Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٢٢ / صفحة ٤٣٠

Saba 15-22, Koran - Djuz' 22 - Pagina 430

Djuz'-22, Pagina-430 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-22, Pagina-430 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-22, Pagina-430 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
لَقَدْ كَانَ لِسَبَإٍ فِي مَسْكَنِهِمْ آيَةٌ جَنَّتَانِ عَن يَمِينٍ وَشِمَالٍ كُلُوا مِن رِّزْقِ رَبِّكُمْ وَاشْكُرُوا لَهُ بَلْدَةٌ طَيِّبَةٌ وَرَبٌّ غَفُورٌ ﴿١٥﴾
34/Saba-15: Laqad kana lisaba-in fee maskanihim ayatun jannatani AAan yameenin washimalin kuloo min rizqi rabbikum waoshkuroo lahu baldatun tayyibatun warabbun ghafoorun
En voorzeker, voor (het volk van) Saba' is er in hun woonplaatsen een teken: twee tuinen, aan de rechterzijde en aan de linkerzijde (van de vallei). (Wij zeiden hen:) "Eet van de voorzieningen van jullie Heer en weest Hem dankbaar. (Het is) een welvarend land en een Vergevensgezinde Heer." (15)
فَأَعْرَضُوا فَأَرْسَلْنَا عَلَيْهِمْ سَيْلَ الْعَرِمِ وَبَدَّلْنَاهُم بِجَنَّتَيْهِمْ جَنَّتَيْنِ ذَوَاتَى أُكُلٍ خَمْطٍ وَأَثْلٍ وَشَيْءٍ مِّن سِدْرٍ قَلِيلٍ ﴿١٦﴾
34/Saba-16: FaaAAradoo faarsalna AAalayhim sayla alAAarimi wabaddalnahum bijannatayhim jannatayni thawatay okulin khamtin waathlin washay-in min sidrin qaleelin
Daarna wendden zij zich af, waarop Wij een vernietigende overstroming over hen brachten. En Wij vervingen hun twee tuinen door twee tuinem met bittere vruchten en tamariskbomen en een klein aantal lotusbomen. (16)
ذَلِكَ جَزَيْنَاهُم بِمَا كَفَرُوا وَهَلْ نُجَازِي إِلَّا الْكَفُورَ ﴿١٧﴾
34/Saba-17: Thalika jazaynahum bima kafaroo wahal nujazee illa alkafoora
Zo vergolden wij hun omdat zij ongelovigen waren. En Wij vergelden niemand dan de ondankbaren. (17)
وَجَعَلْنَا بَيْنَهُمْ وَبَيْنَ الْقُرَى الَّتِي بَارَكْنَا فِيهَا قُرًى ظَاهِرَةً وَقَدَّرْنَا فِيهَا السَّيْرَ سِيرُوا فِيهَا لَيَالِيَ وَأَيَّامًا آمِنِينَ ﴿١٨﴾
34/Saba-18: WajaAAalna baynahum wabayna alqura allatee barakna feeha quran thahiratan waqaddarna feeha alssayra seeroo feeha layaliya waayyaman amineena
En Wij maakten tussen hen en de steden die Wij hadden gezegend, duidelijk zichtbare steden en Wij maakten daarlangs een reis mogelijk. Reist daarlangs in veiligheid, dag en nacht. (18)
فَقَالُوا رَبَّنَا بَاعِدْ بَيْنَ أَسْفَارِنَا وَظَلَمُوا أَنفُسَهُمْ فَجَعَلْنَاهُمْ أَحَادِيثَ وَمَزَّقْنَاهُمْ كُلَّ مُمَزَّقٍ إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَاتٍ لِّكُلِّ صَبَّارٍ شَكُورٍ ﴿١٩﴾
34/Saba-19: Faqaloo rabbana baAAid bayna asfarina wathalamoo anfusahum fajaAAalnahum ahadeetha wamazzaqnahum kulla mumazzaqin inna fee thalika laayatin likulli sabbarin shakoorin
En zij zeiden: "Onze Heer, maak onze reis lang." En zij deden zichzelf onrecht aan en Wij maakten hen tot onderwerp van gesprek. En Wij verspreidden hen geheel uit elkaar. Voorwaar, daarin zijn zeker tekenen voor iedere geduldige dankbare. (19)
وَلَقَدْ صَدَّقَ عَلَيْهِمْ إِبْلِيسُ ظَنَّهُ فَاتَّبَعُوهُ إِلَّا فَرِيقًا مِّنَ الْمُؤْمِنِينَ ﴿٢٠﴾
34/Saba-20: Walaqad saddaqa AAalayhim ibleesu thannahu faittabaAAoohu illa fareeqan mina almu/mineena
En voorzeker, de veronderstelling van Iblîs over hen werd bewaarheid, want zij volgden hem, met uitzondering van een groep gelovigen. (20)
وَمَا كَانَ لَهُ عَلَيْهِم مِّن سُلْطَانٍ إِلَّا لِنَعْلَمَ مَن يُؤْمِنُ بِالْآخِرَةِ مِمَّنْ هُوَ مِنْهَا فِي شَكٍّ وَرَبُّكَ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ حَفِيظٌ ﴿٢١﴾
34/Saba-21: Wama kana lahu AAalayhim min sultanin illa linaAAlama man yu/minu bial-akhirati mimman huwa minha fee shakkin warabbuka AAala kulli shay-in hafeethun
En hij (Iblîs) had geen macht over hen, (maar het was zo) opdat Wij degenen die in het Hiernamaals geloven zouden onderscheiden van degenen die daarover in twijfel verkeren. En jouw Heer is de Waker over alle zaken. (21)
قُلِ ادْعُوا الَّذِينَ زَعَمْتُم مِّن دُونِ اللَّهِ لَا يَمْلِكُونَ مِثْقَالَ ذَرَّةٍ فِي السَّمَاوَاتِ وَلَا فِي الْأَرْضِ وَمَا لَهُمْ فِيهِمَا مِن شِرْكٍ وَمَا لَهُ مِنْهُم مِّن ظَهِيرٍ ﴿٢٢﴾
34/Saba-22: Quli odAAoo allatheena zaAAamtum min dooni Allahi la yamlikoona mithqala tharratin fee alssamawati wala fee al-ardi wama lahum feehima min shirkin wama lahu minhum min thaheerin
Zeg: "'Roept degenen op, die jullie beweren (als goden) naast Allah te zijn." Zij hebben zelfs over het gewicht van een mosterdzaadje in de hemelen en op de aarde geen macht en zij hebben daarin geen aandeel. En Hij heeft onder hen geen helper. (22)