Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٢ / صفحة ٢٣٣

Hud 98-108, Koran - Djuz' 12 - Pagina 233

Djuz'-12, Pagina-233 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-12, Pagina-233 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-12, Pagina-233 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
يَقْدُمُ قَوْمَهُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ فَأَوْرَدَهُمُ النَّارَ وَبِئْسَ الْوِرْدُ الْمَوْرُودُ ﴿٩٨﴾
11/Hud-98: Yaqdumu qawmahu yawma alqiyamati faawradahumu alnnara wabi/sa alwirdu almawroodu
Hij zal vóór zijn volk lopen op de Dag der Opstanding en hen naar de Hel voeren, De slechtste plaats is de plaats waarheen (dan gevoerd) wordt! (98)
وَأُتْبِعُواْ فِي هَذِهِ لَعْنَةً وَيَوْمَ الْقِيَامَةِ بِئْسَ الرِّفْدُ الْمَرْفُودُ ﴿٩٩﴾
11/Hud-99: WaotbiAAoo fee hathihi laAAnatan wayawma alqiyamati bi/sa alrrifdu almarfoodu
En zij worden in deze (wereld) gevolgd door een vervloeking en de Dag der Opstanding. De slechtste gave (vervloeking) is de gave die (dan gegeven) wordt! (99)
ذَلِكَ مِنْ أَنبَاء الْقُرَى نَقُصُّهُ عَلَيْكَ مِنْهَا قَآئِمٌ وَحَصِيدٌ ﴿١٠٠﴾
11/Hud-100: Thalika min anba-i alqura naqussuhu AAalayka minha qa-imun wahaseedun
Dat zijn enkele geschiedenissen over de steden die Wij aanjou (O Moehammad) vertellen, daarvan zijn er nog, en zijn er geruïneerd. (100)
وَمَا ظَلَمْنَاهُمْ وَلَكِن ظَلَمُواْ أَنفُسَهُمْ فَمَا أَغْنَتْ عَنْهُمْ آلِهَتُهُمُ الَّتِي يَدْعُونَ مِن دُونِ اللّهِ مِن شَيْءٍ لِّمَّا جَاء أَمْرُ رَبِّكَ وَمَا زَادُوهُمْ غَيْرَ تَتْبِيبٍ ﴿١٠١﴾
11/Hud-101: Wama thalamnahum walakin thalamoo anfusahum fama aghnat AAanhum alihatuhumu allatee yadAAoona min dooni Allahi min shay-in lamma jaa amru rabbika wama zadoohum ghayra tatbeebin
En Wij hebben hun geen onrecht aangedaan, maar zij hebben zichzelf onrecht aangedaan. En hun goden die zij naast Allah aanriepen, baatten hun niets tom het bevel van jouw Heer kwam. En zij vermeerderden voor hen niets dan vernietiging. (101)
وَكَذَلِكَ أَخْذُ رَبِّكَ إِذَا أَخَذَ الْقُرَى وَهِيَ ظَالِمَةٌ إِنَّ أَخْذَهُ أَلِيمٌ شَدِيدٌ ﴿١٠٢﴾
11/Hud-102: Wakathalika akhthu rabbika itha akhatha alqura wahiya thalimatun inna akhthahu aleemun shadeedun
En zo is de ingreep van jullie Heer, wanneer Hij de steden grijpt die onrechtvaardig zijn. Voorwaar, zijn greep is pijnlijk, hard. (102)
إِنَّ فِي ذَلِكَ لآيَةً لِّمَنْ خَافَ عَذَابَ الآخِرَةِ ذَلِكَ يَوْمٌ مَّجْمُوعٌ لَّهُ النَّاسُ وَذَلِكَ يَوْمٌ مَّشْهُودٌ ﴿١٠٣﴾
11/Hud-103: Inna fee thalika laayatan liman khafa AAathaba al-akhirati thalika yawmun majmooAAun lahu alnnasu wathalika yawmun mashhoodun
Voorwaar, daarin is zeker cm Teken voor wie de bestraffing van het Hiernamaals vreest. Dat is een Dag waarop de mensen verzameld worden. Dat in een Dag weuop getuigd zal worden. (103)
وَمَا نُؤَخِّرُهُ إِلاَّ لِأَجَلٍ مَّعْدُودٍ ﴿١٠٤﴾
11/Hud-104: Wama nu-akhkhiruhu illa li-ajalin maAAdoodin
En Wij zullen hem niet uitstellen, dan voor een vastgestelde termijn. (104)
يَوْمَ يَأْتِ لاَ تَكَلَّمُ نَفْسٌ إِلاَّ بِإِذْنِهِ فَمِنْهُمْ شَقِيٌّ وَسَعِيدٌ ﴿١٠٥﴾
11/Hud-105: Yawma ya/ti la takallamu nafsun illa bi-ithnihi faminhum shaqiyyun wasaAAeedin
Op de Dag die komt zai geen ziel spreken, behalve met Zijn verlof. En onder hen er zijn en zijn ongerlukkigen en gelukkigen. (105)
فَأَمَّا الَّذِينَ شَقُواْ فَفِي النَّارِ لَهُمْ فِيهَا زَفِيرٌ وَشَهِيقٌ ﴿١٠٦﴾
11/Hud-106: Faamma allatheena shaqoo fafee alnnari lahum feeha zafeerun washaheequn
En wat degenen betreft die ongelukkig zijn, zij bevinden zich in de Hel. Voor hen is daarin gekreun en gesnik (als zij ademen). (106)
خَالِدِينَ فِيهَا مَا دَامَتِ السَّمَاوَاتُ وَالأَرْضُ إِلاَّ مَا شَاء رَبُّكَ إِنَّ رَبَّكَ فَعَّالٌ لِّمَا يُرِيدُ ﴿١٠٧﴾
11/Hud-107: Khalideena feeha ma damati alssamawatu waal-ardu illa ma shaa rabbuka inna rabbaka faAAAAalun lima yureedu
Eeuwig levend verblijven zijn daarin, zolang de hemelen en de aarde voortbestaan, tenzij jouw Heer anders wil. Voorwaar, jouw Heer doet wat Hij wil. (107)
وَأَمَّا الَّذِينَ سُعِدُواْ فَفِي الْجَنَّةِ خَالِدِينَ فِيهَا مَا دَامَتِ السَّمَاوَاتُ وَالأَرْضُ إِلاَّ مَا شَاء رَبُّكَ عَطَاء غَيْرَ مَجْذُوذٍ ﴿١٠٨﴾
11/Hud-108: Waamma allatheena suAAidoo fafee aljannati khalideena feeha ma damati alssamawatu waal-ardu illa ma shaa rabbuka AAataan ghayra majthoothin
En wat degenen betreft die gelukkig zijn, zij bevinden zich in het Paradijs, zij zijn daarin eeuwig levenden, zolang de hemelen en de aarde voortbestaan, tenzij jouw Heer anders wil, als een gift zonder onderbreking. (108)