إِنَّ الَّذِينَ آمَنُواْ وَهَاجَرُواْ وَجَاهَدُواْ بِأَمْوَالِهِمْ وَأَنفُسِهِمْ فِي سَبِيلِ اللّهِ وَالَّذِينَ آوَواْ وَّنَصَرُواْ أُوْلَئِكَ بَعْضُهُمْ أَوْلِيَاء بَعْضٍ وَالَّذِينَ آمَنُواْ وَلَمْ يُهَاجِرُواْ مَا لَكُم مِّن وَلاَيَتِهِم مِّن شَيْءٍ حَتَّى يُهَاجِرُواْ وَإِنِ اسْتَنصَرُوكُمْ فِي الدِّينِ فَعَلَيْكُمُ النَّصْرُ إِلاَّ عَلَى قَوْمٍ بَيْنَكُمْ وَبَيْنَهُم مِّيثَاقٌ وَاللّهُ بِمَا تَعْمَلُونَ بَصِيرٌ
﴿٧٢﴾
Sofian S. Siregar
Voorwaar, degenen die geloven en die zijn uitgeweken (naar Medinah) en die hebben gesteden met hun bezittingen en hun levens op de Weg van Allah, en degenen die onderdak boden en hulp verleenden: zij zijn het die elkaars bondgenoten zijn. En degenen die geloven" maar die nog niet zijn uitgeweken: jullie hebben geen enkele verbondenheid met hen, totdat zij zijn uitgeweken. En wanneer zij jullie hulp vragen bij de godsdienst, dan is het jullie plicht om hen te helpen, behalve tegen een volk waarmee jullie een verbond hebben. En Allah is Alziende over wat jullie doen.
Fred Leemhuis
Zij die geloven en uitgeweken zijn en zich met hun bezittingen en hun eigen persoon op Gods weg inspannen en zij die onderkomen en hulp gegeven hebben, dat zijn zij die elkaars medestanders zijn. En hun die geloven, maar nog niet zijn uitgeweken hoeven jullie geen enkele bescherming te geven zolang zij niet zijn uitgeweken. Maar als zij jullie om hulp in de godsdienst vragen dan moeten jullie hulp geven, behalve als het tegen mensen is met wie jullie een verbintenis hebben. God doorziet wel wat jullie doen.
Salomo Keyzer
Zij die geloofd hebben en hun land zijn ontvlucht, en hunne bezittingen en hunne personen aan den strijd, voor den godsdienst van hunnen Heer, wijdden, en zij die den profeet eene schuilplaats hebben verleend en hem hebben bijgestaan, zullen als elkanders naaste bloedverwanten worden beschouwd. Maar zij die geloofd hebben en hun land niet zijn ontvlucht, zullen geene bloedverwanten van u zijn, tot zij hunne woningen eveneens hebben verlaten. Maar indien zij uwe hulp voor het geloof inroepen, zult gij die verleenen, tenzij het tegen degenen mocht wezen, die uwe bondgenooten zijn; en God ziet wat gij doet.