Nederlands [Veranderen]

Al-'Imran-156, Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri

volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  
156

Al-'Imran-156, Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri

Vergelijk alle Nederlandse vertalingen van Surah Al-'Imran - vers 156

سورة آل عمران

Soera Al-'Imran

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ لاَ تَكُونُواْ كَالَّذِينَ كَفَرُواْ وَقَالُواْ لإِخْوَانِهِمْ إِذَا ضَرَبُواْ فِي الأَرْضِ أَوْ كَانُواْ غُزًّى لَّوْ كَانُواْ عِندَنَا مَا مَاتُواْ وَمَا قُتِلُواْ لِيَجْعَلَ اللّهُ ذَلِكَ حَسْرَةً فِي قُلُوبِهِمْ وَاللّهُ يُحْيِي وَيُمِيتُ وَاللّهُ بِمَا تَعْمَلُونَ بَصِيرٌ ﴿١٥٦﴾
3/Al-'Imran-156: Ya ayyuha allatheena amanoo la takoonoo kaallatheena kafaroo waqaloo li-ikhwanihim itha daraboo fee al-ardi aw kanoo ghuzzan law kanoo AAindana ma matoo wama qutiloo liyajAAala Allahu thalika hasratan fee quloobihim waAllahu yuhyee wayumeetu waAllahu bima

Sofian S. Siregar

O jullie die geloven! Weest niet als degenen die ongelovig zijn en (die) over hun broeders wanneer zij over de aarde reizen of in strijd verwikkeld zijn: "Wanneer zij bij ons gebleven waren, zouden zij niet gestorven of gedood zijn." Opdat Allah dat tot (een bron van) wroeging in hun harten maakt. En het is Allah Die doet leven en Die doet sterven. En Allah is ziende over wat jullie doen.

Fred Leemhuis

Jullie die geloven! Weest niet zoals zij die ongelovig zijn en die, wanneer zij op de aarde rondtrekken of op veldtocht zijn, van hun broeders zeggen: "Als zij bij ons waren gebleven, dan waren zij niet gestorven en niet gedood." [Zij zeggen het] opdat God dat tot [een reden voor] wroeging in hun harten zou maken. God geeft leven en laat sterven. God doorziet wat jullie doen.

Salomo Keyzer

O geloovigen! weest niet als de ongeloovigen, die van hunne broeders zeggen, als zij het land doorreizen, of naar den oorlog gaan: Indien zij met ons waren gebleven, zouden zij niet gestorven of niet gedood zijn. God heeft dit gedaan om hun hart te beproeven. God geeft leven en dood, en ziet wat gij doet.
156