Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٤ / صفحة ٢٧٠

An-Nahl 27-34, Koran - Djuz' 14 - Pagina 270

Djuz'-14, Pagina-270 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-14, Pagina-270 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-14, Pagina-270 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
ثُمَّ يَوْمَ الْقِيَامَةِ يُخْزِيهِمْ وَيَقُولُ أَيْنَ شُرَكَآئِيَ الَّذِينَ كُنتُمْ تُشَاقُّونَ فِيهِمْ قَالَ الَّذِينَ أُوتُواْ الْعِلْمَ إِنَّ الْخِزْيَ الْيَوْمَ وَالْسُّوءَ عَلَى الْكَافِرِينَ ﴿٢٧﴾
16/An-Nahl-27: Thumma yawma alqiyamati yukhzeehim wayaqoolu ayna shuraka-iya allatheena kuntum tushaqqoona feehim qala allatheena ootoo alAAilma inna alkhizya alyawma waalssoo-a AAala alkafireena
Vervolgens zal Hij hen op de Dag der Opstanding vernederen, en zeggen: "Waar zijn Mijn (zogenaamde)deelgenoten waarover jullie (met de gelovigen) plachten te redetwisten?" Degenen die kennis gegeven is, zullen zeggen: "Voorwaar, op deze Dag is er vernedering en kwaad voor de ongelovigen. (27)
الَّذِينَ تَتَوَفَّاهُمُ الْمَلائِكَةُ ظَالِمِي أَنفُسِهِمْ فَأَلْقَوُاْ السَّلَمَ مَا كُنَّا نَعْمَلُ مِن سُوءٍ بَلَى إِنَّ اللّهَ عَلِيمٌ بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٢٨﴾
16/An-Nahl-28: Allatheena tatawaffahumu almala-ikatu thalimee anfusihim faalqawoo alssalama ma kunna naAAmalu min soo-in bala inna Allaha AAaleemun bima kuntum taAAmaloona
(Zij zijn) degenen die door de Engelen weggenomen werden terwijl zij onrecht tegen zichzelf begingen. Dan zullen zij zich overgeven (en zeggen:) "Wij plachten geen kwaad te bedrijven. (De Engelen zullen antwoorden:) "Nee, voorwaar, Allah weet het beste wat jullie plachten te doen." (28)
فَادْخُلُواْ أَبْوَابَ جَهَنَّمَ خَالِدِينَ فِيهَا فَلَبِئْسَ مَثْوَى الْمُتَكَبِّرِينَ ﴿٢٩﴾
16/An-Nahl-29: Faodkhuloo abwaba jahannama khalideena feeha falabi/sa mathwa almutakabbireena
Dus gaat de poorten van de Hel binnen om daarin eeuwig levenden te zijn. De verblijfplaats van de hoogmoedigen is zeker het slechtst! (29)
وَقِيلَ لِلَّذِينَ اتَّقَوْاْ مَاذَا أَنزَلَ رَبُّكُمْ قَالُواْ خَيْرًا لِّلَّذِينَ أَحْسَنُواْ فِي هَذِهِ الدُّنْيَا حَسَنَةٌ وَلَدَارُ الآخِرَةِ خَيْرٌ وَلَنِعْمَ دَارُ الْمُتَّقِينَ ﴿٣٠﴾
16/An-Nahl-30: Waqeela lillatheena ittaqaw matha anzala rabbukum qaloo khayran lillatheena ahsanoo fee hathihi alddunya hasanatun waladaru al-akhirati khayrun walaniAAma daru almuttaqeena
En er zal tot degenen die (Allah) vreesden gezegd worden: "Wat is het dat jullie Heer heeft doen neerdalen?" Zij zullen zeggen: "Het goede." Voor degenen die het goede in deze wereld deden, is er (in het Hiernamaals) het goede. En het Huis van het Hiernamaals is zeker beter. En het Huis van de Moettaqôen is zeker het beste. (30)
جَنَّاتُ عَدْنٍ يَدْخُلُونَهَا تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الأَنْهَارُ لَهُمْ فِيهَا مَا يَشَآؤُونَ كَذَلِكَ يَجْزِي اللّهُ الْمُتَّقِينَ ﴿٣١﴾
16/An-Nahl-31: Jannatu AAadnin yadkhuloonaha tajree min tahtiha al-anharu lahum feeha ma yashaoona kathalika yajzee Allahu almuttaqeena
Zij zullen de Tuinen van 'Adn (het Paradijs) binnengaan, waar onder door de rivieren stromen. Voor hen is daarin wat zij willen. Zo beloont Allah de Moettaqôen. (31)
الَّذِينَ تَتَوَفَّاهُمُ الْمَلآئِكَةُ طَيِّبِينَ يَقُولُونَ سَلامٌ عَلَيْكُمُ ادْخُلُواْ الْجَنَّةَ بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ ﴿٣٢﴾
16/An-Nahl-32: Allatheena tatawaffahumu almala-ikatu tayyibeena yaqooloona salamun AAalaykumu odkhuloo aljannata bima kuntum taAAmaloona
(Zij zijn) degenen die de Engelen als reinen wegnemen, terwijl zij zeggen: "Salâmoen 'Alaikoem (Vrede zij met jullie), treedt het Paradijs binnen, wegens wat jullie plachten te doen." (32)
هَلْ يَنظُرُونَ إِلاَّ أَن تَأْتِيَهُمُ الْمَلائِكَةُ أَوْ يَأْتِيَ أَمْرُ رَبِّكَ كَذَلِكَ فَعَلَ الَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ وَمَا ظَلَمَهُمُ اللّهُ وَلكِن كَانُواْ أَنفُسَهُمْ يَظْلِمُونَ ﴿٣٣﴾
16/An-Nahl-33: Hal yanthuroona illa an ta/tiyahumu almala-ikatu aw ya/tiya amru rabbika kathalika faAAala allatheena min qablihim wama thalamahumu Allahu walakin kanoo anfusahum yathlimoona
Zij (de ongelovigen) wachten slechts tot de Engelen hen wegnemen, of het bevel van jouw Heer hen treft. Zo deden degenen vôôr hen. En Allah heeft hun geen onrecht aangedaan, maar zij plachten zichzelf onrecht aan te doen. (33)
فَأَصَابَهُمْ سَيِّئَاتُ مَا عَمِلُواْ وَحَاقَ بِهِم مَّا كَانُواْ بِهِ يَسْتَهْزِؤُونَ ﴿٣٤﴾
16/An-Nahl-34: Faasabahum sayyi-atu ma AAamiloo wahaqa bihim ma kanoo bihi yastahzi-oona
En zij werden getroffen door het slechte van wat zij deden en zij werden omsingeld door wat zij plachten te bespotten. (34)