Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٢ / صفحة ٢٣٠

Hud 72-81, Koran - Djuz' 12 - Pagina 230

Djuz'-12, Pagina-230 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-12, Pagina-230 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-12, Pagina-230 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
قَالَتْ يَا وَيْلَتَى أَأَلِدُ وَأَنَاْ عَجُوزٌ وَهَذَا بَعْلِي شَيْخًا إِنَّ هَذَا لَشَيْءٌ عَجِيبٌ ﴿٧٢﴾
11/Hud-72: Qalat ya waylata aalidu waana AAajoozun wahatha baAAlee shaykhan inna hatha lashay-on AAajeebun
Zij zei: "Wee mij, zal ik een kind baren, terwijl ik een oude vrouw ben, en deze echtgenoot van mij is een oude man. Voorwaar, dat is zeker iets verbazingwekkends." (72)
قَالُواْ أَتَعْجَبِينَ مِنْ أَمْرِ اللّهِ رَحْمَتُ اللّهِ وَبَرَكَاتُهُ عَلَيْكُمْ أَهْلَ الْبَيْتِ إِنَّهُ حَمِيدٌ مَّجِيدٌ ﴿٧٣﴾
11/Hud-73: Qaloo ataAAjabeena min amri Allahi rahmatu Allahi wabarakatuhu AAalaykum ahla albayti innahu hameedun majeedun
Zij (de Engelen) zeiden: "Verbaas jij je over de beschikking van Allah? Het is Allah's Barmhartigheid en het zijn Zijn zegeningen over jullie, O bewoners van het huis. Voorwaar, Hij is Meest Prijzenswaardig, Meest Vrijgevig." (73)
فَلَمَّا ذَهَبَ عَنْ إِبْرَاهِيمَ الرَّوْعُ وَجَاءتْهُ الْبُشْرَى يُجَادِلُنَا فِي قَوْمِ لُوطٍ ﴿٧٤﴾
11/Hud-74: Falamma thahaba AAan ibraheema alrrawAAu wajaat-hu albushra yujadiluna fee qawmi lootin
En toen de angst bij lbrâhîm was verdwenen, en de goede tijding tot hem was gekomen, redetwistte hij met Ons over het volk van Lôeth. (74)
إِنَّ إِبْرَاهِيمَ لَحَلِيمٌ أَوَّاهٌ مُّنِيبٌ ﴿٧٥﴾
11/Hud-75: Inna ibraheema lahaleemun awwahun muneebun
Voorwaar, Ibrâhîm is inderdaad zachtmoedig, teder, berouwvol. (75)
يَا إِبْرَاهِيمُ أَعْرِضْ عَنْ هَذَا إِنَّهُ قَدْ جَاء أَمْرُ رَبِّكَ وَإِنَّهُمْ آتِيهِمْ عَذَابٌ غَيْرُ مَرْدُودٍ ﴿٧٦﴾
11/Hud-76: Ya ibraheemu aAArid AAan hatha innahu qad jaa amru rabbika wa-innahum ateehim AAathabun ghayru mardoodin
O Ibráhîm, wend je hier van af! Voorwaar, de beschikking van jouw Heer is reeds gekomen. Voorwaar, een onafwendbare bestraffing zal tot hen komen. (76)
وَلَمَّا جَاءتْ رُسُلُنَا لُوطًا سِيءَ بِهِمْ وَضَاقَ بِهِمْ ذَرْعًا وَقَالَ هَذَا يَوْمٌ عَصِيبٌ ﴿٧٧﴾
11/Hud-77: Walamma jaat rusuluna lootan see-a bihim wadaqa bihim tharAAan waqala hatha yawmun AAaseebun
En toen Onze gezanten (Engelen) tot Lôeth kwamen, voelde hij zich benard en machteloos benauwd, en hij zei: "Dit is een zware dag." (77)
وَجَاءهُ قَوْمُهُ يُهْرَعُونَ إِلَيْهِ وَمِن قَبْلُ كَانُواْ يَعْمَلُونَ السَّيِّئَاتِ قَالَ يَا قَوْمِ هَؤُلاء بَنَاتِي هُنَّ أَطْهَرُ لَكُمْ فَاتَّقُواْ اللّهَ وَلاَ تُخْزُونِ فِي ضَيْفِي أَلَيْسَ مِنكُمْ رَجُلٌ رَّشِيدٌ ﴿٧٨﴾
11/Hud-78: Wajaahu qawmuhu yuhraAAoona ilayhi wamin qablu kanoo yaAAmaloona alssayyi-ati qala ya qawmi haola-i banatee hunna atharu lakum faittaqoo Allaha wala tukhzooni fee dayfee alaysa minkum rajulun rasheedun
En zijn volk kwam tot hem, zich tot hem haastend. En voorheen plachten zij slechte daden te bedrijven. Hij zei: "O mijn volk, dit zijn mijn dochters, zij zijn reiner voor juillie. Vreest daarom Allah, en vernedert mij niet tegenover mijn gasten. Is er onder jullie geen man met gezond verstandt?" (78)
قَالُواْ لَقَدْ عَلِمْتَ مَا لَنَا فِي بَنَاتِكَ مِنْ حَقٍّ وَإِنَّكَ لَتَعْلَمُ مَا نُرِيدُ ﴿٧٩﴾
11/Hud-79: Qaloo laqad AAalimta ma lana fee banatika min haqqin wa-innaka lataAAlamu ma nureedu
Zij zeiden: "Voorzeker, je weet dat wij geen behoefte hebben aan jouw dochters, en voorwaar, jij weet wat wij wensen." (79)
قَالَ لَوْ أَنَّ لِي بِكُمْ قُوَّةً أَوْ آوِي إِلَى رُكْنٍ شَدِيدٍ ﴿٨٠﴾
11/Hud-80: Qala law anna lee bikum quwwatan aw awee ila ruknin shadeedin
Hij zei: "Als ik toch macht tegen jullie had, of mijn toevlucht kon nemen bij een machtige familie... (dan zou ik tegen jullie op kunnen treden.)" (80)
قَالُواْ يَا لُوطُ إِنَّا رُسُلُ رَبِّكَ لَن يَصِلُواْ إِلَيْكَ فَأَسْرِ بِأَهْلِكَ بِقِطْعٍ مِّنَ اللَّيْلِ وَلاَ يَلْتَفِتْ مِنكُمْ أَحَدٌ إِلاَّ امْرَأَتَكَ إِنَّهُ مُصِيبُهَا مَا أَصَابَهُمْ إِنَّ مَوْعِدَهُمُ الصُّبْحُ أَلَيْسَ الصُّبْحُ بِقَرِيبٍ ﴿٨١﴾
11/Hud-81: Qaloo ya lootu inna rusulu rabbika lan yasiloo ilayka faasri bi-ahlika biqitAAin mina allayli wala yaltafit minkum ahadun illa imraataka innahu museebuha ma asabahum inna mawAAidahumu alssubhu alaysa alssubhu biqareebin
Zij (de Engelen) zeiden: "O Lôeth, voorwaar, wij zijn de gezanten van jouw Heer, zij zullen jou nimmer kunnen bereiken, vertrek dus met jouw familie in de nacht. En laat niemand van jullie achterblijven, behalve jouw vrouw. Voorwaar, wat haar zal treffen, is wat hen zal treffen. Voorwaar, wat hun is aangezegd, zal in de ochtend plaatsvinden. Is de ochtend niet nabij?" (81)