Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٩ / صفحة ١٧٥

Al-A'raf 188-195, Koran - Djuz' 9 - Pagina 175

Djuz'-9, Pagina-175 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-9, Pagina-175 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-9, Pagina-175 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
قُل لاَّ أَمْلِكُ لِنَفْسِي نَفْعًا وَلاَ ضَرًّا إِلاَّ مَا شَاء اللّهُ وَلَوْ كُنتُ أَعْلَمُ الْغَيْبَ لاَسْتَكْثَرْتُ مِنَ الْخَيْرِ وَمَا مَسَّنِيَ السُّوءُ إِنْ أَنَاْ إِلاَّ نَذِيرٌ وَبَشِيرٌ لِّقَوْمٍ يُؤْمِنُونَ ﴿١٨٨﴾
7/Al-A'raf-188: Qul la amliku linafsee nafAAan wala darran illa ma shaa Allahu walaw kuntu aAAlamu alghayba laistakthartu mina alkhayri wama massaniya alssoo-o in ana illa natheerun wabasheerun liqawmin yu/minoona
Zeg: "Ik heb geen inacht om voor mijzelf iets van nut te verwerven of schade af te wenden, behalve wat Allah wil. En als ik het onwaarneembare kende, dan zou ik het goede vermeerderd hebben en zou het kwade mij niet hebben getroffen. Ik ben niets dan een waarschuwer en een verkondiger van verheugende tijdingen voor een gelovig volk. (188)
هُوَ الَّذِي خَلَقَكُم مِّن نَّفْسٍ وَاحِدَةٍ وَجَعَلَ مِنْهَا زَوْجَهَا لِيَسْكُنَ إِلَيْهَا فَلَمَّا تَغَشَّاهَا حَمَلَتْ حَمْلاً خَفِيفًا فَمَرَّتْ بِهِ فَلَمَّا أَثْقَلَت دَّعَوَا اللّهَ رَبَّهُمَا لَئِنْ آتَيْتَنَا صَالِحاً لَّنَكُونَنَّ مِنَ الشَّاكِرِينَ ﴿١٨٩﴾
7/Al-A'raf-189: Huwa allathee khalaqakum min nafsin wahidatin wajaAAala minha zawjaha liyaskuna ilayha falamma taghashshaha hamalat hamlan khafeefan famarrat bihi falamma athqalat daAAawa Allaha rabbahuma la-in ataytana salihan lanakoonanna mina alshshakireena
Hij is Degene Die jullie heeft geschapen uit één enkele ziel en Hij maakte daaruit zijn echtgenote, opdat bij bij haar rust zou vinden. En nadat hij bij haar gelegen had, droeg zij een lichte last waar zij toen met voortging. En toen zij zwaar werd, riepen zij Allah, hun Heer aan: "Als U ons een rechtschapene schenkt, dan zullen wij tot de dankbaren horen." (189)
فَلَمَّا آتَاهُمَا صَالِحاً جَعَلاَ لَهُ شُرَكَاء فِيمَا آتَاهُمَا فَتَعَالَى اللّهُ عَمَّا يُشْرِكُونَ ﴿١٩٠﴾
7/Al-A'raf-190: Falamma atahuma salihan jaAAala lahu shurakaa feema atahuma fataAAala Allahu AAamma yushrikoona
Maar toen Hij hen een rechtschapene had geschonken, kenden zij naast Hem deelgenoten toe in wat Hij hun had geschonken. Verheven is dan Allah boven de deelgenoten die zij (aan Allah) toekennen. (190)
أَيُشْرِكُونَ مَا لاَ يَخْلُقُ شَيْئاً وَهُمْ يُخْلَقُونَ ﴿١٩١﴾
7/Al-A'raf-191: Ayushrikoona ma la yakhluqu shay-an wahum yukhlaqoona
Maken zij (beelden tot) deelgenoten die niets (kunnen) scheppen en die (zelf) geschapen zijn? (191)
وَلاَ يَسْتَطِيعُونَ لَهُمْ نَصْرًا وَلاَ أَنفُسَهُمْ يَنصُرُونَ ﴿١٩٢﴾
7/Al-A'raf-192: Wala yastateeAAoona lahum nasran wala anfusahum yansuroona
En die hen niet kunnen helpen en die zichzelf niet (kunnen) helpen? (192)
وَإِن تَدْعُوهُمْ إِلَى الْهُدَى لاَ يَتَّبِعُوكُمْ سَوَاء عَلَيْكُمْ أَدَعَوْتُمُوهُمْ أَمْ أَنتُمْ صَامِتُونَ ﴿١٩٣﴾
7/Al-A'raf-193: Wa-in tadAAoohum ila alhuda la yattabiAAookum sawaon AAalaykum adaAAawtumoohum am antum samitoona
En als jullie hen aanroepen om leiding (te verkrijgen), dan verhoren zij jullie niet. Het is voor jullie hetzelfde, of jullie hen aanroepen of dat jullie zwijgen. (193)
إِنَّ الَّذِينَ تَدْعُونَ مِن دُونِ اللّهِ عِبَادٌ أَمْثَالُكُمْ فَادْعُوهُمْ فَلْيَسْتَجِيبُواْ لَكُمْ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ ﴿١٩٤﴾
7/Al-A'raf-194: Inna allatheena tadAAoona min dooni Allahi AAibadun amthalukum faodAAoohum falyastajeeboo lakum in kuntum sadiqeena
Voorwaar, degenen die jullie buiten Allah aanroepen zijn schepselen zoals jullie zelf. Roept hen dan aan en laten zij jullie dan verhoren, als jullie waarachtigen zijn. (194)
أَلَهُمْ أَرْجُلٌ يَمْشُونَ بِهَا أَمْ لَهُمْ أَيْدٍ يَبْطِشُونَ بِهَا أَمْ لَهُمْ أَعْيُنٌ يُبْصِرُونَ بِهَا أَمْ لَهُمْ آذَانٌ يَسْمَعُونَ بِهَا قُلِ ادْعُواْ شُرَكَاءكُمْ ثُمَّ كِيدُونِ فَلاَ تُنظِرُونِ ﴿١٩٥﴾
7/Al-A'raf-195: Alahum arjulun yamshoona biha am lahum aydin yabtishoona biha am lahum aAAyunun yubsiroona biha am lahum athanun yasmaAAoona biha quli odAAoo shurakaakum thumma keedooni fala tunthirooni
Hebben zij voeten waarmee zij lopen? Of hebben zij handen waarmee zij grijpen? Of hebben zij ogen waarmee zij zien? Of hebben zij oren waarmee zij horen? Zeg: "Roept jullie afgoden aan en laat hen een list tegen mij uitvoeren, en geeft mij geen uitstel. (195)