Nederlands
[
Veranderen
]
Коран на български език
Коран на русском языке
Quran di Indonesia
Corán en español
Koran on-Nederlandse
Coran en français
Koran auf Deutsch
Quran in English
Kuran-ı Kerim Türkçe Meali
Koran
Soeras in de Koran
Juz' in de Koran
Luister Koran (nieuwe)
Dempen (Actief)
Abu Bakr al Shatri
Maher Al Mueaqly
Mishary al Afasy
القرآن الكريم / جزئها ١٢ / صفحة ٢٣٦
القرآن الكريم
»
جزئها ١٢
»
القرآن الكريم / جزئها ١٢ / صفحة ٢٣٦
Yusuf 5-14, Koran - Djuz' 12 - Pagina 236
de Heilige Koran
»
Juz' in de Koran
»
Djuz' 12
»
Yusuf 5-14, Koran - Djuz' 12 - Pagina 236
Luister Koran Pagina-236
قَالَ يَا بُنَيَّ لاَ تَقْصُصْ رُؤْيَاكَ عَلَى إِخْوَتِكَ فَيَكِيدُواْ لَكَ كَيْدًا إِنَّ الشَّيْطَانَ لِلإِنسَانِ عَدُوٌّ مُّبِينٌ
﴿٥﴾
12/Yusuf-5: Qala ya bunayya la taqsus ru/yaka AAala ikhwatika fayakeedoo laka kaydan inna alshshaytana lil-insani AAaduwwun mubeenun
Hij zei: "O mijn zoon, vertel jouw droom niet aan jouw broeders, anders zullen zij tegen jou een plan beramen. Voorwaar, de Satan is voor de mens een duidelijke vijand." (5)
وَكَذَلِكَ يَجْتَبِيكَ رَبُّكَ وَيُعَلِّمُكَ مِن تَأْوِيلِ الأَحَادِيثِ وَيُتِمُّ نِعْمَتَهُ عَلَيْكَ وَعَلَى آلِ يَعْقُوبَ كَمَا أَتَمَّهَا عَلَى أَبَوَيْكَ مِن قَبْلُ إِبْرَاهِيمَ وَإِسْحَقَ إِنَّ رَبَّكَ عَلِيمٌ حَكِيمٌ
﴿٦﴾
12/Yusuf-6: Wakathalika yajtabeeka rabbuka wayuAAallimuka min ta/weeli al-ahadeethi wayutimmu niAAmatahu AAalayka waAAala ali yaAAqooba kama atammaha AAala abawayka min qablu ibraheema wa-ishaqa inna rabbaka AAaleemun hakeemun
Zo verkiest jouw Heer jou en onderwijst Hij jou de uitleg van de vertellingen (dromen). En Hij vervolmaakt Zijn genieting aan jou en de familie van Ya'qôeb, zoals Hij het daarvoor heeft vervolmaakt aan jouw vaderen, Ibrâhîm en Ishaq. Voorwaar, jouw Heer is Alwetend, Alwijs. (6)
لَّقَدْ كَانَ فِي يُوسُفَ وَإِخْوَتِهِ آيَاتٌ لِّلسَّائِلِينَ
﴿٧﴾
12/Yusuf-7: Laqad kana fee yoosufa wa-ikhwatihi ayatun lilssa-ileena
Voorzeker, in (de geschiedenis van) Yôusef en zijn broeders waren Tekenen voor hen die vragen stelden. (7)
إِذْ قَالُواْ لَيُوسُفُ وَأَخُوهُ أَحَبُّ إِلَى أَبِينَا مِنَّا وَنَحْنُ عُصْبَةٌ إِنَّ أَبَانَا لَفِي ضَلاَلٍ مُّبِينٍ
﴿٨﴾
12/Yusuf-8: Ith qaloo layoosufu waakhoohu ahabbu ila abeena minna wanahnu AAusbatun inna abana lafee dalalin mubeenin
Toen zij zeiden: "Yôesoef en zijn broeder zijn zeker geliefder bij onze vader dan wij, terwijl wij een hechte groep zijn. Voorwaar, onze vader verkeert zeker in duidelijke dwaling. (8)
اقْتُلُواْ يُوسُفَ أَوِ اطْرَحُوهُ أَرْضًا يَخْلُ لَكُمْ وَجْهُ أَبِيكُمْ وَتَكُونُواْ مِن بَعْدِهِ قَوْمًا صَالِحِينَ
﴿٩﴾
12/Yusuf-9: Oqtuloo yoosufa awi itrahoohu ardan yakhlu lakum wajhu abeekum watakoonoo min baAAdihi qawman saliheena
Doodt Yôesoef of zet hem het land uit, zodat het gezicht van jullie vader alleen voor jullie zal zijn en daarna worden jullie een rechtschapen volk." (9)
قَالَ قَآئِلٌ مَّنْهُمْ لاَ تَقْتُلُواْ يُوسُفَ وَأَلْقُوهُ فِي غَيَابَةِ الْجُبِّ يَلْتَقِطْهُ بَعْضُ السَّيَّارَةِ إِن كُنتُمْ فَاعِلِينَ
﴿١٠﴾
12/Yusuf-10: Qala qa-ilun minhum la taqtuloo yoosufa waalqoohu fee ghayabati aljubbi yaltaqithu baAAdu alssayyarati in kuntum faAAileena
Eén van hen zei: "Doodt Yôesoef niet, maar werpt hem op de bodem van de put, opdat enkele reizigers hem zullen vinden, als jullie iets willen ondernemen." (10)
قَالُواْ يَا أَبَانَا مَا لَكَ لاَ تَأْمَنَّا عَلَى يُوسُفَ وَإِنَّا لَهُ لَنَاصِحُونَ
﴿١١﴾
12/Yusuf-11: Qaloo ya abana ma laka la ta/manna AAala yoosufa wa-inna lahu lanasihoona
Zij zeiden: "O onze vader, waarom vertrouwt u Yôesoef niet aan ons toe. En voorwaar, wij zijn hem welgezind. (11)
أَرْسِلْهُ مَعَنَا غَدًا يَرْتَعْ وَيَلْعَبْ وَإِنَّا لَهُ لَحَافِظُونَ
﴿١٢﴾
12/Yusuf-12: Arsilhu maAAana ghadan yartaAA wayalAAab wa-inna lahu lahafithoona
Laat hem morgen met ons mee gaan, zodat hij overvloedig zal eten en spelen. En voorwaar, wij zullen zeker wakers over hem zijn." (12)
قَالَ إِنِّي لَيَحْزُنُنِي أَن تَذْهَبُواْ بِهِ وَأَخَافُ أَن يَأْكُلَهُ الذِّئْبُ وَأَنتُمْ عَنْهُ غَافِلُونَ
﴿١٣﴾
12/Yusuf-13: Qala innee layahzununee an thathhaboo bihi waakhafu an ya/kulahu alththi/bu waantum AAanhu ghafiloona
Hij (Ya'qôeb) zei: "Voorwaar, het verdriet mij dat jullie hem meenemen en ik vrees dat de wolf hem zal verslinden, terwijl jullie niet op hem letten." (13)
قَالُواْ لَئِنْ أَكَلَهُ الذِّئْبُ وَنَحْنُ عُصْبَةٌ إِنَّا إِذًا لَّخَاسِرُونَ
﴿١٤﴾
12/Yusuf-14: Qaloo la-in akalahu alththi/bu wanahnu AAusbatun inna ithan lakhasiroona
Zij zeiden: "Als de wolf hem verslindt, terwijl wij met een hechte groep zijn, dan zullen wij zeker de verliezers zijn." (14)