Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٩ / صفحة ٣٧٠

Ash-Shu'ara 61-83, Koran - Djuz' 19 - Pagina 370

Djuz'-19, Pagina-370 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-19, Pagina-370 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-19, Pagina-370 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
فَلَمَّا تَرَاءى الْجَمْعَانِ قَالَ أَصْحَابُ مُوسَى إِنَّا لَمُدْرَكُونَ ﴿٦١﴾
26/Ash-Shu'ara-61: Falamma taraa aljamAAani qala as-habu moosa inna lamudrakoona
En toen de twee groepen elkaar zagen, zeiden de metgezellen van Môesa: "Voorwaar, wij worden zeker bereikt!" (61)
قَالَ كَلَّا إِنَّ مَعِيَ رَبِّي سَيَهْدِينِ ﴿٦٢﴾
26/Ash-Shu'ara-62: Qala kalla inna maAAiya rabbee sayahdeeni
Hij (Môesa) zei: "Zeker niet voorwaar, mijn Heer is met mij, Hij zal mij lieden." (62)
فَأَوْحَيْنَا إِلَى مُوسَى أَنِ اضْرِب بِّعَصَاكَ الْبَحْرَ فَانفَلَقَ فَكَانَ كُلُّ فِرْقٍ كَالطَّوْدِ الْعَظِيمِ ﴿٦٣﴾
26/Ash-Shu'ara-63: Faawhayna ila moosa ani idrib biAAasaka albahra fainfalaqa fakana kullu firqin kaalttawdi alAAatheemi
Toen openbaarden Wij aan Môesa: "Sla de zee met jouw staf." Toen spleet de zee en elk gedeelte was als een geweldige berg. (63)
وَأَزْلَفْنَا ثَمَّ الْآخَرِينَ ﴿٦٤﴾
26/Ash-Shu'ara-64: Waazlafna thamma al-akhareena
En Wij deden de anderen daar dichtbij komen. (64)
وَأَنجَيْنَا مُوسَى وَمَن مَّعَهُ أَجْمَعِينَ ﴿٦٥﴾
26/Ash-Shu'ara-65: Waanjayna moosa waman maAAahu ajmaAAeena
En wij redden Môesa en allen die bij hem waren. (65)
ثُمَّ أَغْرَقْنَا الْآخَرِينَ ﴿٦٦﴾
26/Ash-Shu'ara-66: Thumma aghraqna al-akhareena
Vervolgens verdronken Wij de anderen. (66)
إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَةً وَمَا كَانَ أَكْثَرُهُم مُّؤْمِنِينَ ﴿٦٧﴾
26/Ash-Shu'ara-67: Inna fee thalika laayatan wama kana aktharuhum mu/mineena
Voorwaar, daarin is zeker een Teken, maar de meesten van hen zijn geen gelovigen. (67)
وَإِنَّ رَبَّكَ لَهُوَ الْعَزِيزُ الرَّحِيمُ ﴿٦٨﴾
26/Ash-Shu'ara-68: Wa-inna rabbaka lahuwa alAAazeezu alrraheemu
En voorwaar, jouw Heer (O Moehammad) is zeker Hij, de Almachtige, de Meest Barmhartige. (68)
وَاتْلُ عَلَيْهِمْ نَبَأَ إِبْرَاهِيمَ ﴿٦٩﴾
26/Ash-Shu'ara-69: Waotlu AAalayhim nabaa ibraheema
En lees hun de geschiedenis van Ibrâhîm voor. (69)
إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِ مَا تَعْبُدُونَ ﴿٧٠﴾
26/Ash-Shu'ara-70: Ith qala li-abeehi waqawmihi ma taAAbudoona
