Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٢٢ / صفحة ٤٢٩

Saba 8-14, Koran - Djuz' 22 - Pagina 429

Djuz'-22, Pagina-429 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-22, Pagina-429 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-22, Pagina-429 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
أَفْتَرَى عَلَى اللَّهِ كَذِبًا أَم بِهِ جِنَّةٌ بَلِ الَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِالْآخِرَةِ فِي الْعَذَابِ وَالضَّلَالِ الْبَعِيدِ ﴿٨﴾
34/Saba-8: Aftara AAala Allahi kathiban am bihi jinnatun bali allatheena la yu/minoona bial-akhirati fee alAAathabi waalddalali albaAAeedi
Heeft hij een leugen over Allah verzonnen, of is hij bezeten? Neel Degenen die niet in het Hiernamaals geloven, zullen bestraft worden en zij verkeren in vergaande dwaling. (8)
أَفَلَمْ يَرَوْا إِلَى مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُم مِّنَ السَّمَاء وَالْأَرْضِ إِن نَّشَأْ نَخْسِفْ بِهِمُ الْأَرْضَ أَوْ نُسْقِطْ عَلَيْهِمْ كِسَفًا مِّنَ السَّمَاء إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَةً لِّكُلِّ عَبْدٍ مُّنِيبٍ ﴿٩﴾
34/Saba-9: Afalam yaraw ila ma bayna aydeehim wama khalfahum mina alssama-i waal-ardi in nasha/ nakhsif bihimu al-arda aw nusqit AAalayhim kisafan mina alssama-i inna fee thalika laayatan likulli AAabdin muneebin
Kijken zij dan niet naar wat voor hen en achter hen is van de hemel en de aarde? Als Wij zouden willen, dan zouden Wij hen in de aarde doen wegzinken, of een stuk uit de hemel op hen doen vallen. Voorwaar, daarin is zeker een Teken voor iedere berouwvolle dienaar. (9)
وَلَقَدْ آتَيْنَا دَاوُودَ مِنَّا فَضْلًا يَا جِبَالُ أَوِّبِي مَعَهُ وَالطَّيْرَ وَأَلَنَّا لَهُ الْحَدِيدَ ﴿١٠﴾
34/Saba-10: Walaqad atayna dawooda minna fadlan ya jibalu awwibee maAAahu waalttayra waalanna lahu alhadeeda
En voorzeker, Wij hebben Dâwôed een gunst van Onze Zijde de geschonken, (zeggend:) "O bergen, herhaalt het prijzen van de lof van Allah met hem, en ook de vogels." En Wij maakten het ijzer zacht voor hem. (10)
أَنِ اعْمَلْ سَابِغَاتٍ وَقَدِّرْ فِي السَّرْدِ وَاعْمَلُوا صَالِحًا إِنِّي بِمَا تَعْمَلُونَ بَصِيرٌ ﴿١١﴾
34/Saba-11: Ani iAAmal sabighatin waqaddir fee alssardi waiAAmaloo salihan innee bima taAAmaloona baseerun
(Allah zei:) "Maak maliënkolders en bepaal de maat van de ringen," En verricht goede werken. Voorwaar, Ik zie wat jullie doen. (11)
وَلِسُلَيْمَانَ الرِّيحَ غُدُوُّهَا شَهْرٌ وَرَوَاحُهَا شَهْرٌ وَأَسَلْنَا لَهُ عَيْنَ الْقِطْرِ وَمِنَ الْجِنِّ مَن يَعْمَلُ بَيْنَ يَدَيْهِ بِإِذْنِ رَبِّهِ وَمَن يَزِغْ مِنْهُمْ عَنْ أَمْرِنَا نُذِقْهُ مِنْ عَذَابِ السَّعِيرِ ﴿١٢﴾
34/Saba-12: Walisulaymana alrreeha ghuduwwuha shahrun warawahuha shahrun waasalna lahu AAayna alqitri wamina aljinni man yaAAmalu bayna yadayhi bi-ithni rabbihi waman yazigh minhum AAan amrina nuthiqhu min AAathabi alssaAAeeri
En voor Soelaimân (onderwierpen Wij) de winden. Het waaien ervan in de ochtend duurt een maand en in de avond duurt het een maand. En Wij maakten het brons voor hem tot een vloeiende bron. En onder de Djinn's waren er die voor hem werkten, met toestemming van zijn Heer. En wie van hen afweek van Ons bevel, die doen Wij de bestraffing van het laaiende vuur (de Hel) proeven. (12)
يَعْمَلُونَ لَهُ مَا يَشَاء مِن مَّحَارِيبَ وَتَمَاثِيلَ وَجِفَانٍ كَالْجَوَابِ وَقُدُورٍ رَّاسِيَاتٍ اعْمَلُوا آلَ دَاوُودَ شُكْرًا وَقَلِيلٌ مِّنْ عِبَادِيَ الشَّكُورُ ﴿١٣﴾
34/Saba-13: YaAAmaloona lahu ma yashao min mahareeba watamatheela wajifanin kaaljawabi waqudoorin rasiyatin iAAmaloo ala dawooda shukran waqaleelun min AAibadiya alshshakooru
Zij maakten voor hem wat hij wilde; hoge gehouwen, beelden en schalen zo groot als vijvers en onverplaatsbare ketels. Werkt, O familie van Dâwôed, uit dankbaarheid. Maar, weinigen van Mijn dienaren zijn dankbaren. (13)
فَلَمَّا قَضَيْنَا عَلَيْهِ الْمَوْتَ مَا دَلَّهُمْ عَلَى مَوْتِهِ إِلَّا دَابَّةُ الْأَرْضِ تَأْكُلُ مِنسَأَتَهُ فَلَمَّا خَرَّ تَبَيَّنَتِ الْجِنُّ أَن لَّوْ كَانُوا يَعْلَمُونَ الْغَيْبَ مَا لَبِثُوا فِي الْعَذَابِ الْمُهِينِ ﴿١٤﴾
34/Saba-14: Falamma qadayna AAalayhi almawta ma dallahum AAala mawtihi illa dabbatu al-ardi ta/kulu minsaatahu falamma kharra tabayyanati aljinnu an law kanoo yaAAlamoona alghayba ma labithoo fee alAAathabi almuheeni
Toen Wij dan voor hem (Soelaimân) de dood bedden beschikt, was er niets dat hen op zijn dood wees, behalve de diertjes van de aarde die zijn staf opaten. Toen hij (zijn lichaam) was gevallen, was het de Djinn's duidelijk (dat bij dood was). Hadden zij maar kennis gehad over het onwaarneembare, dan zouden zij niet in de vernederende bestraffing zijn gebleven. (14)