Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٦ / صفحة ٣٠٧

Maryam 26-38, Koran - Djuz' 16 - Pagina 307

Djuz'-16, Pagina-307 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-16, Pagina-307 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-16, Pagina-307 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
فَكُلِي وَاشْرَبِي وَقَرِّي عَيْنًا فَإِمَّا تَرَيِنَّ مِنَ الْبَشَرِ أَحَدًا فَقُولِي إِنِّي نَذَرْتُ لِلرَّحْمَنِ صَوْمًا فَلَنْ أُكَلِّمَ الْيَوْمَ إِنسِيًّا ﴿٢٦﴾
19/Maryam-26: Fakulee waishrabee waqarree AAaynan fa-imma tarayinna mina albashari ahadan faqoolee innee nathartu lilrrahmani sawman falan okallima alyawma insiyyan
Dus eet en drink en verkoel jouw ogen. Maar als jij iemand ziet, zeg dan: "Voorwaar, ik heb de Barmhartige belooft te vasten, dus zal ik vandaag tot geen mens spreken." (26)
فَأَتَتْ بِهِ قَوْمَهَا تَحْمِلُهُ قَالُوا يَا مَرْيَمُ لَقَدْ جِئْتِ شَيْئًا فَرِيًّا ﴿٢٧﴾
19/Maryam-27: Faatat bihi qawmaha tahmiluhu qaloo ya maryamu laqad ji/ti shay-an fariyyan
Toen ging zij naar haar volk, hem ('Îsa) dragend. Zij zeiden: "O Maryam, jij hebt iets vreemds gedaan. (27)
يَا أُخْتَ هَارُونَ مَا كَانَ أَبُوكِ امْرَأَ سَوْءٍ وَمَا كَانَتْ أُمُّكِ بَغِيًّا ﴿٢٨﴾
19/Maryam-28: Ya okhta haroona ma kana abooki imraa saw-in wama kanat ommuki baghiyyan
O zuster van Hârôen, jouw vader was geen slechte man en jouw moeder was geen onzedelijke vrouw." (28)
فَأَشَارَتْ إِلَيْهِ قَالُوا كَيْفَ نُكَلِّمُ مَن كَانَ فِي الْمَهْدِ صَبِيًّا ﴿٢٩﴾
19/Maryam-29: Faasharat ilayhi qaloo kayfa nukallimu man kana fee almahdi sabiyyan
Daarop wees zij naar hem. Zij zeiden: "Hoe kunnen wij spreken met een baby, die nog als kind in de wieg ligt?" (29)
قَالَ إِنِّي عَبْدُ اللَّهِ آتَانِيَ الْكِتَابَ وَجَعَلَنِي نَبِيًّا ﴿٣٠﴾
19/Maryam-30: Qala innee AAabdu Allahi ataniya alkitaba wajaAAalanee nabiyyan
Hij ('Îsa) zei: "Voorwaar, ik ben een dienaar van Allah. Hij heeft mij de Schrift gegeven en mij tot een Profeet gemaakt. (30)
وَجَعَلَنِي مُبَارَكًا أَيْنَ مَا كُنتُ وَأَوْصَانِي بِالصَّلَاةِ وَالزَّكَاةِ مَا دُمْتُ حَيًّا ﴿٣١﴾
19/Maryam-31: WajaAAalanee mubarakan aynama kuntu waawsanee bialssalati waalzzakati ma dumtu hayyan
En Hij heeft mij gezegend waar ik ook ben en Hij heeft mij bevolen de shalât te verrichten en de zamt (te betalen), zolang ik leef. (31)
وَبَرًّا بِوَالِدَتِي وَلَمْ يَجْعَلْنِي جَبَّارًا شَقِيًّا ﴿٣٢﴾
19/Maryam-32: Wabarran biwalidatee walam yajAAalnee jabbaran shaqiyyan
En om goed te zijn voor mijn moeder. En Hij heeft mij niet als een arrogante ongehoorzame gemaakt. (32)
وَالسَّلَامُ عَلَيَّ يَوْمَ وُلِدتُّ وَيَوْمَ أَمُوتُ وَيَوْمَ أُبْعَثُ حَيًّا ﴿٣٣﴾
19/Maryam-33: Waalssalamu AAalayya yawma wulidtu wayawma amootu wayawma obAAathu hayyan
Vrede zij met mij op de dag dat ik geboren werd en op de dag dat ik sterf en op de dag dat ik tot leven word opgewekt." (33)
ذَلِكَ عِيسَى ابْنُ مَرْيَمَ قَوْلَ الْحَقِّ الَّذِي فِيهِ يَمْتَرُونَ ﴿٣٤﴾
19/Maryam-34: Thalika AAeesa ibnu maryama qawla alhaqqi allathee feehi yamtaroona
Dat is 'Îsa, zoon van Maryam, het Woord van Waarheid waaraan zij twijfelen. (34)
مَا كَانَ لِلَّهِ أَن يَتَّخِذَ مِن وَلَدٍ سُبْحَانَهُ إِذَا قَضَى أَمْرًا فَإِنَّمَا يَقُولُ لَهُ كُن فَيَكُونُ ﴿٣٥﴾
19/Maryam-35: Ma kana lillahi an yattakhitha min waladin subhanahu itha qada amran fa-innama yaqoolu lahu kun fayakoonu
Het is niet passend voor Allah om een zoon te hebben, Heilig is Hij, als Hij iets bepaalt, zegt Hij er slechts tegen: "Wees," en het is. (35)
وَإِنَّ اللَّهَ رَبِّي وَرَبُّكُمْ فَاعْبُدُوهُ هَذَا صِرَاطٌ مُّسْتَقِيمٌ ﴿٣٦﴾
19/Maryam-36: Wa-inna Allaha rabbee warabbukum faoAAbudoohu hatha siratun mustaqeemun
(Zeg:) "En voorwaar, Allah is mijn Heer en jullie Heer: dus aanbidt Hem, dit is het rechte Pad." (36)
فَاخْتَلَفَ الْأَحْزَابُ مِن بَيْنِهِمْ فَوَيْلٌ لِّلَّذِينَ كَفَرُوا مِن مَّشْهَدِ يَوْمٍ عَظِيمٍ ﴿٣٧﴾
19/Maryam-37: Faikhtalafa al-ahzabu min baynihim fawaylun lillatheena kafaroo min mashhadi yawmin AAatheemin
Maar de groepen verschilden onderling van mening; dus wee hen die niet geloven getuige te zijn van de geweldige Dag. (37)
أَسْمِعْ بِهِمْ وَأَبْصِرْ يَوْمَ يَأْتُونَنَا لَكِنِ الظَّالِمُونَ الْيَوْمَ فِي ضَلَالٍ مُّبِينٍ ﴿٣٨﴾
19/Maryam-38: AsmiAA bihim waabsir yawma ya/toonana lakini alththalimoona alyawma fee dalalin mubeenin
Hoeveel beter zullen zij luisteren en hoeveel scherper zullen zij zien op de Dag dat zij tot Ons zullen komen! Maar de onrechtvaardigen verkeren in duidelijke dwaling. (38)