Nederlands [Veranderen]

Al-Ma'idah-18, Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri

volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  
18

Al-Ma'idah-18, Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri

Vergelijk alle Nederlandse vertalingen van Surah Al-Ma'idah - vers 18

سورة المائدة

Soera Al-Ma'idah

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

وَقَالَتِ الْيَهُودُ وَالنَّصَارَى نَحْنُ أَبْنَاء اللّهِ وَأَحِبَّاؤُهُ قُلْ فَلِمَ يُعَذِّبُكُم بِذُنُوبِكُم بَلْ أَنتُم بَشَرٌ مِّمَّنْ خَلَقَ يَغْفِرُ لِمَن يَشَاء وَيُعَذِّبُ مَن يَشَاء وَلِلّهِ مُلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا وَإِلَيْهِ الْمَصِيرُ ﴿١٨﴾
5/Al-Ma'idah-18: Waqalati alyahoodu waalnnasara nahnu abnao Allahi waahibbaohu qul falima yuAAaththibukum bithunoobikum bal antum basharun mimman khalaqa yaghfiru liman yashao wayuAAaththibu man yashao walillahi mulku alssamawati waal-ardi wama baynahuma wa-ilayhi almasee

Sofian S. Siregar

En de Joden en de Christenen zeiden: "Wij zijn zonen van Allah en Zijn geliefden." Zeg (O Moehammed): "Waarom straft Hij jullie dan voor jullie zonden? Maar nee, jullie zijn (gewone) mensen, die Hij schiep, Hij vergeeft wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil." En an Allah behoort het Koninkrijk van de hemelen en de aarde en wat er tussen hen is. En tot Hem is de terugkeer.

Fred Leemhuis

De joden en de christenen zeggen: "Wij zijn de kinderen Gods en Zijn beminden." Zeg: "Waarom straft Hij jullie dan voor jullie zonden? Maar nee, jullie zijn mensen die behoren tot hen die Hij geschapen heeft! Hij vergeeft aan wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil." Van God is de heerschappij over de hemelen en de aarde en wat tussen beide is. Bij Hem is de bestemming.

Salomo Keyzer

De Joden en Christenen zeggen, wij zijn de kinderen Gods en zijne geliefden. Antwoord: Waarom straft hij u dan voor uwe zonden? Maar gij zijt slechts menschen, van diegenen, welke hij heeft geschapen. Hij vergeeft aan wie het hem behaagt, en hij straft wie hem behaagt; en Gode behoort het koninkrijk des hemels en der aarde, en alles wat tusschen beide is; en tot hem keert alles terug.
18