Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٦ / صفحة ٣١٨

Ta-Ha 88-98, Koran - Djuz' 16 - Pagina 318

Djuz'-16, Pagina-318 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-16, Pagina-318 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-16, Pagina-318 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
فَأَخْرَجَ لَهُمْ عِجْلًا جَسَدًا لَهُ خُوَارٌ فَقَالُوا هَذَا إِلَهُكُمْ وَإِلَهُ مُوسَى فَنَسِيَ ﴿٨٨﴾
20/Ta-Ha-88: Faakhraja lahum AAijlan jasadan lahu khuwarun faqaloo hatha ilahukum wa-ilahu moosa fanasiya
Toen haalde de Sâmirî voor hen een beeld van een kalf (uit het vuur), met geloei. En zij zeiden: "Dit is jullie god en de god van Môesa, maar hij vergat (hem)." (88)
أَفَلَا يَرَوْنَ أَلَّا يَرْجِعُ إِلَيْهِمْ قَوْلًا وَلَا يَمْلِكُ لَهُمْ ضَرًّا وَلَا نَفْعًا ﴿٨٩﴾
20/Ta-Ha-89: Afala yarawna alla yarjiAAu ilayhim qawlan wala yamliku lahum darran wala nafAAan
Zien zij niet dat het geen woord aan hen terug gaf en het ook geen kracht had om voor hen schade (te voorkomen) of te baten? (89)
وَلَقَدْ قَالَ لَهُمْ هَارُونُ مِن قَبْلُ يَا قَوْمِ إِنَّمَا فُتِنتُم بِهِ وَإِنَّ رَبَّكُمُ الرَّحْمَنُ فَاتَّبِعُونِي وَأَطِيعُوا أَمْرِي ﴿٩٠﴾
20/Ta-Ha-90: Walaqad qala lahum haroonu min qablu ya qawmi innama futintum bihi wa-inna rabbakumu alrrahmanu faittabiAAoonee waateeAAoo amree
En voorzeker, Hârôen had tevoren gezegd: "O mijn volk, jullie worden daarmee op de proef gesteld. En voorwaar, jullie Heer is de Barmhartige. Volgt mij daarom en gehoorzaamt mijn bevel." (90)
قَالُوا لَن نَّبْرَحَ عَلَيْهِ عَاكِفِينَ حَتَّى يَرْجِعَ إِلَيْنَا مُوسَى ﴿٩١﴾
20/Ta-Ha-91: Qaloo lan nabraha AAalayhi AAakifeena hatta yarjiAAa ilayna moosa
Zij (de aanbidders van het kalf) zeiden: "Wij zullen nooit ophouden hein (te aanbidden), totdat Môesa tot ons terugkeert." (91)
قَالَ يَا هَارُونُ مَا مَنَعَكَ إِذْ رَأَيْتَهُمْ ضَلُّوا ﴿٩٢﴾
20/Ta-Ha-92: Qala ya haroonu ma manaAAaka ith raaytahum dalloo
Hij (Môesa) zei: "O Hârôen, wat hield jou tegen toen jij ben zag dwalen? (92)
أَلَّا تَتَّبِعَنِ أَفَعَصَيْتَ أَمْرِي ﴿٩٣﴾
20/Ta-Ha-93: Alla tattabiAAani afaAAasayta amree
Om mij te volgen? Ben jij dan ongehoor-zaam aan mijn bevel geweest?" (93)
قَالَ يَا ابْنَ أُمَّ لَا تَأْخُذْ بِلِحْيَتِي وَلَا بِرَأْسِي إِنِّي خَشِيتُ أَن تَقُولَ فَرَّقْتَ بَيْنَ بَنِي إِسْرَائِيلَ وَلَمْ تَرْقُبْ قَوْلِي ﴿٩٤﴾
20/Ta-Ha-94: Qala yabnaomma la ta/khuth bilihyatee wala bira/see innee khasheetu an taqoola farraqta bayna banee isra-eela walam tarqub qawlee
Hij (Hârôen) zei: "Zoon van mijn moeder, grijp mij niet bij mijn baard of bij mijn hoofd. Ik was bang dat jij zou zeggen: 'Jij hebt de Kinderen van Israël verdeeld en jij hebt mijn woorden niet in acht genomen." (94)
قَالَ فَمَا خَطْبُكَ يَا سَامِرِيُّ ﴿٩٥﴾
20/Ta-Ha-95: Qala fama khatbuka ya samiriyyu
Hij (Môesa) zei: "Wat was jouw geval, O sâmirî?" (95)
قَالَ بَصُرْتُ بِمَا لَمْ يَبْصُرُوا بِهِ فَقَبَضْتُ قَبْضَةً مِّنْ أَثَرِ الرَّسُولِ فَنَبَذْتُهَا وَكَذَلِكَ سَوَّلَتْ لِي نَفْسِي ﴿٩٦﴾
20/Ta-Ha-96: Qala basurtu bima lam yabsuroo bihi faqabadtu qabdatan min athari alrrasooli fanabathtuha wakathalika sawwalat lee nafsee
Hij (de Sâmiri) zei: "Ik doorzag wat zij niet doorzagen en ik nam een handvol uit het spoor van de gezant en ik strooide het (over het kalt). En zo verblijdde ik mijzelf" (96)
قَالَ فَاذْهَبْ فَإِنَّ لَكَ فِي الْحَيَاةِ أَن تَقُولَ لَا مِسَاسَ وَإِنَّ لَكَ مَوْعِدًا لَّنْ تُخْلَفَهُ وَانظُرْ إِلَى إِلَهِكَ الَّذِي ظَلْتَ عَلَيْهِ عَاكِفًا لَّنُحَرِّقَنَّهُ ثُمَّ لَنَنسِفَنَّهُ فِي الْيَمِّ نَسْفًا ﴿٩٧﴾
20/Ta-Ha-97: Qala faithhab fa-inna laka fee alhayati an taqoola la misasa wa-inna laka mawAAidan lan tukhlafahu waonthur ila ilahika allathee thalta AAalayhi AAakifan lanuharriqannahu thumma lanansifannahu fee alyammi nasfan
Hij (Môesa) zei: "Ga dan maar heen. Voorwaar, voor jou is er in het leven, dat jij slechts kan zeggen: 'Raak mij niet aan, 'en voorwaar, voor jou is er een afspraak (in het Hiernamaals), die nooit afgezegd kan worden. En kijk naar jouw god die jij voortdurend aan het aanbidden was: wij zullen hem zeker verbranden. En vervolgens werpen wij hem zeker als as in de zee!" (97)
إِنَّمَا إِلَهُكُمُ اللَّهُ الَّذِي لَا إِلَهَ إِلَّا هُوَ وَسِعَ كُلَّ شَيْءٍ عِلْمًا ﴿٩٨﴾
20/Ta-Ha-98: Innama ilahukumu Allahu allathee la ilaha illa huwa wasiAAa kulla shay-in AAilman
Voorwaar, jullie god is slechts Allah, er is geen god dan Hij. Hij omvat alle zaken met (Zijn) kennis. (98)