Nederlands
[
Veranderen
]
Коран на български език
Коран на русском языке
Quran di Indonesia
Corán en español
Koran on-Nederlandse
Coran en français
Koran auf Deutsch
Quran in English
Kuran-ı Kerim Türkçe Meali
Koran
Soeras in de Koran
Juz' in de Koran
Luister Koran (nieuwe)
Dempen (Actief)
Abu Bakr al Shatri
Maher Al Mueaqly
Mishary al Afasy
القرآن الكريم / جزئها ٥ / صفحة ٩٧
القرآن الكريم
»
جزئها ٥
»
القرآن الكريم / جزئها ٥ / صفحة ٩٧
An-Nisa 114-121, Koran - Djuz' 5 - Pagina 97
de Heilige Koran
»
Juz' in de Koran
»
Djuz' 5
»
An-Nisa 114-121, Koran - Djuz' 5 - Pagina 97
Luister Koran Pagina-97
لاَّ خَيْرَ فِي كَثِيرٍ مِّن نَّجْوَاهُمْ إِلاَّ مَنْ أَمَرَ بِصَدَقَةٍ أَوْ مَعْرُوفٍ أَوْ إِصْلاَحٍ بَيْنَ النَّاسِ وَمَن يَفْعَلْ ذَلِكَ ابْتَغَاء مَرْضَاتِ اللّهِ فَسَوْفَ نُؤْتِيهِ أَجْرًا عَظِيمًا
﴿١١٤﴾
4/An-Nisa-114: La khayra fee katheerin min najwahum illa man amara bisadaqatin aw maAAroofin aw islahin bayna alnnasi waman yafAAal thalika ibtighaa mardati Allahi fasawfa nu/teehi ajran AAatheeman
Er is geen goed in veel van hun heimelijke gesprekken, behalve wie aanmaant tot liefdadigheid of wijsheid of verzoening tussen de mensen, wie dat doet om het welbehageb van Allah to bereiken: Wij zullen hem een geweldige beloning geven. (114)
وَمَن يُشَاقِقِ الرَّسُولَ مِن بَعْدِ مَا تَبَيَّنَ لَهُ الْهُدَى وَيَتَّبِعْ غَيْرَ سَبِيلِ الْمُؤْمِنِينَ نُوَلِّهِ مَا تَوَلَّى وَنُصْلِهِ جَهَنَّمَ وَسَاءتْ مَصِيرًا
﴿١١٥﴾
4/An-Nisa-115: Waman yushaqiqi alrrasoola min baAAdi ma tabayyana lahu alhuda wayattabiAA ghayra sabeeli almu/mineena nuwallihi ma tawalla wanuslihi jahannama wasaat maseeran
En wie de Boodschapper tegenwerkt nadat de Leiding hem duidelijk is geworden en een andere weg volgt dan die van de gelovigen: Wij laten hem ( gaar naar) waarheen hij zich afgekeerd had en Wij zullen hem in de Hel binnenlieden. En dat is de slechtste bestemming! (115)
إِنَّ اللّهَ لاَ يَغْفِرُ أَن يُشْرَكَ بِهِ وَيَغْفِرُ مَا دُونَ ذَلِكَ لِمَن يَشَاء وَمَن يُشْرِكْ بِاللّهِ فَقَدْ ضَلَّ ضَلاَلاً بَعِيدًا
﴿١١٦﴾
4/An-Nisa-116: Inna Allaha la yaghfiru an yushraka bihi wayaghfiru ma doona thalika liman yashao waman yushrik biAllahi faqad dalla dalalan baAAeedan
Voorwaar, Allah vergeeft niet dat aan Hem deelgenoten worden toegekend, maar Hij vergeeft daarbuiten aan wie Hij wil. En wie deelgenoten aan Allah toekent, hij heeft ver gedwaald. (116)
إِن يَدْعُونَ مِن دُونِهِ إِلاَّ إِنَاثًا وَإِن يَدْعُونَ إِلاَّ شَيْطَانًا مَّرِيدًا
﴿١١٧﴾
4/An-Nisa-117: In yadAAoona min doonihi illa inathan wa-in yadAAoona illa shaytanan mareedan
Zij aanbidden naast Hem slechts afgodsbeelden en zij aanbidden slechts de opstandige satan. (117)
لَّعَنَهُ اللّهُ وَقَالَ لَأَتَّخِذَنَّ مِنْ عِبَادِكَ نَصِيبًا مَّفْرُوضًا
﴿١١٨﴾
4/An-Nisa-118: LaAAanahu Allahu waqala laattakhithanna min AAibadika naseeban mafroodan
Allah vervloekte hem (de satan) en hij (de Satan) zei: "Ik zal van Uw dienaren een bepaald gedeelte nemen. (118)
وَلأُضِلَّنَّهُمْ وَلأُمَنِّيَنَّهُمْ وَلآمُرَنَّهُمْ فَلَيُبَتِّكُنَّ آذَانَ الأَنْعَامِ وَلآمُرَنَّهُمْ فَلَيُغَيِّرُنَّ خَلْقَ اللّهِ وَمَن يَتَّخِذِ الشَّيْطَانَ وَلِيًّا مِّن دُونِ اللّهِ فَقَدْ خَسِرَ خُسْرَانًا مُّبِينًا
﴿١١٩﴾
4/An-Nisa-119: Walaodillannahum walaomanniyannahum walaamurannahum falayubattikunna athana al-anAAami walaamurannahum falayughayyirunna khalqa Allahi waman yattakhithi alshshaytana waliyyan min dooni Allahi faqad khasira khusranan mubeenan
En ik zal hen doen dwalen en ik zal hun ijdelheid opwekken en ik zal hen bevelen de oren van het vee te snijden en ik zal hen bevelen de schepping van Allah te veranderen." En wie in plaats van Allah de Satan tot beschermer neemt, die zal waarlijk een duidelijk verlies lijden. (119)
يَعِدُهُمْ وَيُمَنِّيهِمْ وَمَا يَعِدُهُمُ الشَّيْطَانُ إِلاَّ غُرُورًا
﴿١٢٠﴾
4/An-Nisa-120: YaAAiduhum wayumanneehim wama yaAAiduhumu alshshaytanu illa ghurooran
Hij doet hen beloften en hij wekt hun ijdelheid op en wat de Satan hen belooft is slechts een misleiding, (120)
أُوْلَئِكَ مَأْوَاهُمْ جَهَنَّمُ وَلاَ يَجِدُونَ عَنْهَا مَحِيصًا
﴿١٢١﴾
4/An-Nisa-121: Ola-ika ma/wahum jahannamu wala yajidoona AAanha maheesan
Zij zijn degenen wiens verblijfplaats, de Hel is, en zij vinden daaruit geen ontsnapping. (121)