Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٢٠ / صفحة ٣٩١

Al-Qasas 44-50, Koran - Djuz' 20 - Pagina 391

Djuz'-20, Pagina-391 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-20, Pagina-391 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-20, Pagina-391 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَمَا كُنتَ بِجَانِبِ الْغَرْبِيِّ إِذْ قَضَيْنَا إِلَى مُوسَى الْأَمْرَ وَمَا كُنتَ مِنَ الشَّاهِدِينَ ﴿٤٤﴾
28/Al-Qasas-44: Wama kunta bijanibi algharbiyyi ith qadayna ila moosa al-amra wama kunta mina alshshahideena
En jij (O Moehammad) was niet op de westkant van (de berg) "Thôer, toen Wij aan Môesa het bevel openbaarden, en jij behoorde niet toT de gettuigen. (44)
وَلَكِنَّا أَنشَأْنَا قُرُونًا فَتَطَاوَلَ عَلَيْهِمُ الْعُمُرُ وَمَا كُنتَ ثَاوِيًا فِي أَهْلِ مَدْيَنَ تَتْلُو عَلَيْهِمْ آيَاتِنَا وَلَكِنَّا كُنَّا مُرْسِلِينَ ﴿٤٥﴾
28/Al-Qasas-45: Walakinna ansha-na quroonan fatatawala AAalayhimu alAAumuru wama kunta thawiyan fee ahli madyana tatloo AAalayhim ayatina walakinna kunna mursileena
Maar Wij brachten nieuwe generaties voort en hun levens werden verlengd. En jij woonde niet bij de bewoners van Madyan om Onze Verzen aan hen voor te dragen. En Wij zijn het Die (Boodschappers) zouden. (45)
وَمَا كُنتَ بِجَانِبِ الطُّورِ إِذْ نَادَيْنَا وَلَكِن رَّحْمَةً مِّن رَّبِّكَ لِتُنذِرَ قَوْمًا مَّا أَتَاهُم مِّن نَّذِيرٍ مِّن قَبْلِكَ لَعَلَّهُمْ يَتَذَكَّرُونَ ﴿٤٦﴾
28/Al-Qasas-46: Wama kunta bijanibi alttoori ith nadayna walakin rahmatan min rabbika litunthira qawman ma atahum min natheerin min qablika laAAallahum yatathakkaroona
En jij was niet op de zijkant van Thôer toen Wij riepen. Maar het is dank zij de Barmhartigheid van jouw Heer dat jij er bent om een volk, waartoe vóór jou geen waarschuwer kwam, te waarschuwen. Hopelijk zullen zij zich laten vermanen. (46)
وَلَوْلَا أَن تُصِيبَهُم مُّصِيبَةٌ بِمَا قَدَّمَتْ أَيْدِيهِمْ فَيَقُولُوا رَبَّنَا لَوْلَا أَرْسَلْتَ إِلَيْنَا رَسُولًا فَنَتَّبِعَ آيَاتِكَ وَنَكُونَ مِنَ الْمُؤْمِنِينَ ﴿٤٧﴾
28/Al-Qasas-47: Walawla an tuseebahum museebatun bima qaddamat aydeehim fayaqooloo rabbana lawla arsalta ilayna rasoolan fanattabiAAa ayatika wanakoona mina almu/mineena
Opdat, wanneer een ramp door wat hun handen eerder verricht hebben hen treft, zij niet zouden zeggen: "Onze Heer, had U maar een Boodschapper gestuurd, dan zouden Wij Uw Tekenen gevolgd hebben en wij zouden tot de gelovigen behoren." (47)
فَلَمَّا جَاءهُمُ الْحَقُّ مِنْ عِندِنَا قَالُوا لَوْلَا أُوتِيَ مِثْلَ مَا أُوتِيَ مُوسَى أَوَلَمْ يَكْفُرُوا بِمَا أُوتِيَ مُوسَى مِن قَبْلُ قَالُوا سِحْرَانِ تَظَاهَرَا وَقَالُوا إِنَّا بِكُلٍّ كَافِرُونَ ﴿٤٨﴾
28/Al-Qasas-48: Falamma jaahumu alhaqqu min AAindina qaloo lawla ootiya mithla ma ootiya moosa awa lam yakfuroo bima ootiya moosa min qablu qaloo sihrani tathahara waqaloo inna bikullin kafiroona
Toen dan de Waarheid van Onze Zijde tot hen kwam, zeiden zij: "Was hem (Moehammad) maar hetzelfde gegeven als wat Môesa gegeven was! Maar loochenden zij dan niet eerder wat Môesa gegeven was? Zij zeiden: "Dit zijn twee tovenaars, die elkaar helpen." En zij zeiden: "Wij geloven geen van allen!" (48)
قُلْ فَأْتُوا بِكِتَابٍ مِّنْ عِندِ اللَّهِ هُوَ أَهْدَى مِنْهُمَا أَتَّبِعْهُ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ ﴿٤٩﴾
28/Al-Qasas-49: Qul fa/too bikitabin min AAindi Allahi huwa ahda minhuma attabiAAhu in kuntum sadiqeena
Zeg (O Moehammad): "Breng dan een Boek van Allah dat een betere Leiding geeft dan deze twee, dan zal ik het volgen, als jullie waarachtigen zijn!" (49)
فَإِن لَّمْ يَسْتَجِيبُوا لَكَ فَاعْلَمْ أَنَّمَا يَتَّبِعُونَ أَهْوَاءهُمْ وَمَنْ أَضَلُّ مِمَّنِ اتَّبَعَ هَوَاهُ بِغَيْرِ هُدًى مِّنَ اللَّهِ إِنَّ اللَّهَ لَا يَهْدِي الْقَوْمَ الظَّالِمِينَ ﴿٥٠﴾
28/Al-Qasas-50: Fa-in lam yastajeeboo laka faiAAlam annama yattabiAAoona ahwaahum waman adallu mimmani ittabaAAa hawahu bighayri hudan mina Allahi inna Allaha la yahdee alqawma alththalimeena
Als zij jou den geen antwoord geven, weet dan dat zij slechts hun begeerten volgen. En wie dwaalt er meer dan wie er zonder Leiding van Allah zijn begeerten volgt? Voorwaar, Allah leidt het onrechtvaardige volk niet. (50)