Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٣ / صفحة ٢٤٤

Yusuf 70-78, Koran - Djuz' 13 - Pagina 244

Djuz'-13, Pagina-244 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-13, Pagina-244 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-13, Pagina-244 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
فَلَمَّا جَهَّزَهُم بِجَهَازِهِمْ جَعَلَ السِّقَايَةَ فِي رَحْلِ أَخِيهِ ثُمَّ أَذَّنَ مُؤَذِّنٌ أَيَّتُهَا الْعِيرُ إِنَّكُمْ لَسَارِقُونَ ﴿٧٠﴾
12/Yusuf-70: Falamma jahhazahum bijahazihim jaAAala alssiqayata fee rahli akheehi thumma aththana mu-aththinun ayyatuha alAAeeru innakum lasariqoona
Toen hij ben van proviand voorzien had, stopte Yôesoef zijn drinkbeker in de proviandzak van zijn broeder. Toen riep een oproeper: "O jullie van de karavaan! Voorwaar, jullie zijn zeker dieven!" (70)
قَالُواْ وَأَقْبَلُواْ عَلَيْهِم مَّاذَا تَفْقِدُونَ ﴿٧١﴾
12/Yusuf-71: Qaloo waaqbaloo AAalayhim matha tafqidoona
Zij zeiden, terwijl zij op hen toekwamen: "Wat missen jullie?" (71)
قَالُواْ نَفْقِدُ صُوَاعَ الْمَلِكِ وَلِمَن جَاء بِهِ حِمْلُ بَعِيرٍ وَأَنَاْ بِهِ زَعِيمٌ ﴿٧٢﴾
12/Yusuf-72: Qaloo nafqidu suwaAAa almaliki waliman jaa bihi himlu baAAeerin waana bihi zaAAeemun
Zij zeiden: "Wij missen de drinkbeker van de koning, en wie hem terugbrengt zal een kameellading graan doen toekomnen, dat garandeer ik." (72)
قَالُواْ تَاللّهِ لَقَدْ عَلِمْتُم مَّا جِئْنَا لِنُفْسِدَ فِي الأَرْضِ وَمَا كُنَّا سَارِقِينَ ﴿٧٣﴾
12/Yusuf-73: Qaloo taAllahi laqad AAalimtum ma ji/na linufsida fee al-ardi wama kunna sariqeena
Zij (de broeders van Yôesoef) zeiden: "Wij zweren bij Allah dat jullie zeker weten dat wij niet gekomen zijn om in het land verderf te zaaien en wij zijn ook geen dieven." (73)
قَالُواْ فَمَا جَزَآؤُهُ إِن كُنتُمْ كَاذِبِينَ ﴿٧٤﴾
12/Yusuf-74: Qaloo fama jazaohu in kuntum kathibeena
Zij zeiden: "Wat zal de vergelding zijn als jullie leugenaars zijn?" (74)
قَالُواْ جَزَآؤُهُ مَن وُجِدَ فِي رَحْلِهِ فَهُوَ جَزَاؤُهُ كَذَلِكَ نَجْزِي الظَّالِمِينَ ﴿٧٥﴾
12/Yusuf-75: Qaloo jazaohu man wujida fee rahlihi fahuwa jazaohu kathalika najzee alththalimeena
Zij zeiden: "De bestraffing van degene bij wie de drinkbeker in zijn proviandzak gevonden wordt is dat hij zelf (als een slaaf) vastgehouden zal worden. Zo bestraffen wij de onrechtplegers." (75)
فَبَدَأَ بِأَوْعِيَتِهِمْ قَبْلَ وِعَاء أَخِيهِ ثُمَّ اسْتَخْرَجَهَا مِن وِعَاء أَخِيهِ كَذَلِكَ كِدْنَا لِيُوسُفَ مَا كَانَ لِيَأْخُذَ أَخَاهُ فِي دِينِ الْمَلِكِ إِلاَّ أَن يَشَاء اللّهُ نَرْفَعُ دَرَجَاتٍ مِّن نَّشَاء وَفَوْقَ كُلِّ ذِي عِلْمٍ عَلِيمٌ ﴿٧٦﴾
12/Yusuf-76: Fabadaa bi-awAAiyatihim qabla wiAAa-i akheehi thumma istakhrajaha min wiAAa-i akheehi kathalika kidna liyoosufa ma kana liya/khutha akhahu fee deeni almaliki illa an yashaa Allahu narfaAAu darajatin man nashao wafawqa kulli thee AAilmin AAaleemun
Toen begon hij (Yôesoef) hun proviondzakken te onderzoeken, vóór de proviandzak van zijn broeder, vervolgens haalde hij haar (de drinkbeker) uit de proviandzak van zijn broeder (Benyamin). Zo maakten Wij het plan voor Yôesoef. Het pastte hem niet om zijn broeder te bestraffen volgens de wet van de koning, behalve als Allah dat wilde. Wij verhogen de rang van wie Wij willen. En boven iedere bezitter van kennis, is er iemand met nog meer kennis. (76)
قَالُواْ إِن يَسْرِقْ فَقَدْ سَرَقَ أَخٌ لَّهُ مِن قَبْلُ فَأَسَرَّهَا يُوسُفُ فِي نَفْسِهِ وَلَمْ يُبْدِهَا لَهُمْ قَالَ أَنتُمْ شَرٌّ مَّكَانًا وَاللّهُ أَعْلَمْ بِمَا تَصِفُونَ ﴿٧٧﴾
12/Yusuf-77: Qaloo in yasriq faqad saraqa akhun lahu min qablu faasarraha yoosufu fee nafsihi walam yubdiha lahum qala antum sharrun makanan waAllahu aAAlamu bima tasifoona
Zij zeiden: "Als hij steelt, voorzeker een broeder van hem heeft eerder gestolen." Yôesoef had dit geheim gehouden en niet aan hen verteld. Hij zei: "Jullie hebben een slechtere plaats hij Allah en Allah weet beter wat jullie beschrijven." (77)
قَالُواْ يَا أَيُّهَا الْعَزِيزُ إِنَّ لَهُ أَبًا شَيْخًا كَبِيرًا فَخُذْ أَحَدَنَا مَكَانَهُ إِنَّا نَرَاكَ مِنَ الْمُحْسِنِينَ ﴿٧٨﴾
12/Yusuf-78: Qaloo ya ayyuha alAAazeezu inna lahu aban shaykhan kabeeran fakhuth ahadana makanahu inna naraka mina almuhsineena
Zij zeiden, "O al 'Azîz, voorwaar, hij heeft een oude vader, en neem daarom een van ons in plaats van hem. Voorwaar, wij zien dat jij tot de weldoeners behoort." (78)