Nederlands [Veranderen]

القرآن الكريم / جزئها ١٧ / صفحة ٣٢٤

Al-Anbiya 25-35, Koran - Djuz' 17 - Pagina 324

Djuz'-17, Pagina-324 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
Djuz'-17, Pagina-324 - Koran recitatie door Maher Al Mueaqly
Djuz'-17, Pagina-324 - Koran recitatie door Mishary al Afasy
vorig
volgende
share on facebook  tweet  share on google  print  
وَمَا أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ مِن رَّسُولٍ إِلَّا نُوحِي إِلَيْهِ أَنَّهُ لَا إِلَهَ إِلَّا أَنَا فَاعْبُدُونِ ﴿٢٥﴾
21/Al-Anbiya-25: Wama arsalna min qablika min rasoolin illa noohee ilayhi annahu la ilaha illa ana faoAAbudooni
En Wij stuurden niet één van de Boodschappers vóór jou, of Wij openbaarden aan hem dat er geen andere god dan Ik is, aanbidt Mij daarom. (25)
وَقَالُوا اتَّخَذَ الرَّحْمَنُ وَلَدًا سُبْحَانَهُ بَلْ عِبَادٌ مُّكْرَمُونَ ﴿٢٦﴾
21/Al-Anbiya-26: Waqaloo ittakhatha alrrahmanu waladan subhanahu bal AAibadun mukramoona
En zij zeiden: "De Bamhartige heeft Zich een zoon genomen." Heilig is Hij! Zij (de Engelen) zijn slechts geëerde dienaren! (26)
لَا يَسْبِقُونَهُ بِالْقَوْلِ وَهُم بِأَمْرِهِ يَعْمَلُونَ ﴿٢٧﴾
21/Al-Anbiya-27: La yasbiqoonahu bialqawli wahum bi-amrihi yaAAmaloona
Zij nemen het wooird niet vóór Hem en zij handelen op Zijn bevel. (27)
يَعْلَمُ مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُمْ وَلَا يَشْفَعُونَ إِلَّا لِمَنِ ارْتَضَى وَهُم مِّنْ خَشْيَتِهِ مُشْفِقُونَ ﴿٢٨﴾
21/Al-Anbiya-28: YaAAlamu ma bayna aydeehim wama khalfahum wala yashfaAAoona illa limani irtada wahum min khashyatihi mushfiqoona
Hij weet wat vóór hen is en wat achter hen is en zij zijn niet van voorspraak, behalve voor wie Hem welgevallig zijn. En uit ontzag voor Hem vrezen zij (Allah). (28)
وَمَن يَقُلْ مِنْهُمْ إِنِّي إِلَهٌ مِّن دُونِهِ فَذَلِكَ نَجْزِيهِ جَهَنَّمَ كَذَلِكَ نَجْزِي الظَّالِمِينَ ﴿٢٩﴾
21/Al-Anbiya-29: Waman yaqul minhum innee ilahun min doonihi fathalika najzeehi jahannama kathalika najzee alththalimeena
En wie van hen zegt: "Voorwaar, ik ben een god naast Hem," die vergelden Wij daarop niet de Het, zo vergelden Wij de onrechtplegers. (29)
أَوَلَمْ يَرَ الَّذِينَ كَفَرُوا أَنَّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ كَانَتَا رَتْقًا فَفَتَقْنَاهُمَا وَجَعَلْنَا مِنَ الْمَاء كُلَّ شَيْءٍ حَيٍّ أَفَلَا يُؤْمِنُونَ ﴿٣٠﴾
21/Al-Anbiya-30: Awa lam yara allatheena kafaroo anna alssamawati waal-arda kanata ratqan fafataqnahuma wajaAAalna mina alma-i kulla shay-in hayyin afala yu/minoona
Weten degenen die ongelovig zijn niet dat de hemelen en de aarde als een gemengde massa waren en dat Wij hen beide daarop splitsten en dat Wij alle levende dingen uit het water maakten? Geloven zij niet? (30)
وَجَعَلْنَا فِي الْأَرْضِ رَوَاسِيَ أَن تَمِيدَ بِهِمْ وَجَعَلْنَا فِيهَا فِجَاجًا سُبُلًا لَعَلَّهُمْ يَهْتَدُونَ ﴿٣١﴾
21/Al-Anbiya-31: WajaAAalna fee al-ardi rawasiya an tameeda bihim wajaAAalna feeha fijajan subulan laAAallahum yahtadoona
En Wij maakten stevige bergen op de aarde, zodat zij niet met hen schudt. En Wij maakten daarin brede passen als wegen. Hopelijk zullen zij Leiding volgen. (31)
وَجَعَلْنَا السَّمَاء سَقْفًا مَّحْفُوظًا وَهُمْ عَنْ آيَاتِهَا مُعْرِضُونَ ﴿٣٢﴾
21/Al-Anbiya-32: WajaAAalna alssamaa saqfan mahfoothan wahum AAan ayatiha muAAridoona
En Wij maakten de hemel als een beschermende kap, maar zij wendden zich af van zijn Tekenen. (32)
وَهُوَ الَّذِي خَلَقَ اللَّيْلَ وَالنَّهَارَ وَالشَّمْسَ وَالْقَمَرَ كُلٌّ فِي فَلَكٍ يَسْبَحُونَ ﴿٣٣﴾
21/Al-Anbiya-33: Wahuwa allathee khalaqa allayla waalnnahara waalshshamsa waalqamara kullun fee falakin yasbahoona
En Hij is Degene Die de nacht en de dag geschapen heeft, en de zon en de maan, allen bewegen in een baan. (33)
وَمَا جَعَلْنَا لِبَشَرٍ مِّن قَبْلِكَ الْخُلْدَ أَفَإِن مِّتَّ فَهُمُ الْخَالِدُونَ ﴿٣٤﴾
21/Al-Anbiya-34: Wama jaAAalna libasharin min qablika alkhulda afa-in mitta fahumu alkhalidoona
En Wij hebben geen mens vóór jou onsterfelijkheid gegeven. Als jij zou sterven; zouden zij dan eeuwig leven? (34)
كُلُّ نَفْسٍ ذَائِقَةُ الْمَوْتِ وَنَبْلُوكُم بِالشَّرِّ وَالْخَيْرِ فِتْنَةً وَإِلَيْنَا تُرْجَعُونَ ﴿٣٥﴾
21/Al-Anbiya-35: Kullu nafsin tha-iqatu almawti wanablookum bialshsharri waalkhayri fitnatan wa-ilayna turjaAAoona
Iedere ziel zal de dood ervaren en Wij stellen jullie op de proef met het slechte en het goede, als een beproeving, en tot Ons worden jullie teruggkeerd. (35)