Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٦ / صفحة ٣٠٨

Maryam 39-51, Koran - Djuz' 16 - Pagina 308

Djuz'-16, Pagina-308 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-16, Pagina-308 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-16, Pagina-308 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَأَنذِرْهُمْ يَوْمَ الْحَسْرَةِ إِذْ قُضِيَ الْأَمْرُ وَهُمْ فِي غَفْلَةٍ وَهُمْ لَا يُؤْمِنُونَ ﴿٣٩﴾
19/Maryam-39: Waanthirhum yawma alhasrati ith qudiya al-amru wahum fee ghaflatin wahum la yu/minoona
En waarschuw hen voor de Dag van spijt, wanneer de zaak bepaald is; zij zijn onachtzaam en zij geloven niet. (39)
إِنَّا نَحْنُ نَرِثُ الْأَرْضَ وَمَنْ عَلَيْهَا وَإِلَيْنَا يُرْجَعُونَ ﴿٤٠﴾
19/Maryam-40: Inna nahnu narithu al-arda waman AAalayha wa-ilayna yurjaAAoona
Voorwaar, Wij erven de aarde en een ieder die zich daarop bevindt. En tot Ons zullen zij weerkeren. (40)
وَاذْكُرْ فِي الْكِتَابِ إِبْرَاهِيمَ إِنَّهُ كَانَ صِدِّيقًا نَّبِيًّا ﴿٤١﴾
19/Maryam-41: Waothkur fee alkitabi ibraheema innahu kana siddeeqan nabiyyan
En vertel (O Moehammad) in het Boek over lbrâhîm: hij was waarheidsgetrouw, een Profeet. (41)
إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ يَا أَبَتِ لِمَ تَعْبُدُ مَا لَا يَسْمَعُ وَلَا يُبْصِرُ وَلَا يُغْنِي عَنكَ شَيْئًا ﴿٤٢﴾
19/Maryam-42: Ith qala li-abeehi ya abati lima taAAbudu ma la yasmaAAu wala yubsiru wala yughnee AAanka shay-an
(Gedenk) toen hij tot zijn vader zei: "O mijn vader, waarom aanbidt u iets dat niet hoort, niet ziet en u niets baat? (42)
يَا أَبَتِ إِنِّي قَدْ جَاءنِي مِنَ الْعِلْمِ مَا لَمْ يَأْتِكَ فَاتَّبِعْنِي أَهْدِكَ صِرَاطًا سَوِيًّا ﴿٤٣﴾
19/Maryam-43: Ya abati innee qad jaanee mina alAAilmi ma lam ya/tika faittabiAAnee ahdika siratan sawiyyan
O mijn vader, er is waarlijk kennis tot mij gekomen, die niet tot u kwam. Dus volg mij, dan leid ik u op het rechte Pad. (43)
يَا أَبَتِ لَا تَعْبُدِ الشَّيْطَانَ إِنَّ الشَّيْطَانَ كَانَ لِلرَّحْمَنِ عَصِيًّا ﴿٤٤﴾
19/Maryam-44: Ya abati la taAAbudi alshshaytana inna alshshaytana kana lilrrahmani AAasiyyan
O mijn vader, gehoorzaam de Satan niet: voorwaar, de Satan is opstandig tegen de Barmhartige. (44)
يَا أَبَتِ إِنِّي أَخَافُ أَن يَمَسَّكَ عَذَابٌ مِّنَ الرَّحْمَن فَتَكُونَ لِلشَّيْطَانِ وَلِيًّا ﴿٤٥﴾
19/Maryam-45: Ya abati innee akhafu an yamassaka AAathabun mina alrrahmani fatakoona lilshshyatani waliyyan
O mijn vader, ik ben bang dat een bestraffing van de Barmhartige u zig treffen, dan zal u een helper van de Satan worden." (45)
قَالَ أَرَاغِبٌ أَنتَ عَنْ آلِهَتِي يَا إِبْراهِيمُ لَئِن لَّمْ تَنتَهِ لَأَرْجُمَنَّكَ وَاهْجُرْنِي مَلِيًّا ﴿٤٦﴾
19/Maryam-46: Qala araghibun anta AAan alihatee ya ibraheemu la-in lam tantahi laarjumannaka waohjurnee maliyyan
Hij zei: "Haatjij mijn poden. O (Ibrâhîm? Als jij niet ophoudt, zal ik jou zeker stenigen. Ga bij mij vandaan voor een lange tijd." (46)
قَالَ سَلَامٌ عَلَيْكَ سَأَسْتَغْفِرُ لَكَ رَبِّي إِنَّهُ كَانَ بِي حَفِيًّا ﴿٤٧﴾
19/Maryam-47: Qala salamun AAalayka saastaghfiru laka rabbee innahu kana bee hafiyyan
Hij (Ibrâhîm) zei: "Vrede zij met u, ik zal vergeving voor u vragen bij mijn Heer: voorwaar, Hij is altijd mild voor mij. (47)
وَأَعْتَزِلُكُمْ وَمَا تَدْعُونَ مِن دُونِ اللَّهِ وَأَدْعُو رَبِّي عَسَى أَلَّا أَكُونَ بِدُعَاء رَبِّي شَقِيًّا ﴿٤٨﴾
19/Maryam-48: WaaAAtazilukum wama tadAAoona min dooni Allahi waadAAoo rabbee AAasa alla akoona biduAAa-i rabbee shaqiyyan
En ik zal weggaan van jullie en van wat jullie naast Allah aanbidden. En ik zal bij mijn Heer smeken, moge ik niet teleurgesteld zijn in mijn smeekbeden aan mijn Heer." (48)
فَلَمَّا اعْتَزَلَهُمْ وَمَا يَعْبُدُونَ مِن دُونِ اللَّهِ وَهَبْنَا لَهُ إِسْحَقَ وَيَعْقُوبَ وَكُلًّا جَعَلْنَا نَبِيًّا ﴿٤٩﴾
19/Maryam-49: Falamma iAAtazalahum wama yaAAbudoona min dooni Allahi wahabna lahu ishaqa wayaAAqooba wakullan jaAAalna nabiyyan
En toen hij van hen wegging en van wat zij naast Allah aanbaden, schonken Wij hem Ishâq en Ya'qôeb en Wij maakten leder van hen een Profeet. (49)
وَوَهَبْنَا لَهُم مِّن رَّحْمَتِنَا وَجَعَلْنَا لَهُمْ لِسَانَ صِدْقٍ عَلِيًّا ﴿٥٠﴾
19/Maryam-50: Wawahabna lahum min rahmatina wajaAAalna lahum lisana sidqin AAaliyyan
En Wij schonken hun van Onze Barmhartigheid en Wij maakten hen geëerd, verheven. (50)
وَاذْكُرْ فِي الْكِتَابِ مُوسَى إِنَّهُ كَانَ مُخْلَصًا وَكَانَ رَسُولًا نَّبِيًّا ﴿٥١﴾
19/Maryam-51: Waothkur fee alkitabi moosa innahu kana mukhlasan wakana rasoolan nabiyyan
En vertel (O Moehammad) in het Boek over Môesa: hij was een uitverkorene en hij was een Boodschapper, een Profeet. (51)