Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٦ / صفحة ٣١٣

Ta-Ha 13-37, Koran - Djuz' 16 - Pagina 313

Djuz'-16, Pagina-313 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-16, Pagina-313 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-16, Pagina-313 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَأَنَا اخْتَرْتُكَ فَاسْتَمِعْ لِمَا يُوحَى ﴿١٣﴾
20/Ta-Ha-13: Waana ikhtartuka faistamiAA lima yooha
En ik heb jou uitverkoren, dus luister naar wat geopenbaard wordt. (13)
إِنَّنِي أَنَا اللَّهُ لَا إِلَهَ إِلَّا أَنَا فَاعْبُدْنِي وَأَقِمِ الصَّلَاةَ لِذِكْرِي ﴿١٤﴾
20/Ta-Ha-14: Innanee ana Allahu la ilaha illa ana faoAAbudnee waaqimi alssalata lithikree
Voorwaarm, Ik ben Allah, er is geen god dan Ik. Aanbid mij daarom en onderhoud de shalât om Mij te gedenken. (14)
إِنَّ السَّاعَةَ ءاَتِيَةٌ أَكَادُ أُخْفِيهَا لِتُجْزَى كُلُّ نَفْسٍ بِمَا تَسْعَى ﴿١٥﴾
20/Ta-Ha-15: Inna alssaAAata atiyatun akadu okhfeeha litujza kullu nafsin bima tasAAa
Voorwaar, het Uur zal komen. Ik sta op het punt om Zelf te onthullen dat iedere ziel beloond zal worden voor wat zij nastreeft. (15)
فَلاَ يَصُدَّنَّكَ عَنْهَا مَنْ لاَ يُؤْمِنُ بِهَا وَاتَّبَعَ هَوَاهُ فَتَرْدَى ﴿١٦﴾
20/Ta-Ha-16: Fala yasuddannaka AAanha man la yu/minu biha waittabaAAa hawahu fatarda
Laat je daarom er niet van affhouden door degene die er niet in gelooft en zijn begeerte volgt, zodat jij niet ten onder gaat. (16)
وَمَا تِلْكَ بِيَمِينِكَ يَا مُوسَى ﴿١٧﴾
20/Ta-Ha-17: Wama tilka biyameenika ya moosa
Wat is dat daar in jouw rechterhand, O Môesa?" (17)
قَالَ هِيَ عَصَايَ أَتَوَكَّأُ عَلَيْهَا وَأَهُشُّ بِهَا عَلَى غَنَمِي وَلِيَ فِيهَا مَآرِبُ أُخْرَى ﴿١٨﴾
20/Ta-Ha-18: Qala hiya AAasaya atawakkao AAalayha waahushshu biha AAala ghanamee waliya feeha maaribu okhra
Hij (Môesa) zei: "Dat is mijn staf, waarop ik leun en warmee ik bladeren afsla voor mijn schapen en die ik ook voor andere doelen gebruik." (18)
قَالَ أَلْقِهَا يَا مُوسَى ﴿١٩﴾
20/Ta-Ha-19: Qala alqiha ya moosa
Hij (Allah) zei: "Werp hem neer, O Môesa!" (19)
فَأَلْقَاهَا فَإِذَا هِيَ حَيَّةٌ تَسْعَى ﴿٢٠﴾
20/Ta-Ha-20: Faalqaha fa-itha hiya hayyatun tasAAa
Toen wierp hij hem neer en hij word een slang die zich snel voortbewoog. (20)
قَالَ خُذْهَا وَلَا تَخَفْ سَنُعِيدُهَا سِيرَتَهَا الْأُولَى ﴿٢١﴾
