Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١ / صفحة ١٨

Al-Baqarah 113-119, Koran - Djuz' 1 - Pagina 18

Djuz'-1, Pagina-18 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-1, Pagina-18 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-1, Pagina-18 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَقَالَتِ الْيَهُودُ لَيْسَتِ النَّصَارَى عَلَىَ شَيْءٍ وَقَالَتِ النَّصَارَى لَيْسَتِ الْيَهُودُ عَلَى شَيْءٍ وَهُمْ يَتْلُونَ الْكِتَابَ كَذَلِكَ قَالَ الَّذِينَ لاَ يَعْلَمُونَ مِثْلَ قَوْلِهِمْ فَاللّهُ يَحْكُمُ بَيْنَهُمْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ فِيمَا كَانُواْ فِيهِ يَخْتَلِفُونَ ﴿١١٣﴾
2/Al-Baqarah-113: Waqalati alyahoodu laysati alnnasara AAala shay-in waqalati alnnasara laysati alyahoodu AAala shay-in wahum yatloona alkitaba kathalika qala allatheena la yaAAlamoona mithla qawlihim faAllahu yahkumu baynahum yawma alqiyamati feema kanoo feehi yakhtalifoo
En de Joden zeiden: "De christenen hebben geen grondslag" (voor hun beweringen). En de Christenen zeiden: "De Joden hebben geen grondslag. "Terwijl zij de Schrift voorlezen. Degenen die niet weten (de veelgodenaanbidders), spreken het zelfde woord als zij. En Allah zal tussen hen oordelen op de Dag der Opstanding omtrent dat waarover zij van mening verschillen. (113)
وَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّن مَّنَعَ مَسَاجِدَ اللّهِ أَن يُذْكَرَ فِيهَا اسْمُهُ وَسَعَى فِي خَرَابِهَا أُوْلَئِكَ مَا كَانَ لَهُمْ أَن يَدْخُلُوهَا إِلاَّ خَآئِفِينَ لهُمْ فِي الدُّنْيَا خِزْيٌ وَلَهُمْ فِي الآخِرَةِ عَذَابٌ عَظِيمٌ ﴿١١٤﴾
2/Al-Baqarah-114: Waman athlamu mimman manaAAa masajida Allahi an yuthkara feeha ismuhu wasaAAa fee kharabiha ola-ika ma kana lahum an yadkhulooha illa kha-ifeena lahum fee alddunya khizyun walahum fee al-akhirati AAathabun AAatheemun
En wie is er zondiger dan degene die verhindert dat in de Moskeeen van Allah Zijn Naam genoemd wordt en die zich beijvert om deze te verwoesten? Zij behoren deze niet binnen te gaan, behalve als vrezenden. Voor hen is er op de wereld een vernedering en in het Hiernamaals is er een geweldige bestraffing. (114)
وَلِلّهِ الْمَشْرِقُ وَالْمَغْرِبُ فَأَيْنَمَا تُوَلُّواْ فَثَمَّ وَجْهُ اللّهِ إِنَّ اللّهَ وَاسِعٌ عَلِيمٌ ﴿١١٥﴾
2/Al-Baqarah-115: Walillahi almashriqu waalmaghribu faaynama tuwalloo fathamma wajhu Allahi inna Allaha wasiAAun AAaleemun
En aan Allah behoren het Oosten en het Westen. Waarheen jullie je ook wenden, daar is het Aangezicht van Allah. Voorwar, Allah is Alomvattend en Alwetend. (115)
وَقَالُواْ اتَّخَذَ اللّهُ وَلَدًا سُبْحَانَهُ بَل لَّهُ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ كُلٌّ لَّهُ قَانِتُونَ ﴿١١٦﴾
2/Al-Baqarah-116: Waqaloo itakhatha Allahu waladan subhanahu bal lahu ma fee alssamawati waal-ardi kullun lahu qanitoona
En zij (de Christenen) zeiden: "Allah heeft Zich een zoon genomen." Heilig is Hij! Nee! Aan Hem behoort wat er in de hemelen en (op) de aarde is. Allen gehoorzamen Hem ootmoedig. (116)
بَدِيعُ السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ وَإِذَا قَضَى أَمْراً فَإِنَّمَا يَقُولُ لَهُ كُن فَيَكُونُ ﴿١١٧﴾
2/Al-Baqarah-117: BadeeAAu alssamawati waal-ardi wa-itha qada amran fa-innama yaqoolu lahu kun fayakoonu
(Hij is) de Voortbrenger van de hemelen en de aarde. En wanner Hij een besluit over een zaak heeft genomen, dan zegt Hij er slechts tegen: "Wees," en het is. (117)
وَقَالَ الَّذِينَ لاَ يَعْلَمُونَ لَوْلاَ يُكَلِّمُنَا اللّهُ أَوْ تَأْتِينَا آيَةٌ كَذَلِكَ قَالَ الَّذِينَ مِن قَبْلِهِم مِّثْلَ قَوْلِهِمْ تَشَابَهَتْ قُلُوبُهُمْ قَدْ بَيَّنَّا الآيَاتِ لِقَوْمٍ يُوقِنُونَ ﴿١١٨﴾
2/Al-Baqarah-118: Waqala allatheena la yaAAlamoona lawla yukallimuna Allahu aw ta/teena ayatun kathalika qala allatheena min qablihim mithla qawlihim tashabahat quloobuhum qad bayyanna al-ayati liqawmin yooqinoona
En degenen die niet weten, zeiden: Waarom spreekt Allah niet tot ons en waarom komt er geen Teken tot ons?" Zo spraken ook degenen die voor hen waren. Hun harten lijken op elkaar. Waarlijk, Wij hebben de Tekenen duidelijk gemaakt aan een overtuigd volk. (118)
إِنَّا أَرْسَلْنَاكَ بِالْحَقِّ بَشِيرًا وَنَذِيرًا وَلاَ تُسْأَلُ عَنْ أَصْحَابِ الْجَحِيمِ ﴿١١٩﴾
2/Al-Baqarah-119: Inna arsalnaka bialhaqqi basheeran wanatheeran wala tus-alu Aaan as-habi aljaheemi
Voorwaar, Wij hebben jou (Moehammad) met de Waarheid gezonden, als een brenger van een verheugende tijding en als een waarschuwer, en jij zal niet worden ondervraagd over de bewoners van de Djahîm (de Hel). (119)