Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٩ / صفحة ٣٦٧

Ash-Shu'ara 1-19, Koran - Djuz' 19 - Pagina 367

Djuz'-19, Pagina-367 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-19, Pagina-367 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-19, Pagina-367 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة الشعراء

Soera Ash-Shu'ara

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

طسم ﴿١﴾
26/Ash-Shu'ara-1: Ta-seen-meem
Tha Sîn Mîm. (1)
تِلْكَ آيَاتُ الْكِتَابِ الْمُبِينِ ﴿٢﴾
26/Ash-Shu'ara-2: Tilka ayatu alkitabi almubeeni
Dit zijn Verzen van het duidelijke Boek. (2)
لَعَلَّكَ بَاخِعٌ نَّفْسَكَ أَلَّا يَكُونُوا مُؤْمِنِينَ ﴿٣﴾
26/Ash-Shu'ara-3: LaAAallaka bakhiAAun nafsaka alla yakoonoo mu/mineena
Misschien zou jij jezelf vernietigen van verdriet omdat zij geen gelovigen zijn. (3)
إِن نَّشَأْ نُنَزِّلْ عَلَيْهِم مِّن السَّمَاء آيَةً فَظَلَّتْ أَعْنَاقُهُمْ لَهَا خَاضِعِينَ ﴿٤﴾
26/Ash-Shu'ara-4: In nasha/ nunazzil AAalayhim mina alssama-i ayatan fathallat aAAnaquhum laha khadiAAeena
Als Wij het gewenst hadden, hadden Wij een Teken uit de hemel tot hen doen neerdalen, zodat hun nekken ervoor gebogen bleven. (4)
وَمَا يَأْتِيهِم مِّن ذِكْرٍ مِّنَ الرَّحْمَنِ مُحْدَثٍ إِلَّا كَانُوا عَنْهُ مُعْرِضِينَ ﴿٥﴾
26/Ash-Shu'ara-5: Wama ya/teehim min thikrin mina alrrahmani muhdathin illa kanoo AAanhu muAArideena
Er komt geen nieuwe Vemaning van de Erbarmer tot hen, of zij wenden zich eman af. (5)
فَقَدْ كَذَّبُوا فَسَيَأْتِيهِمْ أَنبَاء مَا كَانُوا بِهِ يَسْتَهْزِئُون ﴿٦﴾
26/Ash-Shu'ara-6: Faqad kaththaboo fasaya/teehim anbao ma kanoo bihi yastahzi-oona
Voorzeker, zij loochenden, maar berichten over wat zij plachten te bespotten zullen tot hen komen. (6)
أَوَلَمْ يَرَوْا إِلَى الْأَرْضِ كَمْ أَنبَتْنَا فِيهَا مِن كُلِّ زَوْجٍ كَرِيمٍ ﴿٧﴾
26/Ash-Shu'ara-7: Awa lam yaraw ila al-ardi kam anbatna feeha min kulli zawjin kareemin
Kijken zij dan aiet naar de aarde, hoeveel Wij er van allerlei rijke soorten grwassen op doen groeien? (7)
إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَةً وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ ﴿٨﴾
26/Ash-Shu'ara-8: Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mu/mineena
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen. (8)
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ ﴿٩﴾
26/Ash-Shu'ara-9: Wa-inna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
En voorwaar, jouw Heer: Hij is zeker de Almachtige, Meest Barmhartige. (9)
وَإِذْ نَادَى رَبُّكَ مُوسَى أَنِ ائْتِ الْقَوْمَ الظَّالِمِينَ ﴿١٠﴾
26/Ash-Shu'ara-10: Wa-ith nada rabbuka moosa ani i/ti alqawma alththalimeena
(Gedenk) toen jouw Heer Môesa opriep: "Ga naar het volk van de onrechtvaardigen. (10)
قَوْمَ فِرْعَوْنَ أَلَا يَتَّقُونَ ﴿١١﴾
26/Ash-Shu'ara-11: Qawma firAAawna ala yattaqoona
Het volk van Fir'aun, vrezen zij (Allah) niet? (11)
قَالَ رَبِّ إِنِّي أَخَافُ أَن يُكَذِّبُونِ ﴿١٢﴾
26/Ash-Shu'ara-12: Qala rabbi innee akhafu an yukaththibooni
Hij (Môesa) zei: "Mijn Heer, ik ben bang dat zij mij loochenen. (12)
وَيَضِيقُ صَدْرِي وَلَا يَنطَلِقُ لِسَانِي فَأَرْسِلْ إِلَى هَارُونَ ﴿١٣﴾
26/Ash-Shu'ara-13: Wayadeequ sadree wala yantaliqu lisanee faarsil ila haroona
En dat mijn borst zich zal vernauwen en dat ik niet vloeiend zal spreken, zend daarom (de Engel) naar Hârôen. (13)
وَلَهُمْ عَلَيَّ ذَنبٌ فَأَخَافُ أَن يَقْتُلُونِ ﴿١٤﴾
26/Ash-Shu'ara-14: Walahum AAalayya thanbun faakhafu an yaqtulooni
En zij hebben (een beschuldiging van) een misdaad tegen mij en ik ben bang dat zij mij zullen doden." (14)
قَالَ كَلَّا فَاذْهَبَا بِآيَاتِنَا إِنَّا مَعَكُم مُّسْتَمِعُونَ ﴿١٥﴾
26/Ash-Shu'ara-15: Qala kalla faithhaba bi-ayatina inna maAAakum mustamiAAoona
Hij (Allah) zei: "Nee, gaat dus beiden met Onze Tekenen: voorwaar, Wij zijn met jullie, luisterend. (15)
فَأْتِيَا فِرْعَوْنَ فَقُولَا إِنَّا رَسُولُ رَبِّ الْعَالَمِينَ ﴿١٦﴾
26/Ash-Shu'ara-16: Fa/tiya firAAawna faqoola inna rasoolu rabbi alAAalameena
Gaat daarom naar Fir'aun en zegt: "Voorwaar, wij zijn de Boodschappers van de Heer der Werelden. (16)
أَنْ أَرْسِلْ مَعَنَا بَنِي إِسْرَائِيلَ ﴿١٧﴾
26/Ash-Shu'ara-17: An arsil maAAana banee isra-eela
Zend de Kinderen van Israël met ons." (17)
قَالَ أَلَمْ نُرَبِّكَ فِينَا وَلِيدًا وَلَبِثْتَ فِينَا مِنْ عُمُرِكَ سِنِينَ ﴿١٨﴾
26/Ash-Shu'ara-18: Qala alam nurabbika feena waleedan walabithta feena min AAumurika sineena
Hij (Fir'aun) zei: "Hebben wij jou niet als een kind onder ons opgevoed en verbleef jij geen jaren van jouw leven onder ons? (18)
وَفَعَلْتَ فَعْلَتَكَ الَّتِي فَعَلْتَ وَأَنتَ مِنَ الْكَافِرِينَ ﴿١٩﴾
26/Ash-Shu'ara-19: WafaAAalta faAAlataka allatee faAAalta waanta mina alkafireena
En jij deed wat jij deed en jij behooft tot de ondankbaren." (19)