Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٤ / صفحة ٢٦٩

An-Nahl 15-26, Koran - Djuz' 14 - Pagina 269

Djuz'-14, Pagina-269 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-14, Pagina-269 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-14, Pagina-269 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَأَلْقَى فِي الأَرْضِ رَوَاسِيَ أَن تَمِيدَ بِكُمْ وَأَنْهَارًا وَسُبُلاً لَّعَلَّكُمْ تَهْتَدُونَ ﴿١٥﴾
16/An-Nahl-15: Waalqa fee al-ardi rawasiya an tameeda bikum waanharan wasubulan laAAallakum tahtadoona
En Hij bracht op de aarde gebergten aan zodat jullie niet met haar beven, en rivieren en wegen. Hopelijk zullen jullie Leiding volgen. (15)
وَعَلامَاتٍ وَبِالنَّجْمِ هُمْ يَهْتَدُونَ ﴿١٦﴾
16/An-Nahl-16: WaAAalamatin wabialnnajmi hum yahtadoona
En (Hij maakte) kerunerken, en door de sterren laten zij zich de weg wijzen. (16)
أَفَمَن يَخْلُقُ كَمَن لاَّ يَخْلُقُ أَفَلا تَذَكَّرُونَ ﴿١٧﴾
16/An-Nahl-17: Afaman yakhluqu kaman la yakhluqu afala tathakkaroona
Is Degene Die schept dan gelijk aan degene die niet schept? Zullen juilie je niet laten vemenen? (17)
وَإِن تَعُدُّواْ نِعْمَةَ اللّهِ لاَ تُحْصُوهَا إِنَّ اللّهَ لَغَفُورٌ رَّحِيمٌ ﴿١٨﴾
16/An-Nahl-18: Wa-in taAAuddoo niAAmata Allahi la tuhsooha inna Allaha laghafoorun raheemun
En als jullie de gunsten van Allah (zouden wiilen) optellen kunnen jullie ze niet opsommen. Voorwaar, Allah is zeker Vergevensgezind, Meest Barmhartig. (18)
وَاللّهُ يَعْلَمُ مَا تُسِرُّونَ وَمَا تُعْلِنُونَ ﴿١٩﴾
16/An-Nahl-19: WaAllahu yaAAlamu ma tusirroona wama tuAAlinoona
En Allah weet wat jullie verbergen en wat jullie tonen. (19)
وَالَّذِينَ يَدْعُونَ مِن دُونِ اللّهِ لاَ يَخْلُقُونَ شَيْئًا وَهُمْ يُخْلَقُونَ ﴿٢٠﴾
16/An-Nahl-20: Waallatheena yadAAoona min dooni Allahi la yakhluqoona shay-an wahum yukhlaqoona
En degenen die zij naast Allah aanroepen scheppen niets, maar zij zijn (zelf) geschapen. (20)
أَمْواتٌ غَيْرُ أَحْيَاء وَمَا يَشْعُرُونَ أَيَّانَ يُبْعَثُونَ ﴿٢١﴾
16/An-Nahl-21: Amwatun ghayru ahya-in wama yashAAuroona ayyana yubAAathoona
Doden en zijn zij zonder te leven. En zij weten niet wanneer zij worden opgewekt (21)
إِلَهُكُمْ إِلَهٌ وَاحِدٌ فَالَّذِينَ لاَ يُؤْمِنُونَ بِالآخِرَةِ قُلُوبُهُم مُّنكِرَةٌ وَهُم مُّسْتَكْبِرُونَ ﴿٢٢﴾
16/An-Nahl-22: Ilahukum ilahun wahidun faallatheena la yu/minoona bial-akhirati quloobuhum munkiratun wahum mustakbiroona
Jullie god is één God. Wat betreft degenen die niet in het Hiernamaals Ooyen: hun harten zijn verderfelijk en zij zijn hoogmoedigen. (22)
لاَ جَرَمَ أَنَّ اللّهَ يَعْلَمُ مَا يُسِرُّونَ وَمَا يُعْلِنُونَ إِنَّهُ لاَ يُحِبُّ الْمُسْتَكْبِرِينَ ﴿٢٣﴾
16/An-Nahl-23: La jarama anna Allaha yaAAlamu ma yusirroona wama yuAAlinoona innahu la yuhibbu almustakbireena
Zonder twijfel weet Allah wat zij verbergen en wat zij tonen. Voorwaar, Hij houdt niet van de hoogmoedigen. (23)
وَإِذَا قِيلَ لَهُم مَّاذَا أَنزَلَ رَبُّكُمْ قَالُواْ أَسَاطِيرُ الأَوَّلِينَ ﴿٢٤﴾
16/An-Nahl-24: Wa-itha qeela lahum matha anzala rabbukum qaloo asateeru al-awwaleena
En wanneer ken wordt gezegd: "Wat heeft jullie Heer doen neerdalen?" zeggen zij: "Fabels van de vroegeren!" (24)
لِيَحْمِلُواْ أَوْزَارَهُمْ كَامِلَةً يَوْمَ الْقِيَامَةِ وَمِنْ أَوْزَارِ الَّذِينَ يُضِلُّونَهُم بِغَيْرِ عِلْمٍ أَلاَ سَاء مَا يَزِرُونَ ﴿٢٥﴾
16/An-Nahl-25: Liyahmiloo awzarahum kamilatan yawma alqiyamati wamin awzari allatheena yudilloonahum bighayri AAilmin ala saa ma yaziroona
Zodat zij op de Dag der Opstanding hun volledige lasten dragen en (ook een gedeelte) van de lasten van degenen zonder kennis die zij deden dwalen. Weet: slecht is het wat zij dragen! (25)
قَدْ مَكَرَ الَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ فَأَتَى اللّهُ بُنْيَانَهُم مِّنَ الْقَوَاعِدِ فَخَرَّ عَلَيْهِمُ السَّقْفُ مِن فَوْقِهِمْ وَأَتَاهُمُ الْعَذَابُ مِنْ حَيْثُ لاَ يَشْعُرُونَ ﴿٢٦﴾
16/An-Nahl-26: Qad makara allatheena min qablihim faata Allahu bunyanahum mina alqawaAAidi fakharra AAalayhimu alssaqfu min fawqihim waatahumu alAAathabu min haythu la yashAAuroona
Waarlijk, degenen vôôr hen beraamden ook (tegen Allah), maar Allah greep hun bouwwerken bij de fundamenten en daarop viel het dak boven op hen neer. En de bestraffing trof hen van waar zij niet beseften. (26)