Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٣ / صفحة ٢٤٨

Yusuf 104-111, Koran - Djuz' 13 - Pagina 248

Djuz'-13, Pagina-248 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-13, Pagina-248 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-13, Pagina-248 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَمَا تَسْأَلُهُمْ عَلَيْهِ مِنْ أَجْرٍ إِنْ هُوَ إِلاَّ ذِكْرٌ لِّلْعَالَمِينَ ﴿١٠٤﴾
12/Yusuf-104: Wama tas-aluhum AAalayhi min ajrin in huwa illa thikrun lilAAalameena
En jij (O Moehammad) vraagt van hen daarvoor geen beloning, hij (de Koran) is slechts een Vermaning voor de werelden. (104)
وَكَأَيِّن مِّن آيَةٍ فِي السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ يَمُرُّونَ عَلَيْهَا وَهُمْ عَنْهَا مُعْرِضُونَ ﴿١٠٥﴾
12/Yusuf-105: Wakaayyin min ayatin fee alssamawati waal-ardi yamurroona AAalayha wahum AAanha muAAridoona
En er zijn veel Tekenen in de hemelen en op de aarde waaraan zij voorbijgaan, terwijl zij zich ervan afwenden. (105)
وَمَا يُؤْمِنُ أَكْثَرُهُمْ بِاللّهِ إِلاَّ وَهُم مُّشْرِكُونَ ﴿١٠٦﴾
12/Yusuf-106: Wama yu/minu aktharuhum biAllahi illa wahum mushrikoona
En de meesten van hen geloven niet in Allah zonder deelgenoten aan Hem toe te kennen. (106)
أَفَأَمِنُواْ أَن تَأْتِيَهُمْ غَاشِيَةٌ مِّنْ عَذَابِ اللّهِ أَوْ تَأْتِيَهُمُ السَّاعَةُ بَغْتَةً وَهُمْ لاَ يَشْعُرُونَ ﴿١٠٧﴾
12/Yusuf-107: Afaaminoo an ta/tiyahum ghashiyatun min AAathabi Allahi aw ta/tiyahumu alssaAAatu baghtatan wahum la yashAAuroona
Denken zij dan dat zij veilig zijn voor de bestraffing van Allah die hen bedekt, of dat het Uur niet onverwacht tot hen zal komen, terwijl ze het niet vermoeden? (107)
قُلْ هَذِهِ سَبِيلِي أَدْعُو إِلَى اللّهِ عَلَى بَصِيرَةٍ أَنَاْ وَمَنِ اتَّبَعَنِي وَسُبْحَانَ اللّهِ وَمَا أَنَاْ مِنَ الْمُشْرِكِينَ ﴿١٠٨﴾
12/Yusuf-108: Qul hathihi sabeelee adAAoo ila Allahi AAala baseeratin ana wamani ittabaAAanee wasubhana Allahi wama ana mina almushrikeena
Zeg: "Dit is mijn Weg (godsdienst), ik en degenen die mij volgen roepen op tot Allah, op grond van een duidelijk bewijs. Heilig is Allah, en ik behoor niet tot de veelgodenaanbidders." (108)
وَمَا أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ إِلاَّ رِجَالاً نُّوحِي إِلَيْهِم مِّنْ أَهْلِ الْقُرَى أَفَلَمْ يَسِيرُواْ فِي الأَرْضِ فَيَنظُرُواْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ وَلَدَارُ الآخِرَةِ خَيْرٌ لِّلَّذِينَ اتَّقَواْ أَفَلاَ تَعْقِلُونَ ﴿١٠٩﴾
12/Yusuf-109: Wama arsalna min qablika illa rijalan noohee ilayhim min ahli alqura afalam yaseeroo fee al-ardi fayanthuroo kayfa kana AAaqibatu allatheena min qablihim waladaru al-akhirati khayrun lillatheena ittaqaw afala taAAqiloona
Wij hebben vóór jou niemand gezonden, behalve mannen van de bewoners van de steden aan wie Wij openbaarden. Reizen zij dan niet rond op de aarde, zodat zij zien boe het einde was van degenen vóór hen? En het Huis van het Hiernamaals is beter voor degenen die (Allah) vrezen. Denken jullie dan niet na? (109)
حَتَّى إِذَا اسْتَيْأَسَ الرُّسُلُ وَظَنُّواْ أَنَّهُمْ قَدْ كُذِبُواْ جَاءهُمْ نَصْرُنَا فَنُجِّيَ مَن نَّشَاء وَلاَ يُرَدُّ بَأْسُنَا عَنِ الْقَوْمِ الْمُجْرِمِينَ ﴿١١٠﴾
12/Yusuf-110: Hatta itha istay-asa alrrusulu wathannoo annahum qad kuthiboo jaahum nasruna fanujjiya man nashao wala yuraddu ba/suna AAani alqawmi almujrimeena
Totdat de Boodschappers wanhoopten en dachten dat zij werden geloochend, toen kwam Onze hulp tot hen. En Wij redden wie Wij wilden. En Onze bestraffing kan niet tegengehouden worden van het misdadige volk. (110)
لَقَدْ كَانَ فِي قَصَصِهِمْ عِبْرَةٌ لِّأُوْلِي الأَلْبَابِ مَا كَانَ حَدِيثًا يُفْتَرَى وَلَكِن تَصْدِيقَ الَّذِي بَيْنَ يَدَيْهِ وَتَفْصِيلَ كُلَّ شَيْءٍ وَهُدًى وَرَحْمَةً لِّقَوْمٍ يُؤْمِنُونَ ﴿١١١﴾
12/Yusuf-111: Laqad kana fee qasasihim AAibratun li-olee al-albabi ma kana hadeethan yuftara walakin tasdeeqa allathee bayna yadayhi watafseela kulli shay-in wahudan warahmatan liqawmin yu/minoona
Voorzeker, cr is een lering in hun geschiedenissen voor de bezitters van verstand. Hij (de Koran) is geen verzonnen verhaal, maar is er als bevestiging van wat ervoor was, als een verduidelijking van alle dingen, als Leiding en als een Barmhartigheid voor een volk dat gelooft. (111)