وَالَّذِينَ تَبَوَّؤُوا الدَّارَ وَالْإِيمَانَ مِن قَبْلِهِمْ يُحِبُّونَ مَنْ هَاجَرَ إِلَيْهِمْ وَلَا يَجِدُونَ فِي صُدُورِهِمْ حَاجَةً مِّمَّا أُوتُوا وَيُؤْثِرُونَ عَلَى أَنفُسِهِمْ وَلَوْ كَانَ بِهِمْ خَصَاصَةٌ وَمَن يُوقَ شُحَّ نَفْسِهِ فَأُوْلَئِكَ هُمُ الْمُفْلِحُونَ
﴿٩﴾
Sofian S. Siregar
En degenen die vóór hen in de stad (Medinah) woonden en geloofden (de Anshâr), zij houden van degenen die (vanuit Mekkah) naar hen zijn uitgeweken, Zij vinden in hun hart geen jaloezie op wat (aan hen) gegeven is. En zij geven aan (hen) voorrang boven zichzelf, ook al is er behoefte onder hen. En wie zich hoedt voor zijn eigen gierigheid: dat zijn degenen die zullen welslagen.
Fred Leemhuis
En zij die al eerder dan zij in de woning gevestigd en in het geloof bevestigd waren beminnen hen die naar hen uitgeweken zijn; zij ondervinden in hun binnenste geen behoefte aan wat hun gegeven wordt en zij verkiezen hen boven zichzelf ook al hebben zij zelf gebrek. En wie voor de eigen hebzucht behoed worden, zij zijn het die het welgaat.
Salomo Keyzer
En zij die, vóór hen, de stad Medina geheel bezaten en het geloof zonder beletsel beleden, beminnen dengeen, die tot hen is gevlucht, en vinden in hunne borsten geene begeerte naar datgene wat den Mohajerin werd gegeven, maar verkiezen die boven zich zelven, hoewel zij mede door nooddruftigheid worden gekweld. En hij die zich voor de gierigheid zijner eigene ziel behoedt, zal zeker voorspoed genieten.