Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٢٦ / صفحة ٥١٨

Qaf 1-15, Koran - Djuz' 26 - Pagina 518

Djuz'-26, Pagina-518 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-26, Pagina-518 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-26, Pagina-518 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  

سورة ق

Soera Qaf

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

ق وَالْقُرْآنِ الْمَجِيدِ ﴿١﴾
50/Qaf-1: Qaf waalqur-ani almajeedi
Qaf, bij de edelmoedige Koran. (1)
بَلْ عَجِبُوا أَن جَاءهُمْ مُنذِرٌ مِّنْهُمْ فَقَالَ الْكَافِرُونَ هَذَا شَيْءٌ عَجِيبٌ ﴿٢﴾
50/Qaf-2: Bal AAajiboo an jaahum munthirun minhum faqala alkafiroona hatha shay-on AAajeebun
Zij zijn zelfs verbaasd dat er uit hun midden een waarschuwer tot hen is gekomen, zodat de ongelovigen zeggen: "Dat is een verbazingwekkende zaak! (2)
أَئِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًا ذَلِكَ رَجْعٌ بَعِيدٌ ﴿٣﴾
50/Qaf-3: A-itha mitna wakunna turaban thalika rajAAun baAAeedun
Als wij gestorven zijn, en stof zijn geworden (worden wij dan weer opgewekt?) Dat is een onwaarschijnlijke terugkeer." (3)
قَدْ عَلِمْنَا مَا تَنقُصُ الْأَرْضُ مِنْهُمْ وَعِندَنَا كِتَابٌ حَفِيظٌ ﴿٤﴾
50/Qaf-4: Qad AAalimna ma tanqusu al-ardu minhum waAAindana kitabun hafeethun
Waarlijk, Wij weten wat de aarde van hen zal wegnemen, en aan Onze Zijde is een Boek dat nauwkeurig bijgehouden wordt. (4)
بَلْ كَذَّبُوا بِالْحَقِّ لَمَّا جَاءهُمْ فَهُمْ فِي أَمْرٍ مَّرِيجٍ ﴿٥﴾
50/Qaf-5: Bal kaththaboo bialhaqqi lamma jaahum fahum fee amrin mareejin
Zij loochenden zelfs de Waarheid toen die tot hen kwam, daarom nemen zij een verward standpunt in. (5)
أَفَلَمْ يَنظُرُوا إِلَى السَّمَاء فَوْقَهُمْ كَيْفَ بَنَيْنَاهَا وَزَيَّنَّاهَا وَمَا لَهَا مِن فُرُوجٍ ﴿٦﴾
50/Qaf-6: Afalam yanthuroo ila alssama-i fawqahum kayfa banaynaha wazayyannaha wama laha min furoojin
Kijken zij dan niet naar de hemel boven hen, hoe Wij die gebouwd hebben en hoe Wij die versierd hebben en hoe die geen enkele scheur heeft? (6)
وَالْأَرْضَ مَدَدْنَاهَا وَأَلْقَيْنَا فِيهَا رَوَاسِيَ وَأَنبَتْنَا فِيهَا مِن كُلِّ زَوْجٍ بَهِيجٍ ﴿٧﴾
50/Qaf-7: Waal-arda madadnaha waalqayna feeha rawasiya waanbatna feeha min kulli zawjin baheejin
En hoe Wij de aarde uitgespreid hebben en Wij daarop stevige bergen geplaatst hebben en Wij daarop allerlei mooie gewassen deden groeien? (7)
تَبْصِرَةً وَذِكْرَى لِكُلِّ عَبْدٍ مُّنِيبٍ ﴿٨﴾
50/Qaf-8: Tabsiratan wathikra likulli AAabdin muneebin
Als lering en herinnering voor iedere berouwvolle dienaar. (8)
وَنَزَّلْنَا مِنَ السَّمَاء مَاء مُّبَارَكًا فَأَنبَتْنَا بِهِ جَنَّاتٍ وَحَبَّ الْحَصِيدِ ﴿٩﴾
50/Qaf-9: Wanazzalna mina alssama-i maan mubarakan faanbatna bihi jannatin wahabba alhaseedi
En Wij hebben uit de hemel gezegend water neer doen dalen, waarna Wij daarmee tuinen deden groeien en graan van oogstbare gewassen. (9)
وَالنَّخْلَ بَاسِقَاتٍ لَّهَا طَلْعٌ نَّضِيدٌ ﴿١٠﴾
50/Qaf-10: Waalnnakhla basiqatin laha talAAun nadeedun
En rijzige dadelpalmen met boven elkaar gevoegde kolven. (10)
رِزْقًا لِّلْعِبَادِ وَأَحْيَيْنَا بِهِ بَلْدَةً مَّيْتًا كَذَلِكَ الْخُرُوجُ ﴿١١﴾
50/Qaf-11: Rizqan lilAAibadi waahyayna bihi baldatan maytan kathalika alkhurooju
Als een voorziening voor de dienaren. En Wij brengen daarmee (water) het dode land tot leven. Zo zal ook de Opwekking zijn. (11)
كَذَّبَتْ قَبْلَهُمْ قَوْمُ نُوحٍ وَأَصْحَابُ الرَّسِّ وَثَمُودُ ﴿١٢﴾
50/Qaf-12: Kaththabat qablahum qawmu noohin waas-habu alrrassi wathamoodu
Vóór hen loochende het volk van Nôeh, en de bewoners van Rass en de Tsamôed. (12)
وَعَادٌ وَفِرْعَوْنُ وَإِخْوَانُ لُوطٍ ﴿١٣﴾
50/Qaf-13: WaAAadun wafirAAawnu wa-ikhwanu lootin
En de 'Ad, en Fir'aun en de broeders van Lôeth. (13)
وَأَصْحَابُ الْأَيْكَةِ وَقَوْمُ تُبَّعٍ كُلٌّ كَذَّبَ الرُّسُلَ فَحَقَّ وَعِيدِ ﴿١٤﴾
50/Qaf-14: Waas-habu al-aykati waqawmu tubbaAAin kullun kaththaba alrrusula fahaqqa waAAeedi
En de bewoners van Aikah en het volk van Toebba'. Allen loochenden de Boodschappers. Daarom was de bestraffing terecht. (14)
أَفَعَيِينَا بِالْخَلْقِ الْأَوَّلِ بَلْ هُمْ فِي لَبْسٍ مِّنْ خَلْقٍ جَدِيدٍ ﴿١٥﴾
50/Qaf-15: AfaAAayeena bialkhalqi al-awwali bal hum fee labsin min khalqin jadeedin
Waren Wij dan niet in staat tot de eerste schepping? Zij verkeren beslist in twijfel over een nieuwe schepping. (15)