Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٩ / صفحة ٣٨١

An-Naml 45-55, Koran - Djuz' 19 - Pagina 381

Djuz'-19, Pagina-381 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-19, Pagina-381 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-19, Pagina-381 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا إِلَى ثَمُودَ أَخَاهُمْ صَالِحًا أَنِ اعْبُدُوا اللَّهَ فَإِذَا هُمْ فَرِيقَانِ يَخْتَصِمُونَ ﴿٤٥﴾
27/An-Naml-45: Walaqad arsalna ila thamooda akhahum salihan ani oAAbudoo Allaha fa-itha hum fareeqani yakhtasimoona
En voorzeker, Wij zonden hun broeder Shâlih naar de Tsamôcd. (Hij zei:) "Aanbidt Allah!" Toen werden zij twee groepen die met elkaar redetwistten. (45)
قَالَ يَا قَوْمِ لِمَ تَسْتَعْجِلُونَ بِالسَّيِّئَةِ قَبْلَ الْحَسَنَةِ لَوْلَا تَسْتَغْفِرُونَ اللَّهَ لَعَلَّكُمْ تُرْحَمُونَ ﴿٤٦﴾
27/An-Naml-46: Qala ya qawmi lima tastaAAjiloona bialssayyi-ati qabla alhasanati lawla tastaghfiroona Allaha laAAallakum turhamoona
Hij zei: "O mijn volk, waarom zouden jullie het slechte vóór het goede bespoedigen? Hadden jullie maar om vergeving gevraagd. Hopelijk worden jullie begenadigd." (46)
قَالُوا اطَّيَّرْنَا بِكَ وَبِمَن مَّعَكَ قَالَ طَائِرُكُمْ عِندَ اللَّهِ بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ تُفْتَنُونَ ﴿٤٧﴾
27/An-Naml-47: Qaloo ittayyarna bika wabiman maAAaka qala ta-irukum AAinda Allahi bal antum qawmun tuftanoona
Zij zeiden: "Wij verwachtten van jou en degenen die met jou zijn een slecht lot." Hij zei: "Jullie lot is bij Allah. Jullie zijn beslist een volk dat op de proef gesteld wordt." (47)
وَكَانَ فِي الْمَدِينَةِ تِسْعَةُ رَهْطٍ يُفْسِدُونَ فِي الْأَرْضِ وَلَا يُصْلِحُونَ ﴿٤٨﴾
27/An-Naml-48: Wakana fee almadeenati tisAAatu rahtin yufsidoona fee al-ardi wala yuslihoona
En in de stad was een groep van negen, die verderf zaaide op aarde en die zich niet beterde. (48)
قَالُوا تَقَاسَمُوا بِاللَّهِ لَنُبَيِّتَنَّهُ وَأَهْلَهُ ثُمَّ لَنَقُولَنَّ لِوَلِيِّهِ مَا شَهِدْنَا مَهْلِكَ أَهْلِهِ وَإِنَّا لَصَادِقُونَ ﴿٤٩﴾
27/An-Naml-49: Qaloo taqasamoo biAllahi lanubayyitannahu waahlahu thumma lanaqoolanna liwaliyyihi ma shahidna mahlika ahlihi wa-inna lasadiqoona
Zij zeiden: "Zweert onder elkaar bi Allah dat wij zeker een nachtelijke aanval doen tegen hem(Shâlih) en zijn familie; daarna zeggen wij zeker tot zijn verwant: "Wij waren geen getuigen van de uitroeiing van zijn familie, en voorwaar, wij zijn waarachtigen." (49)
وَمَكَرُوا مَكْرًا وَمَكَرْنَا مَكْرًا وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ ﴿٥٠﴾
27/An-Naml-50: Wamakaroo makran wamakarna makran wahum la yashAAuroona
En zij beraamden een list en Wij beraamden een list, terwijl zij het niet beseften. (50)
فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ مَكْرِهِمْ أَنَّا دَمَّرْنَاهُمْ وَقَوْمَهُمْ أَجْمَعِينَ ﴿٥١﴾
27/An-Naml-51: Faonthur kayfa kana AAaqibatu makrihim anna dammarnahum waqawmahum ajmaAAeena
En zie hoe het einde vaa hun list was: dat Wij hen vernietigden en hun vo Ik, allemaal. (51)
فَتِلْكَ بُيُوتُهُمْ خَاوِيَةً بِمَا ظَلَمُوا إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَةً لِّقَوْمٍ يَعْلَمُونَ ﴿٥٢﴾
27/An-Naml-52: Fatilka buyootuhum khawiyatan bima thalamoo inna fee thalika laayatan liqawmin yaAAlamoona
Dat zijn nu hun huizen, tot ruïnes geworden, omdat zij onrecht pleegden. Voorwaar, daarin is zeker een Teken voor een volk dat begrijpt. (52)
وَأَنجَيْنَا الَّذِينَ آمَنُوا وَكَانُوا يَتَّقُونَ ﴿٥٣﴾
27/An-Naml-53: Waanjayna allatheena amanoo wakanoo yattaqoona
En Wij redden hen die geloofden en zij plachten (Allah) te vrezen. (53)
وَلُوطًا إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ أَتَأْتُونَ الْفَاحِشَةَ وَأَنتُمْ تُبْصِرُونَ ﴿٥٤﴾
27/An-Naml-54: Walootan ith qala liqawmihi ata/toona alfahishata waantum tubsiroona
En (gedenkt) Lôeth, toen hij tot zijn volk zei: "Begaan jullie gruweldaden hoewel jullie het inzien? (54)
أَئِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ الرِّجَالَ شَهْوَةً مِّن دُونِ النِّسَاء بَلْ أَنتُمْ قَوْمٌ تَجْهَلُونَ ﴿٥٥﴾
27/An-Naml-55: A-innakum lata/toona alrrijala shahwatan min dooni alnnisa-i bal antum qawmun tajhaloona
Waarom benaderen jullie uit begeerte mannen in plaats van vrouwen? Jullie zijn beslist een onwetend volk." (55)