Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٣ / صفحة ٢٤٣

Yusuf 64-69, Koran - Djuz' 13 - Pagina 243

Djuz'-13, Pagina-243 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-13, Pagina-243 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-13, Pagina-243 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
قَالَ هَلْ آمَنُكُمْ عَلَيْهِ إِلاَّ كَمَا أَمِنتُكُمْ عَلَى أَخِيهِ مِن قَبْلُ فَاللّهُ خَيْرٌ حَافِظًا وَهُوَ أَرْحَمُ الرَّاحِمِينَ ﴿٦٤﴾
12/Yusuf-64: Qala hal amanukum AAalayhi illa kama amintukum AAala akheehi min qablu faAllahu khayrun hafithan wahuwa arhamu alrrahimeena
Hij (Ya'q-ôeb) zei: "Ik zal hem niet aan jullie toevertrouwen, zoals ik jullie eerder zijn broeder aan jullie toevertrouwde. Allah is de beste Waker, en Hij is de Meest Barmhartige der Erbarmers."' (64)
وَلَمَّا فَتَحُواْ مَتَاعَهُمْ وَجَدُواْ بِضَاعَتَهُمْ رُدَّتْ إِلَيْهِمْ قَالُواْ يَا أَبَانَا مَا نَبْغِي هَذِهِ بِضَاعَتُنَا رُدَّتْ إِلَيْنَا وَنَمِيرُ أَهْلَنَا وَنَحْفَظُ أَخَانَا وَنَزْدَادُ كَيْلَ بَعِيرٍ ذَلِكَ كَيْلٌ يَسِيرٌ ﴿٦٥﴾
12/Yusuf-65: Walamma fatahoo mataAAahum wajadoo bidaAAatahum ruddat ilayhim qaloo ya abana ma nabghee hathihi bidaAAatuna ruddat ilayna wanameeru ahlana wanahfathu akhana wanazdadu kayla baAAeerin thalika kaylun yaseerun
Toen zij hun proviandzak openmaakten, vonden zij hun ruilmiddelen, en zij zeiden: "O onze vader, wat wensen wij nog meer? Dit zijn de onze goederen die aan ons teruggegeven zijn, en wij kunnen over onze broeder waken en wij kunnen een extra maat (graan) krijgen, zoveel als een kameel kan dragen. Dat is een makkelijke maat."' (65)
قَالَ لَنْ أُرْسِلَهُ مَعَكُمْ حَتَّى تُؤْتُونِ مَوْثِقًا مِّنَ اللّهِ لَتَأْتُنَّنِي بِهِ إِلاَّ أَن يُحَاطَ بِكُمْ فَلَمَّا آتَوْهُ مَوْثِقَهُمْ قَالَ اللّهُ عَلَى مَا نَقُولُ وَكِيلٌ ﴿٦٦﴾
12/Yusuf-66: Qala lan orsilahu maAAakum hatta tu/tooni mawthiqan mina Allahi lata/tunnanee bihi illa an yuhata bikum falamma atawhu mawthiqahum qala Allahu AAala ma naqoolu wakeelun
Hij (Ya'q-ôeb) zei: "Ik zal hem nooit met jullie mee laten gaan, vóórdat jullie een belofte afleggen in de Naam van Allah: dat jullie hem zeker bij mij terug zullen brengen, behalve als jullie omsingeld worden." Toen zij hun beloften afgelegd hadden, zei hij: "Allah is Gelitige van wat wij gezegd hebben." (66)
وَقَالَ يَا بَنِيَّ لاَ تَدْخُلُواْ مِن بَابٍ وَاحِدٍ وَادْخُلُواْ مِنْ أَبْوَابٍ مُّتَفَرِّقَةٍ وَمَا أُغْنِي عَنكُم مِّنَ اللّهِ مِن شَيْءٍ إِنِ الْحُكْمُ إِلاَّ لِلّهِ عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُ وَعَلَيْهِ فَلْيَتَوَكَّلِ الْمُتَوَكِّلُونَ ﴿٦٧﴾
12/Yusuf-67: Waqala ya baniyya la tadkhuloo min babin wahidin waodkhuloo min abwabin mutafarriqatin wama oghnee AAankum mina Allahi min shay-in ini alhukmu illa lillahi AAalayhi tawakkaltu waAAalayhi falyatawakkali almutawakkiloona
Hij zei: "O mijn zonen, ga niet door één poort naar binnen, mar ga door verschillende poorten naar binnen. Ik ken niets voor jullie doen tegen (de wil van) Allah, het oordeel is slechts aan Allah. Op Hem heb ik mijn vertrouwen gesteld. En laten zij die vertrouwen hebben op Hem hun vertrouwen stellen." (67)
وَلَمَّا دَخَلُواْ مِنْ حَيْثُ أَمَرَهُمْ أَبُوهُم مَّا كَانَ يُغْنِي عَنْهُم مِّنَ اللّهِ مِن شَيْءٍ إِلاَّ حَاجَةً فِي نَفْسِ يَعْقُوبَ قَضَاهَا وَإِنَّهُ لَذُو عِلْمٍ لِّمَا عَلَّمْنَاهُ وَلَكِنَّ أَكْثَرَ النَّاسِ لاَ يَعْلَمُونَ ﴿٦٨﴾
12/Yusuf-68: Walamma dakhaloo min haythu amarahum aboohum ma kana yughnee AAanhum mina Allahi min shay-in illa hajatan fee nafsi yaAAqooba qadaha wa-innahu lathoo AAilmin lima AAallamnahu walakinna akthara alnnasi la yaAAlamoona
En toen zij binnentraden zoals hun vader bevolen had, hielp hen dat niets tegen de beschikking van Allah. Het was niets dan een wens van Ya'qôeb waartoe hij besloten had. Voorwaar, hij (Ya'qôeb) is zeker de bezitter van kennis omdat Wij hem onderwezen hebben, maar de meeste mensen weten (het) niet." (68)
وَلَمَّا دَخَلُواْ عَلَى يُوسُفَ آوَى إِلَيْهِ أَخَاهُ قَالَ إِنِّي أَنَاْ أَخُوكَ فَلاَ تَبْتَئِسْ بِمَا كَانُواْ يَعْمَلُونَ ﴿٦٩﴾
12/Yusuf-69: Walamma dakhaloo AAala yoosufa awa ilayhi akhahu qala innee ana akhooka fala tabta-is bima kanoo yaAAmaloona
Toen zij bij Yôesoef binnenkwamen, nam hij zijn broeder (Benyamin) met zich mee naar zijn plaats, en zei: "Voorwaar, ik ben jouw broeder, treurt daarom niet over wat zij plachten te doen." (69)