Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٢٨ / صفحة ٥٤٦

Al-Hashr 4-9, Koran - Djuz' 28 - Pagina 546

Djuz'-28, Pagina-546 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-28, Pagina-546 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-28, Pagina-546 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
ذَلِكَ بِأَنَّهُمْ شَاقُّوا اللَّهَ وَرَسُولَهُ وَمَن يُشَاقِّ اللَّهَ فَإِنَّ اللَّهَ شَدِيدُ الْعِقَابِ ﴿٤﴾
59/Al-Hashr-4: Thalika bi-annahum shaqqoo Allaha warasoolahu waman yushaqqi Allaha fa-inna Allaha shadeedu alAAiqabi
Dat is omdat zij Allah en Zijn Boodschapper tegenwerkten. En wie Allah tegenwerkt: voorwaar, Allah is hard in de bestraffing. (4)
مَا قَطَعْتُم مِّن لِّينَةٍ أَوْ تَرَكْتُمُوهَا قَائِمَةً عَلَى أُصُولِهَا فَبِإِذْنِ اللَّهِ وَلِيُخْزِيَ الْفَاسِقِينَ ﴿٥﴾
59/Al-Hashr-5: Ma qataAAtum min leenatin aw taraktumooha qa-imatan AAala osooliha fabi-ithni Allahi waliyukhziya alfasiqeena
Wat jullie omhakken van de dadelpalmen of wat jullie op hun wortels laten staan; het gebeurde met de toestemming van Allah. En zodat Allah de zwaar zondigen vergeldt. (5)
وَمَا أَفَاء اللَّهُ عَلَى رَسُولِهِ مِنْهُمْ فَمَا أَوْجَفْتُمْ عَلَيْهِ مِنْ خَيْلٍ وَلَا رِكَابٍ وَلَكِنَّ اللَّهَ يُسَلِّطُ رُسُلَهُ عَلَى مَن يَشَاء وَاللَّهُ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ قَدِيرٌ ﴿٦﴾
59/Al-Hashr-6: Wama afaa Allahu AAala rasoolihi minhum fama awjaftum AAalayhi min khaylin wala rikabin walakinna Allaha yusallitu rusulahu AAala man yashao waAllahu AAala kulli shay-in qadeerun
Wat Allah aan buit (al Fay) van hen (o.a. de Bani Nadhîr) aan Zijn Boodschapper geeft: jullie hebben daartoe geen paarden en geen lastdieren aangespoord. Maar Allah geeft Zijn Boodschapper macht over wie Hij wil en Allah is Almachtig over alle zaken. (6)
مَّا أَفَاء اللَّهُ عَلَى رَسُولِهِ مِنْ أَهْلِ الْقُرَى فَلِلَّهِ وَلِلرَّسُولِ وَلِذِي الْقُرْبَى وَالْيَتَامَى وَالْمَسَاكِينِ وَابْنِ السَّبِيلِ كَيْ لَا يَكُونَ دُولَةً بَيْنَ الْأَغْنِيَاء مِنكُمْ وَمَا آتَاكُمُ الرَّسُولُ فَخُذُوهُ وَمَا نَهَاكُمْ عَنْهُ فَانتَهُوا وَاتَّقُوا اللَّهَ إِنَّ اللَّهَ شَدِيدُ الْعِقَابِ ﴿٧﴾
59/Al-Hashr-7: Ma afaa Allahu AAala rasoolihi min ahli alqura falillahi walilrrasooli walithee alqurba waalyatama waalmasakeeni waibni alssabeeli kay la yakoona doolatan bayna al-aghniya-i minkum wama atakumu alrrasoolu fakhuthoohu wama nahakum AAanhu faintahoo waittaqo
Wat Allah ook aan buit aan Zijn Boodschapper gegeven heeft, afkomstig van de bewoners van de steden; het is voor Allah en de Boodschapper; en de verwant; en de wezen; en de armen; en de reiziger zonder proviand, zodat deze (rijkdom) niet rondgaat onder de rijken van jullie. En wat de Boodschapper jullie geeft, neemt dat; maar wat Hij jullie verbiedt, onthoudt jullie daarvan. En vreest Allah: voorwaar, Allah is hard in de bestraffing. (7)
لِلْفُقَرَاء الْمُهَاجِرِينَ الَّذِينَ أُخْرِجُوا مِن دِيارِهِمْ وَأَمْوَالِهِمْ يَبْتَغُونَ فَضْلًا مِّنَ اللَّهِ وَرِضْوَانًا وَيَنصُرُونَ اللَّهَ وَرَسُولَهُ أُوْلَئِكَ هُمُ الصَّادِقُونَ ﴿٨﴾
59/Al-Hashr-8: Lilfuqara-i almuhajireena allatheena okhrijoo min diyarihim waamwalihim yabtaghoona fadlan mina Allahi waridwanan wayansuroona Allaha warasoolahu ola-ika humu alssadiqoona
(De buit is) voor de armen van de uitgewekenen, degenen die zijn verdreven uit hun woonplaatsen en van hun bezittingen, zoekend naar een gunst en welbehagen van Allah. En zij helpen Allah en Zijn Boodschapper. Zij zijn degenen die de waarachtigen zijn. (8)
وَالَّذِينَ تَبَوَّؤُوا الدَّارَ وَالْإِيمَانَ مِن قَبْلِهِمْ يُحِبُّونَ مَنْ هَاجَرَ إِلَيْهِمْ وَلَا يَجِدُونَ فِي صُدُورِهِمْ حَاجَةً مِّمَّا أُوتُوا وَيُؤْثِرُونَ عَلَى أَنفُسِهِمْ وَلَوْ كَانَ بِهِمْ خَصَاصَةٌ وَمَن يُوقَ شُحَّ نَفْسِهِ فَأُوْلَئِكَ هُمُ الْمُفْلِحُونَ ﴿٩﴾
59/Al-Hashr-9: Waallatheena tabawwaoo alddara waal-eemana min qablihim yuhibboona man hajara ilayhim wala yajidoona fee sudoorihim hajatan mimma ootoo wayu/thiroona AAala anfusihim walaw kana bihim khasasatun waman yooqa shuhha nafsihi faola-ika humu almuflihoona
En degenen die vóór hen in de stad (Medinah) woonden en geloofden (de Anshâr), zij houden van degenen die (vanuit Mekkah) naar hen zijn uitgeweken, Zij vinden in hun hart geen jaloezie op wat (aan hen) gegeven is. En zij geven aan (hen) voorrang boven zichzelf, ook al is er behoefte onder hen. En wie zich hoedt voor zijn eigen gierigheid: dat zijn degenen die zullen welslagen. (9)