Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٦ / صفحة ٣١٤

Ta-Ha 38-51, Koran - Djuz' 16 - Pagina 314

Djuz'-16, Pagina-314 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-16, Pagina-314 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-16, Pagina-314 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
إِذْ أَوْحَيْنَا إِلَى أُمِّكَ مَا يُوحَى ﴿٣٨﴾
20/Ta-Ha-38: Ith awhayna ila ommika ma yooha
Toen Wi jouw moeder inspireerden met wat geinspireerd werd. (38)
أَنِ اقْذِفِيهِ فِي التَّابُوتِ فَاقْذِفِيهِ فِي الْيَمِّ فَلْيُلْقِهِ الْيَمُّ بِالسَّاحِلِ يَأْخُذْهُ عَدُوٌّ لِّي وَعَدُوٌّ لَّهُ وَأَلْقَيْتُ عَلَيْكَ مَحَبَّةً مِّنِّي وَلِتُصْنَعَ عَلَى عَيْنِي ﴿٣٩﴾
20/Ta-Ha-39: Ani iqthifeehi fee alttabooti faiqthifeehi fee alyammi falyulqihi alyammu bialssahili ya/khuthhu AAaduwwun lee waAAaduwwun lahu waalqaytu AAalayka mahabbatan minnee walitusnaAAa AAala AAaynee
(Wij zeiden haar:) 'Leg hem in de kist en werp hem in de zee, zodat de zee hem op de kust zal werpen; een vijand van Mij en een vijand van hem zal hem opnemen.' En ik heb Mijn liefde over jou uitgestort opdat jij onder Mijn toezicht grootgebracht werd. (39)
إِذْ تَمْشِي أُخْتُكَ فَتَقُولُ هَلْ أَدُلُّكُمْ عَلَى مَن يَكْفُلُهُ فَرَجَعْنَاكَ إِلَى أُمِّكَ كَيْ تَقَرَّ عَيْنُهَا وَلَا تَحْزَنَ وَقَتَلْتَ نَفْسًا فَنَجَّيْنَاكَ مِنَ الْغَمِّ وَفَتَنَّاكَ فُتُونًا فَلَبِثْتَ سِنِينَ فِي أَهْلِ مَدْيَنَ ثُمَّ جِئْتَ عَلَى قَدَرٍ يَا مُوسَى ﴿٤٠﴾
20/Ta-Ha-40: Ith tamshee okhtuka fataqoolu hal adullukum AAala man yakfuluhu farajaAAnaka ila ommika kay taqarra AAaynuha wala tahzana waqatalta nafsan fanajjaynaka mina alghammi wafatannaka futoonan falabithta sineena fee ahli madyana thumma ji/ta AAala qadarin ya mo
Toen jouw zuster heenging en (tegen de familie van Fir'aun) zei: 'Zal ik hem naar iemand brengen, die voor hem kan zorgen?' Zo brachten Wij jou bij jouw moeder terug, zodat haar ogen verblijdden en niet treurden. En jij hebt iemand gedood; daarop hebben Wij jou uit de moeilijkheden gered en Wij hebben jou aan veel beproevingen blootgesteld. Zo verbleef jij jaren onder het volk van Madyan, toen kwam jij, zoals bepaald, O Môesa. (40)
وَاصْطَنَعْتُكَ لِنَفْسِي ﴿٤١﴾
20/Ta-Ha-41: WaistanaAAtuka linafsee
En ik heb jou voor Mijzelf gekozen. (41)
اذْهَبْ أَنتَ وَأَخُوكَ بِآيَاتِي وَلَا تَنِيَا فِي ذِكْرِي ﴿٤٢﴾
20/Ta-Ha-42: Ithhab anta waakhooka bi-ayatee wala taniya fee thikree
