Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٢ / صفحة ٢٢٦

Hud 38-45, Koran - Djuz' 12 - Pagina 226

Djuz'-12, Pagina-226 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-12, Pagina-226 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-12, Pagina-226 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَيَصْنَعُ الْفُلْكَ وَكُلَّمَا مَرَّ عَلَيْهِ مَلأٌ مِّن قَوْمِهِ سَخِرُواْ مِنْهُ قَالَ إِن تَسْخَرُواْ مِنَّا فَإِنَّا نَسْخَرُ مِنكُمْ كَمَا تَسْخَرُونَ ﴿٣٨﴾
11/Hud-38: WayasnaAAu alfulka wakullama marra AAalayhi malaon min qawmihi sakhiroo minhu qala in taskharoo minna fa-inna naskharu minkum kama taskharoona
En hij bouwde het schip en telkens wanneer de vooraanstaanden van zijn volk voor bij kwamen, bespotten zij hem. Hij zei: "Als jullie ons bespotten: voorwaar, dan zullen wij jullie later bespotten, zoals jullie ons (nu) bespotten." (38)
فَسَوْفَ تَعْلَمُونَ مَن يَأْتِيهِ عَذَابٌ يُخْزِيهِ وَيَحِلُّ عَلَيْهِ عَذَابٌ مُّقِيمٌ ﴿٣٩﴾
11/Hud-39: Fasawfa taAAlamoona man ya/teehi AAathabun yukhzeehi wayahillu AAalayhi AAathabun muqeemun
Jullie zullen het weten komen, tot wie de bestraffing komt die hem vernedert. En een blijvende bestraffing komt op hen neer. (39)
حَتَّى إِذَا جَاء أَمْرُنَا وَفَارَ التَّنُّورُ قُلْنَا احْمِلْ فِيهَا مِن كُلٍّ زَوْجَيْنِ اثْنَيْنِ وَأَهْلَكَ إِلاَّ مَن سَبَقَ عَلَيْهِ الْقَوْلُ وَمَنْ آمَنَ وَمَا آمَنَ مَعَهُ إِلاَّ قَلِيلٌ ﴿٤٠﴾
11/Hud-40: Hatta itha jaa amruna wafara alttannooru qulna ihmil feeha min kullin zawjayni ithnayni waahlaka illa man sabaqa AAalayhi alqawlu waman amana wama amana maAAahu illa qaleelun
Totdat, toen Ons bevel (om hen te vernietigen) kwam, en de oven overkookte. En Wij zeiden: "Laad het (schip) met twee van elke soort, en jouw familie, behalve hen voor wie het woord (van bestraffing) reeds is voorafgegaan. En degene die gelooft. En niemand geloofde met ten, behalve enkelen. (40)
وَقَالَ ارْكَبُواْ فِيهَا بِسْمِ اللّهِ مَجْرَاهَا وَمُرْسَاهَا إِنَّ رَبِّي لَغَفُورٌ رَّحِيمٌ ﴿٤١﴾
11/Hud-41: Waqala irkaboo feeha bismi Allahi majraha wamursaha inna rabbee laghafoorun raheemun
En hij (Nôeh) zei: "Ga aan boord, (en zeg:) "Bismillahi madjréha wa moersahâ" (In de Naam van Allah vaart zij haar koers en gaat zij voor anker.) Voorwaar, mijn Heer is zeker Vergevensgezind, Meest Barmbartig'. (41)
وَهِيَ تَجْرِي بِهِمْ فِي مَوْجٍ كَالْجِبَالِ وَنَادَى نُوحٌ ابْنَهُ وَكَانَ فِي مَعْزِلٍ يَا بُنَيَّ ارْكَب مَّعَنَا وَلاَ تَكُن مَّعَ الْكَافِرِينَ ﴿٤٢﴾
11/Hud-42: Wahiya tajree bihim fee mawjin kaaljibali wanada noohunu ibnahu wakana fee maAAzilin ya bunayya irkab maAAana wala takun maAAa alkafireena
En zij vaude met hen uit, op golven zo hoog als bergen, en Nôeh riep tot zijn zoon die alleen (op het land) stond: 'O mijn zoon, kom bij ons aan boord en behoor niet tot de ongelovigen." (42)
قَالَ سَآوِي إِلَى جَبَلٍ يَعْصِمُنِي مِنَ الْمَاء قَالَ لاَ عَاصِمَ الْيَوْمَ مِنْ أَمْرِ اللّهِ إِلاَّ مَن رَّحِمَ وَحَالَ بَيْنَهُمَا الْمَوْجُ فَكَانَ مِنَ الْمُغْرَقِينَ ﴿٤٣﴾
11/Hud-43: Qala saawee ila jabalin yaAAsimunee mina alma-i qala la AAasima alyawma min amri Allahi illa man rahima wahala baynahuma almawju fakana mina almughraqeena
Hij zei: "Ik zal een schuilplaats zoeken in de bergen die mij tegen het water zal beschernen." Hij (Nôeh) zei: "Op deze dag is er geen bescherming tegen het bevel van AlIah, behalve voor wie Hij begenadigt." En de golven scheidden hen en bij behoorde tot de verdronkenen. (43)
وَقِيلَ يَا أَرْضُ ابْلَعِي مَاءكِ وَيَا سَمَاء أَقْلِعِي وَغِيضَ الْمَاء وَقُضِيَ الأَمْرُ وَاسْتَوَتْ عَلَى الْجُودِيِّ وَقِيلَ بُعْداً لِّلْقَوْمِ الظَّالِمِينَ ﴿٤٤﴾
11/Hud-44: Waqeela ya ardu iblaAAee maaki waya samao aqliAAee wagheeda almao waqudiya al-amru waistawat AAala aljoodiyyi waqeela buAAdan lilqawmi alththalimeena
En er werd gezegd: "O aarde, slikje water in," en: "O hemel, droog op." En het water trok zich terug. En het bevel was uitgevoerd. En het schip ging voor anker bij de berg Djôedy. En er werd gezegd: "Verdoemd is het onrechtplegende volk." (44)
وَنَادَى نُوحٌ رَّبَّهُ فَقَالَ رَبِّ إِنَّ ابُنِي مِنْ أَهْلِي وَإِنَّ وَعْدَكَ الْحَقُّ وَأَنتَ أَحْكَمُ الْحَاكِمِينَ ﴿٤٥﴾
11/Hud-45: Wanada noohun rabbahu faqala rabbi inna ibnee min ahlee wa-inna waAAdaka alhaqqu waanta ahkamu alhakimeena
En Nôeh riep tot zijn Heer, hij zei: "O mijn Heer, voorwaar, mijn zoon behoort tot mijin familie, en voorwaar, Uw belofte is de Waarheid. En U bent de Rechtvaardigste der Rechters." (45)