلَفْتُمُونِي مِن بَعْدِيَ أَعَجِلْتُمْ أَمْرَ رَبِّكُمْ وَأَلْقَى الألْوَاحَ وَأَخَذَ بِرَأْسِ أَخِيهِ يَجُرُّهُ إِلَيْهِ قَالَ ابْنَ أُمَّ إِنَّ الْقَوْمَ اسْتَضْعَفُونِي وَكَادُواْ يَقْتُلُونَنِي فَلاَ تُشْمِتْ بِيَ الأعْدَاء وَلاَ تَجْعَلْنِي مَعَ الْقَوْمِ الظَّالِمِينَ ﴿١٥٠﴾
7/Al-A'raf-150: Walamma rajaAAa moosa ila qawmihi ghadbana asifan qala bi/sama khalaftumoonee min baAAdee aAAajiltum amra rabbikum waalqa al-alwaha waakhatha bira/si akheehi yajurruhu ilayhi qala ibna omma inna alqawma istadAAafoonee wakadoo yaqtuloonanee fala tushmit bi
En toen Môesa tot zijn volk terugkeerde, boos en bedroefd, zei hij: "Slecht is wat jullie in mijn plaat tijdens mijn afwezigheid hebben gedaan, wilden jullie het bevel (tot bestraffing) van jullie Heer verhaasten?" En bij zette de Tafelen haastig neer en bij greep zijin broeder bij zijn baard en trok hem naar zich toe. Hij (Hârôen) zei: "Zoon van mijn moeder, voorwaar, het volk heeft mij overweldigd en bijna hadden zij mij gedood. Laat de vijanden geen leedvermaak over mij hebben en stel mij niet gelijk aan het volk van onrechtplegers." (150)
قَالَ رَبِّ اغْفِرْ لِي وَلأَخِي وَأَدْخِلْنَا فِي رَحْمَتِكَ وَأَنتَ أَرْحَمُ الرَّاحِمِينَ ﴿١٥١﴾
7/Al-A'raf-151: Qala rabbi ighfir lee wali-akhee waadkhilna fee rahmatika waanta arhamu alrrahimeena
Hij (Môesa) zei: "Mijn Heer, vergeef mij en mijn broeder en doe ons Uw Barmhartigheid binnengaan. En U bent de Barmhartigste der Erbarmers." (151)
إِنَّ الَّذِينَ اتَّخَذُواْ الْعِجْلَ سَيَنَالُهُمْ غَضَبٌ مِّن رَّبِّهِمْ وَذِلَّةٌ فِي الْحَياةِ الدُّنْيَا وَكَذَلِكَ نَجْزِي الْمُفْتَرِينَ ﴿١٥٢﴾
7/Al-A'raf-152: Inna allatheena ittakhathoo alAAijla sayanaluhum ghadabun min rabbihim wathillatun fee alhayati alddunya wakathalika najzee almuftareena
Voorwaar, degenen die het kalf (tot hun god) hebben genomen: de toorn van hun Heer zal hen treffen, alsmede vernedering in het wereldse leven. En zo vergelden Wij degenen die leugens verzinnen. (152)
وَالَّذِينَ عَمِلُواْ السَّيِّئَاتِ ثُمَّ تَابُواْ مِن بَعْدِهَا وَآمَنُواْ إِنَّ رَبَّكَ مِن بَعْدِهَا لَغَفُورٌ رَّحِيمٌ ﴿١٥٣﴾
7/Al-A'raf-153: Waallatheena AAamiloo alssayyi-ati thumma taboo min baAAdiha waamanoo inna rabbaka min baAAdiha laghafoorun raheemun
En degenen die slechte werken verrichtten en die daarna berouw toonden en geloofden: voorwaar, jouw Heer is dan daarna zeker Vergevensgezind, Meest Barmhartig. (153)
وَلَمَّا سَكَتَ عَن مُّوسَى الْغَضَبُ أَخَذَ الأَلْوَاحَ وَفِي نُسْخَتِهَا هُدًى وَرَحْمَةٌ لِّلَّذِينَ هُمْ لِرَبِّهِمْ يَرْهَبُونَ ﴿١٥٤﴾
7/Al-A'raf-154: Walamma sakata AAan moosa alghadabu akhatha al-alwaha wafee nuskhatiha hudan warahmatun lillatheena hum lirabbihim yarhaboona
En toen de toorn van Môesa bedaard was, nam hij de Tafelen op. En daarin staat Leiding en Barmhartigheid beschreven voor degenen die kun Heer vrezen. (154)
وَاخْتَارَ مُوسَى قَوْمَهُ سَبْعِينَ رَجُلاً لِّمِيقَاتِنَا فَلَمَّا أَخَذَتْهُمُ الرَّجْفَةُ قَالَ رَبِّ لَوْ شِئْتَ أَهْلَكْتَهُم مِّن قَبْلُ وَإِيَّايَ أَتُهْلِكُنَا بِمَا فَعَلَ السُّفَهَاء مِنَّا إِنْ هِيَ إِلاَّ فِتْنَتُكَ تُضِلُّ بِهَا مَن تَشَاء وَتَهْدِي مَن تَشَاء أَنتَ وَلِيُّنَا فَاغْفِرْ لَنَا وَارْحَمْنَا وَأَنتَ خَيْرُ الْغَافِرِينَ ﴿١٥٥﴾
7/Al-A'raf-155: Waikhtara moosa qawmahu sabAAeena rajulan limeeqatina falamma akhathat-humu alrrajfatu qala rabbi law shi/ta ahlaktahum min qablu wa-iyyaya atuhlikuna bima faAAala alssufahao minna in hiya illa fitnatuka tudillu biha man tashao watahdee man tashao anta wa
En Môesa koos uit zijn volk zeventig mannen op de door Ons bepaalde tijd (om Allah om vergiffenis te smeken). En toen de aardbeving hen greep, zei hij: "Mijn Heer, als U wilde, dan had U hen en mij eerder vernietigd. Zult U ons vernietigen wegens wat de dwazen onder ons hebben gedaan? Dit is niets anders dan een beproeving van U. U doet daarmee dwalen wie U wil en U leidt wie U wil, U bent onze Beschermer, vergeef ons daarom en begenadig ons, U bent de Beste der Vergevensgezinden. (155)