20/Ta-Ha-21: Qala khuthha wala takhaf sanuAAeeduha seerataha al-oola
Hij (Allah) zei: "Pak hem op en wees niet bang, Wij zullen hem weer in de oorspronkelijke toestand terugbrengen. (21)
وَاضْمُمْ يَدَكَ إِلَى جَنَاحِكَ تَخْرُجْ بَيْضَاء مِنْ غَيْرِ سُوءٍ آيَةً أُخْرَى ﴿٢٢﴾
20/Ta-Ha-22: Waodmum yadaka ila janahika takhruj baydaa min ghayri soo-in ayatan okhra
En stop jouw hand onderjouw kraag, hij zal wit tevoorschijn komen, zonder ziekte, als een ander Teken. (22)
لِنُرِيَكَ مِنْ آيَاتِنَا الْكُبْرَى ﴿٢٣﴾
20/Ta-Ha-23: Linuriyaka min ayatina alkubra
Zodat Wij jou iets te laten zien van Onze gmte Tekenen. (23)
اذْهَبْ إِلَى فِرْعَوْنَ إِنَّهُ طَغَى ﴿٢٤﴾
20/Ta-Ha-24: Ithhab ila firAAawna innahu tagha
Ga naar Fir'aun: voorwaar, hij overtrad." (24)
قَالَ رَبِّ اشْرَحْ لِي صَدْرِي ﴿٢٥﴾
20/Ta-Ha-25: Qala rabbi ishrah lee sadree
Hij (Môesa) zei: "O Heer, verruim mijn borst. (25)
وَيَسِّرْ لِي أَمْرِي ﴿٢٦﴾
20/Ta-Ha-26: Wayassir lee amree
En maak mijn taak makkelijk voor mij. (26)
وَاحْلُلْ عُقْدَةً مِّن لِّسَانِي ﴿٢٧﴾
20/Ta-Ha-27: Waohlul AAuqdatan min lisanee
En verlos mij van het gebrek in mijn tong. (27)
يَفْقَهُوا قَوْلِي ﴿٢٨﴾
20/Ta-Ha-28: Yafqahoo qawlee
Zodat zij mijn woorden zullen begrijpen. (28)
وَاجْعَل لِّي وَزِيرًا مِّنْ أَهْلِي ﴿٢٩﴾
20/Ta-Ha-29: WaijAAal lee wazeeran min ahlee
En stel voor mij een helper aan uit mijn familie. (29)
هَارُونَ أَخِي ﴿٣٠﴾
20/Ta-Ha-30: Haroona akhee
Hârôen, mijn broeder. (30)
اشْدُدْ بِهِ أَزْرِي ﴿٣١﴾
20/Ta-Ha-31: Oshdud bihi azree
Versterk met hem mijn kracht. (31)
وَأَشْرِكْهُ فِي أَمْرِي ﴿٣٢﴾
20/Ta-Ha-32: Waashrik-hu fee amree
En laat hem delen in mijn taak. (32)
كَيْ نُسَبِّحَكَ كَثِيرًا ﴿٣٣﴾
20/Ta-Ha-33: Kay nusabbihaka katheeran
Zodat wij U veel kunnen prijzen. (33)
وَنَذْكُرَكَ كَثِيرًا ﴿٣٤﴾
20/Ta-Ha-34: Wanathkuraka katheeran
En U veel zullen gedenken. (34)
إِنَّكَ كُنتَ بِنَا بَصِيرًا ﴿٣٥﴾
20/Ta-Ha-35: Innaka kunta bina baseeran
Voorwaar, U bent Alziend over ons." (35)
قَالَ قَدْ أُوتِيتَ سُؤْلَكَ يَا مُوسَى ﴿٣٦﴾
20/Ta-Ha-36: Qala qad ooteeta su/laka ya moosa
Hij (Allah) zei: "Waarlijk, jouw verzoek is ingewilligd, O Môesa. (36)
وَلَقَدْ مَنَنَّا عَلَيْكَ مَرَّةً أُخْرَى ﴿٣٧﴾
20/Ta-Ha-37: Walaqad mananna AAalayka marratan okhra
En voorzeker, Wij hebben jou een andere keer begunstigd. (37)