Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٣ / صفحة ٢٤٢

Yusuf 53-63, Koran - Djuz' 13 - Pagina 242

Djuz'-13, Pagina-242 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-13, Pagina-242 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-13, Pagina-242 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَمَا أُبَرِّئُ نَفْسِي إِنَّ النَّفْسَ لأَمَّارَةٌ بِالسُّوءِ إِلاَّ مَا رَحِمَ رَبِّيَ إِنَّ رَبِّي غَفُورٌ رَّحِيمٌ ﴿٥٣﴾
12/Yusuf-53: Wama obarri-o nafsee inna alnnafsa laammaratun bialssoo-i illa ma rahima rabbee inna rabbee ghafoorun raheemun
Ik verklaar dat ikzelf niet onschuldig ben. Voorwaar, de ziel spoort aan tot het kwade, behalve bij wie door mijn Heer benigd is. Voorwaar, mijn Heer is Vergevensgezind, Meest Barmhartig." (53)
وَقَالَ الْمَلِكُ ائْتُونِي بِهِ أَسْتَخْلِصْهُ لِنَفْسِي فَلَمَّا كَلَّمَهُ قَالَ إِنَّكَ الْيَوْمَ لَدَيْنَا مِكِينٌ أَمِينٌ ﴿٥٤﴾
12/Yusuf-54: Waqala almaliku i/toonee bihi astakhlishu linafsee falamma kallamahu qala innaka alyawma ladayna makeenun ameenun
rui de koning zei: "Brengt hem bij mij, ik maak hem tot mijn vertrouweling. En toen hij tot hem sprak, zei hij: "Voorwaar, vandaag ben jij aan onze zijde een geëerde en betrouwbare." (54)
قَالَ اجْعَلْنِي عَلَى خَزَآئِنِ الأَرْضِ إِنِّي حَفِيظٌ عَلِيمٌ ﴿٥٥﴾
12/Yusuf-55: Qala ijAAalnee AAala khaza-ini al-ardi innee hafeethun AAaleemun
Hij zei: "Maak mij (beheerder) over de schatten van het land. Voorwaar, ik ben een kundige beheerder." (55)
وَكَذَلِكَ مَكَّنِّا لِيُوسُفَ فِي الأَرْضِ يَتَبَوَّأُ مِنْهَا حَيْثُ يَشَاء نُصِيبُ بِرَحْمَتِنَا مَن نَّشَاء وَلاَ نُضِيعُ أَجْرَ الْمُحْسِنِينَ ﴿٥٦﴾
12/Yusuf-56: Wakathalika makanna liyoosufa fee al-ardi yatabawwao minha haythu yashao nuseebu birahmatina man nashao wala nudeeAAu ajra almuhsineena
En zo gaven Wij Yôesoef een machtige positie in het land, hij vedigde zich daarin zoals hij wilde. Wij geven onze Barmhartigheid aan wie Wij willen, Wij doen de beloning van de weldoeners niet verloren gaan. (56)
وَلَأَجْرُ الآخِرَةِ خَيْرٌ لِّلَّذِينَ آمَنُواْ وَكَانُواْ يَتَّقُونَ ﴿٥٧﴾
12/Yusuf-57: Walaajru al-akhirati khayrun lillatheena amanoo wakanoo yattaqoona
En de beloning van het Hiernamaals is zeker beter voor degenen die geloofden en (Allah) vreesden. (57)
وَجَاء إِخْوَةُ يُوسُفَ فَدَخَلُواْ عَلَيْهِ فَعَرَفَهُمْ وَهُمْ لَهُ مُنكِرُونَ ﴿٥٨﴾
12/Yusuf-58: Wajaa ikhwatu yoosufa fadakhaloo AAalayhi faAAarafahum wahum lahu munkiroona
En de broeders van Yôesoef kwamen en zij traden bij hem binnen. Toen herkende hij hen, terwijl zij hem niet herkenden. (58)
وَلَمَّا جَهَّزَهُم بِجَهَازِهِمْ قَالَ ائْتُونِي بِأَخٍ لَّكُم مِّنْ أَبِيكُمْ أَلاَ تَرَوْنَ أَنِّي أُوفِي الْكَيْلَ وَأَنَاْ خَيْرُ الْمُنزِلِينَ ﴿٥٩﴾
12/Yusuf-59: Walamma jahhazahum bijahazihim qala i/toonee bi-akhin lakum min abeekum ala tarawna annee oofee alkayla waana khayru almunzileena
En toen hij hen had voorzien van proviand, zei hij: "Brengt mij jullie broeder van jullie vaders kant (Benyamin). Zien jullie niet dat ik de volle maat geef, en dat ik de beste van de gastheren ben? (59)
فَإِن لَّمْ تَأْتُونِي بِهِ فَلاَ كَيْلَ لَكُمْ عِندِي وَلاَ تَقْرَبُونِ ﴿٦٠﴾
12/Yusuf-60: Fa-in lam ta/toonee bihi fala kayla lakum AAindee wala taqrabooni
Als jullie hem niet bij mij brengen, krijgen jullie geen maat (graan) meer en benadert mij (dan) niet meer." (60)
قَالُواْ سَنُرَاوِدُ عَنْهُ أَبَاهُ وَإِنَّا لَفَاعِلُونَ ﴿٦١﴾
12/Yusuf-61: Qaloo sanurawidu AAanhu abahu wa-inna lafaAAiloona
Zij zeiden: "Wij zullen proberen om zijn vader over te halen om hem mee te laten komen. Voorwaar, wij zullen het zeker doen." (61)
وَقَالَ لِفِتْيَانِهِ اجْعَلُواْ بِضَاعَتَهُمْ فِي رِحَالِهِمْ لَعَلَّهُمْ يَعْرِفُونَهَا إِذَا انقَلَبُواْ إِلَى أَهْلِهِمْ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ ﴿٦٢﴾
12/Yusuf-62: Waqala lifityanihi ijAAaloo bidaAAatahum fee rihalihim laAAallahum yaAArifoonaha itha inqalaboo ila ahlihim laAAallahum yarjiAAoona
Hij (Yôesoef) zei tegen zijn gezel: "Stop hun ruilmiddelen in hun proviandzakken, zodat zij het kunnen ontdekken als zij terugkeren tot hun familie. Hopelijk zullen zij terugkeren." (62)
فَلَمَّا رَجِعُوا إِلَى أَبِيهِمْ قَالُواْ يَا أَبَانَا مُنِعَ مِنَّا الْكَيْلُ فَأَرْسِلْ مَعَنَا أَخَانَا نَكْتَلْ وَإِنَّا لَهُ لَحَافِظُونَ ﴿٦٣﴾
12/Yusuf-63: Falamma rajaAAoo ila abeehim qaloo ya abana muniAAa minna alkaylu faarsil maAAana akhana naktal wa-inna lahu lahafithoona
Toen zij bij hun vader terugkeerden, zeiden zij: "O onze vader, het graan wordt ons onthouden, laat onze broeder met ons mee gaan, zodat wij graan krijgen. En voorwaar, wij zullen zeker over hem waken." (63)