وَإِذْ أَخَذَ رَبُّكَ مِن بَنِي آدَمَ مِن ظُهُورِهِمْ ذُرِّيَّتَهُمْ وَأَشْهَدَهُمْ عَلَى أَنفُسِهِمْ أَلَسْتَ بِرَبِّكُمْ قَالُواْ بَلَى شَهِدْنَا أَن تَقُولُواْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ إِنَّا كُنَّا عَنْ هَذَا غَافِلِينَ
﴿١٧٢﴾
Sofian S. Siregar
En (gedenkt) toen jouw Heer het nageslacht van de Kinderen van Adam uit hun lendenen nam, en hen deed getuigen over zichzelf (en Hij zei:) "Ben Ik niet jullie Heer?" Zij zeiden: "Jazeker, dat getuigen wij." Opdat jullie op de Dag van de Opstanding niet zullen zeggen: "Wij waren hieromtrent achtelozen."
Fred Leemhuis
En toen jouw Heer uit de kinderen van Adam, uit hun lendenen, hun nageslacht nam en hen over zichzelf liet getuigen: "Ben Ik niet jullie Heer?" Zij zeiden: "Ja zeker, wij getuigen." Zodat zij niet op de opstandingsdag zouden kunnen zeggen: "Hierop hadden wij niet gelet."
Salomo Keyzer
En toen de Heer uit de lendenen der zonen van Adam hunne nakomelingschap voortbracht, en hen koos om tegen hen zelven te getuigen, zeggende: Ben ik uw Heer niet? antwoordden zij: Ja, wij leggen getuigenis af. Dit is geschied, opdat gij op den dag der opstanding niet zoudt zeggen: waarlijk wij wisten het niet.