Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٦ / صفحة ٣٢٠

Ta-Ha 114-125, Koran - Djuz' 16 - Pagina 320

Djuz'-16, Pagina-320 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-16, Pagina-320 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-16, Pagina-320 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
فَتَعَالَى اللَّهُ الْمَلِكُ الْحَقُّ وَلَا تَعْجَلْ بِالْقُرْآنِ مِن قَبْلِ أَن يُقْضَى إِلَيْكَ وَحْيُهُ وَقُل رَّبِّ زِدْنِي عِلْمًا ﴿١١٤﴾
20/Ta-Ha-114: FataAAala Allahu almaliku alhaqqu wala taAAjal bialqur-ani min qabli an yuqda ilayka wahyuhu waqul rabbi zidnee AAilman
En Verheven is Allah, de Ware Koning. En haast je niet met de Koran (O Moehammad), voordat zijn openbaring an jou voltooid is. En zeg: "'Mijn Heer, vermeerder voor mijn kennis." (114)
وَلَقَدْ عَهِدْنَا إِلَى آدَمَ مِن قَبْلُ فَنَسِيَ وَلَمْ نَجِدْ لَهُ عَزْمًا ﴿١١٥﴾
20/Ta-Ha-115: Walaqad AAahidna ila adama min qablu fanasiya walam najid lahu AAazman
En Wij hadden vroeger met Adam een verbond gesloten, maar hij vergat het. Wij vonden bij hem geen vastberadenheid. (115)
وَإِذْ قُلْنَا لِلْمَلَائِكَةِ اسْجُدُوا لِآدَمَ فَسَجَدُوا إِلَّا إِبْلِيسَ أَبَى ﴿١١٦﴾
20/Ta-Ha-116: Wa-ith qulna lilmala-ikati osjudoo li-adama fasajadoo illa ibleesa aba
En toen Wij tegen de Engelen Zeiden: "Werpt jullie neer voor Adam," wierpen zij zich neer, behalvc lblîs, hij weigerde. (116)
فَقُلْنَا يَا آدَمُ إِنَّ هَذَا عَدُوٌّ لَّكَ وَلِزَوْجِكَ فَلَا يُخْرِجَنَّكُمَا مِنَ الْجَنَّةِ فَتَشْقَى ﴿١١٧﴾
20/Ta-Ha-117: Faqulna ya adamu inna hatha AAaduwwun laka walizawjika fala yukhrijannakuma mina aljannati fatashqa
Daarop zeiden Wij: "O Adam, voorwaar, dit is zeker een vijand van jou en jouw vrouw. Laat hem daarom jullie niet uit het Paradijs verdrijven, want dan zal jij zeker ongelukkig worden. (117)
إِنَّ لَكَ أَلَّا تَجُوعَ فِيهَا وَلَا تَعْرَى ﴿١١٨﴾
20/Ta-Ha-118: Inna laka alla tajooAAa feeha wala taAAra
Voorwaar, daarin is voor jou geen honger en jij bent er niet naakt. (118)
وَأَنَّكَ لَا تَظْمَأُ فِيهَا وَلَا تَضْحَى ﴿١١٩﴾
20/Ta-Ha-119: Waannaka la tathmao feeha wala tadha
Jij hebt ef zeker geen dorst en jij wordt er niet blootgesteld aan hitte." (119)
فَوَسْوَسَ إِلَيْهِ الشَّيْطَانُ قَالَ يَا آدَمُ هَلْ أَدُلُّكَ عَلَى شَجَرَةِ الْخُلْدِ وَمُلْكٍ لَّا يَبْلَى ﴿١٢٠﴾
20/Ta-Ha-120: Fawaswasa ilayhi alshshaytanu qala ya adamu hal adulluka AAala shajarati alkhuldi wamulkin la yabla
Maar de Satan fluisterde hem in, en zei: "O Adam, zal ik jou de eeuwige boom wijzen en een koninkrij'k dat niet vergaat?" (120)
فَأَكَلَا مِنْهَا فَبَدَتْ لَهُمَا سَوْآتُهُمَا وَطَفِقَا يَخْصِفَانِ عَلَيْهِمَا مِن وَرَقِ الْجَنَّةِ وَعَصَى آدَمُ رَبَّهُ فَغَوَى ﴿١٢١﴾
20/Ta-Ha-121: Faakala minha fabadat lahuma saw-atuhuma watafiqa yakhsifani AAalayhima min waraqi aljannati waAAasa adamu rabbahu faghawa
Vervolgens aten zij ervan, zodat hun schaamte zichtbaar werd en zij begonnen zich te bedekken uwt bladeren van het Paradijs; en zo was Adam zijn Hecr ongehoorzaam en dwaalde hij. (121)
ثُمَّ اجْتَبَاهُ رَبُّهُ فَتَابَ عَلَيْهِ وَهَدَى ﴿١٢٢﴾
20/Ta-Ha-122: Thumma ijtabahu rabbuhu fataba AAalayhi wahada
Daarna koos zijn Heer hem uit en Hij aanvaardde zün berouw en leidde (hem). (122)
قَالَ اهْبِطَا مِنْهَا جَمِيعًا بَعْضُكُمْ لِبَعْضٍ عَدُوٌّ فَإِمَّا يَأْتِيَنَّكُم مِّنِّي هُدًى فَمَنِ اتَّبَعَ هُدَايَ فَلَا يَضِلُّ وَلَا يَشْقَى ﴿١٢٣﴾
20/Ta-Ha-123: Qala ihbita minha jameeAAan baAAdukum libaAAdin AAaduwwun fa-imma ya/tiyannakum minnee hudan famani ittabaAAa hudaya fala yadillu wala yashqa
Hij (Allah) zei: "Daalt hieruit af, tezamen, onder jullie zal de één de vijand zijn van de ander. Maar als van Mij Leiding tot jullie komt: wie Mijn Leiding volgt dwaalt niet en is niet ongelukkig. (123)
وَمَنْ أَعْرَضَ عَن ذِكْرِي فَإِنَّ لَهُ مَعِيشَةً ضَنكًا وَنَحْشُرُهُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ أَعْمَى ﴿١٢٤﴾
20/Ta-Ha-124: Waman aAArada AAan thikree fa-inna lahu maAAeeshatan dankan wanahshuruhu yawma alqiyamati aAAman
En hij die zich afwendt van Mijn Vemaning: voorwaar, er zal dan voor hem een benauwd leven zijn. En Wij zullen hen verzamelen op de Dag der Opstanding, in blinde toestand. (124)
قَالَ رَبِّ لِمَ حَشَرْتَنِي أَعْمَى وَقَدْ كُنتُ بَصِيرًا ﴿١٢٥﴾
20/Ta-Ha-125: Qala rabbi lima hashartanee aAAma waqad kuntu baseeran
Hij zal zeggen: "Mijn Heer, waarom verzamelt U mij in blinde toestand, terwijl ik vroeger in staat was om te zien?" (125)