(Gedenk) toen hij tot zijn vader en zijn volk zei: "Wat aanbidden jullie?" (70)
قَالُوا نَعْبُدُ أَصْنَامًا فَنَظَلُّ لَهَا عَاكِفِينَ ﴿٧١﴾
26/Ash-Shu'ara-71: Qaloo naAAbudu asnaman fanathallu laha AAakifeena
Zij zeiden: "Wij aanbidden afgoden en wij zullen hen blijven aanbidden." (71)
قَالَ هَلْ يَسْمَعُونَكُمْ إِذْ تَدْعُونَ ﴿٧٢﴾
26/Ash-Shu'ara-72: Qala hal yasmaAAoonakum ith tadAAoona
Hij (Ibrâhîm) zei: "Horen zij jullie, wanneer jullie hen aanroepen? (72)
أَوْ يَنفَعُونَكُمْ أَوْ يَضُرُّونَ ﴿٧٣﴾
26/Ash-Shu'ara-73: Aw yanfaAAoonakum aw yadurroona
Of brengen zij jullie voordeel of berokkenen zij jullie nadeel? (73)
قَالُوا بَلْ وَجَدْنَا آبَاءنَا كَذَلِكَ يَفْعَلُونَ ﴿٧٤﴾
26/Ash-Shu'ara-74: Qaloo bal wajadna abaana kathalika yafAAaloona
Zij zeiden. "Wij vonden dat zelfs onze vaderen zo deden." (74)
قَالَ أَفَرَأَيْتُم مَّا كُنتُمْ تَعْبُدُونَ ﴿٧٥﴾
26/Ash-Shu'ara-75: Qala afaraaytum ma kuntum taAAbudoona
Hij (Ibrâhîm) zei: "Hebben jullie dain gezien wat jullie plegen te aanbidden? (75)
أَنتُمْ وَآبَاؤُكُمُ الْأَقْدَمُونَ ﴿٧٦﴾
26/Ash-Shu'ara-76: Antum waabaokumu al-aqdamoona
Jullie en jullie vaderen die voorafgingen? (76)
فَإِنَّهُمْ عَدُوٌّ لِّي إِلَّا رَبَّ الْعَالَمِينَ ﴿٧٧﴾
26/Ash-Shu'ara-77: Fa-innahum AAaduwwun lee illa rabba alAAalameena
Voorwaar, zij zijn een vijand voor mij, (ik aanbid niemand) behalve de Heer der Werelden. (77)
الَّذِي خَلَقَنِي فَهُوَ يَهْدِينِ ﴿٧٨﴾
26/Ash-Shu'ara-78: Allathee khalaqanee fahuwa yahdeeni
Degene Die mij geschapen heeft, Hij leidt mij. (78)
وَالَّذِي هُوَ يُطْعِمُنِي وَيَسْقِينِ ﴿٧٩﴾
26/Ash-Shu'ara-79: Waallathee huwa yutAAimunee wayasqeeni
En Hij is Degene Die mij voedt en Die mij te drinken geeft. (79)
وَإِذَا مَرِضْتُ فَهُوَ يَشْفِينِ ﴿٨٠﴾
26/Ash-Shu'ara-80: Wa-itha maridtu fahuwa yashfeeni
En wanneer ik ziek ben, is Hij het Die mij geneest. (80)
وَالَّذِي يُمِيتُنِي ثُمَّ يُحْيِينِ ﴿٨١﴾
26/Ash-Shu'ara-81: Waallathee yumeetunee thumma yuhyeeni
Degene Die mij doet sterven en mi vervolgens doet leven. (81)
وَالَّذِي أَطْمَعُ أَن يَغْفِرَ لِي خَطِيئَتِي يَوْمَ الدِّينِ ﴿٨٢﴾
26/Ash-Shu'ara-82: Waallathee atmaAAu an yaghfira lee khatee-atee yawma alddeeni
En Degene van Wie ik hevig verlang dat Hij mijn zonden zal vergeven op de Dag des Oordeels. (82)
رَبِّ هَبْ لِي حُكْمًا وَأَلْحِقْنِي بِالصَّالِحِينَ ﴿٨٣﴾
26/Ash-Shu'ara-83: Rabbi hab lee hukman waalhiqnee bialssaliheena
Mijn Heer, schenk mij wijsheid en verenig mij met de rechtschapenen. (83)