Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ٢٣ / صفحة ٤٤٥

Ya-Sin 71-83, Koran - Djuz' 23 - Pagina 445

Djuz'-23, Pagina-445 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-23, Pagina-445 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-23, Pagina-445 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
أَوَلَمْ يَرَوْا أَنَّا خَلَقْنَا لَهُمْ مِمَّا عَمِلَتْ أَيْدِينَا أَنْعَامًا فَهُمْ لَهَا مَالِكُونَ ﴿٧١﴾
36/Ya-Sin-71: Awa lam yaraw anna khalaqna lahum mimma AAamilat aydeena anAAaman fahum laha malikoona
Zien zij dan niet dat onder wat Onze Handen voor hen geschapen hebben het vee is, zodat zij daarvan bezitter zijn? (71)
وَذَلَّلْنَاهَا لَهُمْ فَمِنْهَا رَكُوبُهُمْ وَمِنْهَا يَأْكُلُونَ ﴿٧٢﴾
36/Ya-Sin-72: Wathallalnaha lahum faminha rakoobuhum waminha ya/kuloona
En Wij hebben het (vee) voor hen onderworpen, sommige berijden zij ervan en sommige eten zij. (72)
وَلَهُمْ فِيهَا مَنَافِعُ وَمَشَارِبُ أَفَلَا يَشْكُرُونَ ﴿٧٣﴾
36/Ya-Sin-73: Walahum feeha manafiAAu wamasharibu afala yashkuroona
En voor hen is er nut in en een (bron van) driken. Zijn zij dan niet dankbaar? (73)
وَاتَّخَذُوا مِن دُونِ اللَّهِ آلِهَةً لَعَلَّهُمْ يُنصَرُونَ ﴿٧٤﴾
36/Ya-Sin-74: Waittakhathoo min dooni Allahi alihatan laAAallahum yunsaroona
En zij nemen naast Allah goden in de hoop dat zij geholpen zullen worden. (74)
لَا يَسْتَطِيعُونَ نَصْرَهُمْ وَهُمْ لَهُمْ جُندٌ مُّحْضَرُونَ ﴿٧٥﴾
36/Ya-Sin-75: La yastateeAAoona nasrahum wahum lahum jundun muhdaroona
Zij zijn niet in staat om hen te helpen, en zij (de veelgodenaanbidders) zijn voor hen een leger dat wordt voorgeleid. (75)
فَلَا يَحْزُنكَ قَوْلُهُمْ إِنَّا نَعْلَمُ مَا يُسِرُّونَ وَمَا يُعْلِنُونَ ﴿٧٦﴾
36/Ya-Sin-76: Fala yahzunka qawluhum inna naAAlamu ma yusirroona wama yuAAlinoona
Laten hun woorden jou daarom niet treurig maken: Voorwaar, Wij weten wat zij verbergen en wat zij openlijk doen. (76)
أَوَلَمْ يَرَ الْإِنسَانُ أَنَّا خَلَقْنَاهُ مِن نُّطْفَةٍ فَإِذَا هُوَ خَصِيمٌ مُّبِينٌ ﴿٧٧﴾
36/Ya-Sin-77: Awa lam yara al-insanu anna khalaqnahu min nutfatin fa-itha huwa khaseemun mubeenun
Ziet de mens niet dat Wij hem uit een druppel hebben geschapen? Toch is hij duidelijk een redetwister. (77)
وَضَرَبَ لَنَا مَثَلًا وَنَسِيَ خَلْقَهُ قَالَ مَنْ يُحْيِي الْعِظَامَ وَهِيَ رَمِيمٌ ﴿٧٨﴾
36/Ya-Sin-78: Wadaraba lana mathalan wanasiya khalqahu qala man yuhyee alAAithama wahiya rameemun
En hij geeft Ons een voorbeeld, terwijl hij vergeet hoe hij zelf geschapen is. Hij zei: "Wie doet de beenderen tot leven komen, terwijl ze gruis zijn?" (78)
قُلْ يُحْيِيهَا الَّذِي أَنشَأَهَا أَوَّلَ مَرَّةٍ وَهُوَ بِكُلِّ خَلْقٍ عَلِيمٌ ﴿٧٩﴾
36/Ya-Sin-79: Qul yuhyeeha allathee anshaaha awwala marratin wahuwa bikulli khalqin AAaleemun
Zeg: "Hij Die ze de eerste keer heeft doen ontstaan, Die zal ze doen leven. En Hij is de Kenner van de gehele schepping. (79)
الَّذِي جَعَلَ لَكُم مِّنَ الشَّجَرِ الْأَخْضَرِ نَارًا فَإِذَا أَنتُم مِّنْهُ تُوقِدُونَ ﴿٨٠﴾
36/Ya-Sin-80: Allathee jaAAala lakum mina alshshajari al-akhdari naran fa-itha antum minhu tooqidoona
(Hij is) Degene Die voor jullie van de groene boom vuur heeft gemaakt. Waarna jullie er een vuur mee ontsteken." (80)
أَوَلَيْسَ الَّذِي خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ بِقَادِرٍ عَلَى أَنْ يَخْلُقَ مِثْلَهُم بَلَى وَهُوَ الْخَلَّاقُ الْعَلِيمُ ﴿٨١﴾
36/Ya-Sin-81: Awa laysa allathee khalaqa alssamawati waal-arda biqadirin AAala an yakhluqa mithlahum bala wahuwa alkhallaqu alAAaleemu
Is Degene Die de hemelen en de aarde heeft geschapen niet bij machte om het gelijke ervan te scheppen? Zeker wel! En Hij is de Schepper, de Alwetende. (81)
إِنَّمَا أَمْرُهُ إِذَا أَرَادَ شَيْئًا أَنْ يَقُولَ لَهُ كُنْ فَيَكُونُ ﴿٨٢﴾
36/Ya-Sin-82: Innama amruhu itha arada shay-an an yaqoola lahu kun fayakoonu
Voorwaar, wanneer Hij iets wil (scheppen), dan zegt hij er slechts tegen: "Wees," en het is. (82)
فَسُبْحَانَ الَّذِي بِيَدِهِ مَلَكُوتُ كُلِّ شَيْءٍ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ ﴿٨٣﴾
36/Ya-Sin-83: Fasubhana allathee biyadihi malakootu kulli shay-in wa-ilayhi turjaAAoona
Heilig is Degene in Wiens Hand de heerschappij over alle zaken is en tot Hem worden jullie teruggekeerd. (83)