Nederlands [Veranderen]

Al-A'raf-37, Soera De Kantelen Verset-37

7/Al-A'raf-37 - Koran recitatie door Abu Bakr al Shatri
volgende
vorig
share on facebook  tweet  share on google  print  
37

Al-A'raf-37, Soera De Kantelen Verset-37

Vergelijk alle Nederlandse vertalingen van Surah Al-A'raf - vers 37

سورة الأعراف

Soera Al-A'raf

Bismi Allahi alrrahmani alrraheemi

فَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ افْتَرَى عَلَى اللّهِ كَذِبًا أَوْ كَذَّبَ بِآيَاتِهِ أُوْلَئِكَ يَنَالُهُمْ نَصِيبُهُم مِّنَ الْكِتَابِ حَتَّى إِذَا جَاءتْهُمْ رُسُلُنَا يَتَوَفَّوْنَهُمْ قَالُواْ أَيْنَ مَا كُنتُمْ تَدْعُونَ مِن دُونِ اللّهِ قَالُواْ ضَلُّواْ عَنَّا وَشَهِدُواْ عَلَى أَنفُسِهِمْ أَنَّهُمْ كَانُواْ كَافِرِينَ ﴿٣٧﴾
7/Al-A'raf-37: Faman athlamu mimmani iftara AAala Allahi kathiban aw kaththaba bi-ayatihi ola-ika yanaluhum naseebuhum mina alkitabi hatta itha jaat-hum rusuluna yatawaffawnahum qaloo ayna ma kuntum tadAAoona min dooni Allahi qaloo dalloo AAanna washahidoo AAala anfusih

Sofian S. Siregar

Wie zijn dan onrechtvaardiger dan degenen die een leugen over Allah hebben verzonnen en die Zijn Verzen geloochend hebben? Zij zijn degenen die door hun aandeel in het Boek (Lauhoelmahfoezh) getroffen worden, totdat wanneer Onze gezanten (de Engelen) tot hen komen die hen wegnemen. Zij zeiden: "Waar is hetgeen dat jullie plachten to aanbidden naast Allah?" Zij zeiden: "Zij zijn van ons weggegaan," on zij getuigden over zichzelf dat zij ongelovigen waren.

Fred Leemhuis

En wie is er zondiger dan wie over God bedrog verzint of Zijn tekenen loochent? Zij zijn het die hun aandeel in het boek zullen krijgen totdat Onze gezanten, wanneer zij tot hen komen om hen weg te nemen, zeggen: "Waar zijn zij dan die jullie in plaats van God aanroepen?" Zij zeggen: "Wij zijn hen kwijtgeraakt." En zij getuigen tegen zichzelf dat zij ongelovig waren.

Salomo Keyzer

En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen tegen God smeedt, of zijne teekens van valschheid beschuldigt? Aan die menschen zal, ingevolge het eeuwige boek, een deel van het goede dezer wereld worden toegekend, tot op het oogenblik, dat onze zendelingen, terwijl zij hen oproepen, hun zullen vragen: Waar zijn de afgoden, die gij naast God hebt aangeroepen? Zij zullen antwoorden: Zij zijn van ons verdwenen; en zij zullen tegen zich zelven getuigen, dat zij ongeloovigen waren.
37