Gaat heen jij en je broeder en veronachtzaamt Mijn gedachtenis niet. (42)
اذْهَبَا إِلَى فِرْعَوْنَ إِنَّهُ طَغَى ﴿٤٣﴾
20/Ta-Ha-43: Ithhaba ila firAAawna innahu tagha
Gaat naar Fir'aun: voorwaar, hij overtrad. (43)
فَقُولَا لَهُ قَوْلًا لَّيِّنًا لَّعَلَّهُ يَتَذَكَّرُ أَوْ يَخْشَى ﴿٤٤﴾
20/Ta-Ha-44: Faqoola lahu qawlan layyinan laAAallahu yatathakkaru aw yakhsha
En spreekt mild tot hem, moge hij zich laten vermanen, of er bang van worden." (44)
قَالَا رَبَّنَا إِنَّنَا نَخَافُ أَن يَفْرُطَ عَلَيْنَا أَوْ أَن يَطْغَى ﴿٤٥﴾
20/Ta-Ha-45: Qala rabbana innana nakhafu an yafruta AAalayna aw an yatgha
Zij zeiden: "Onze Heer, voorwaar, wij zijn bang dat hij gewelddadig zal zijn tegen ons, of zal overtreden." (45)
قَالَ لَا تَخَافَا إِنَّنِي مَعَكُمَا أَسْمَعُ وَأَرَى ﴿٤٦﴾
20/Ta-Ha-46: Qala la takhafa innanee maAAakuma asmaAAu waara
Hij zei: "Weest niet bang. Voorwaar, Ik ben met jullie beiden, Ik hoor en Ik zie. (46)
فَأْتِيَاهُ فَقُولَا إِنَّا رَسُولَا رَبِّكَ فَأَرْسِلْ مَعَنَا بَنِي إِسْرَائِيلَ وَلَا تُعَذِّبْهُمْ قَدْ جِئْنَاكَ بِآيَةٍ مِّن رَّبِّكَ وَالسَّلَامُ عَلَى مَنِ اتَّبَعَ الْهُدَى ﴿٤٧﴾
20/Ta-Ha-47: Fa/tiyahu faqoola inna rasoola rabbika faarsil maAAana banee isra-eela wala tuAAaththibhum qad ji/naka bi-ayatin min rabbika waalssalamu AAala mani ittabaAAa alhuda
Gaat daarom naar hem toe. en zegt: 'Voorwaar, wij zijn Boodschappers van jouw Heer, stuur de Kinderen van Israël met ons en bestraft hen niet. Wij zijn waarlijk tot jou gekomen met een Teken van jouw Heer, en vrede is met degene die de Leiding volgde. (47)
إِنَّا قَدْ أُوحِيَ إِلَيْنَا أَنَّ الْعَذَابَ عَلَى مَن كَذَّبَ وَتَوَلَّى ﴿٤٨﴾
20/Ta-Ha-48: Inna qad oohiya ilayna anna alAAathaba AAala man kaththaba watawalla
Voorwaar, het is aan ons geopenbaard, dat de bestraffing over hem zal komen die (Allah) loochent en zich afwendt."' (48)
قَالَ فَمَن رَّبُّكُمَا يَا مُوسَى ﴿٤٩﴾
20/Ta-Ha-49: Qala faman rabbukuma ya moosa
Hij (Fir'aun) zei: "Wie is jullie Heer, O Môesa?" (49)
قَالَ رَبُّنَا الَّذِي أَعْطَى كُلَّ شَيْءٍ خَلْقَهُ ثُمَّ هَدَى ﴿٥٠﴾
20/Ta-Ha-50: Qala rabbuna allathee aAAta kulla shay-in khalqahu thumma hada
Hij (Môesa) zei: "Onze Heer is Degene Die aan ieder ding van Zijn schepping vorm gegeven heeft en (het) daarna geleid heeft." (50)
قَالَ فَمَا بَالُ الْقُرُونِ الْأُولَى ﴿٥١﴾
20/Ta-Ha-51: Qala fama balu alqurooni al-oola
Hij (Fir'aun) zei, "Hoe staat het dan met de vroegere generaties?" (51)